ECLI:NL:CBB:2009:BJ6611

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/9
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtprocedure tegen accountant-administratieconsulent wegens onzorgvuldige rapportage

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op het beroep van A AA, een accountant-administratieconsulent, tegen een beslissing van de Raad van Tucht Amsterdam. De Raad van Tucht had op 6 november 2007 een klacht gegrond verklaard die door C was ingediend tegen appellant, en had hem een schorsing van één maand opgelegd. De klacht betrof de rapportage van appellant die niet voldeed aan de vereisten van zorgvuldigheid en die evidente fouten bevatte. Appellant had in zijn rapportage ten onrechte een verkoopdatum van een boerderij vastgesteld op 4 januari 2004, terwijl deze in werkelijkheid in januari 2003 had plaatsgevonden. Daarnaast werden kosten van advocaat en andere lasten ten onrechte als schadeposten opgenomen, terwijl deze al door de tegenpartij waren voldaan of betrekking hadden op een periode waarin de boerderij nog in gebruik was door D.

Tijdens de zitting op 10 februari 2009 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de Raad van Tucht belangrijke feiten had weggelaten en dat de opgelegde maatregel te zwaar was. Het College heeft de klacht beoordeeld aan de hand van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten en de Gedragscode. Het College oordeelde dat de Raad van Tucht ten onrechte had geoordeeld dat de Standaard 4400 als bindende regelgeving moest worden beschouwd. Het College vernietigde de beslissing van de Raad van Tucht en verklaarde de klacht gegrond, maar legde een minder zware maatregel op: een schriftelijke berisping in plaats van schorsing. Het College concludeerde dat appellant tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld, maar dat de ernst van de situatie niet zo vergaand was als de Raad van Tucht had geoordeeld.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/9 23 juli 2009
20110 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten
Raad van tucht Amsterdam
Uitspraak in de zaak van:
A AA, te B, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: de raad van tucht), gewezen op 6 november 2007,
gemachtigde: mr. J.F. Garvelink, advocaat te Amsterdam.
1. De procedure
Bij brief van 6 november 2007 heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van evenvermelde beslissing, gegeven op een klacht, op 6 maart 2007 door C (hierna: klager) ingediend tegen appellant.
Bij een op 4 januari 2008 ingediend beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De raad van tucht heeft bij brief van 14 januari 2008 op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brief van 13 maart 2008 heeft klager op het beroepschrift gereageerd.
Op 10 februari 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Klager is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door mr. F. van der Hoef, advocaat te Bergum.
2. De beslissing van de raad van tucht
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klacht gegrond verklaard en gezien de aard en de ernst van de door appellant begane misslagen en gelet op alle overige omstandigheden die in dat geding zijn komen vast te staan, de maatregel van schorsing als accountant-administratieconsulent voor de duur van één maand opgelegd, ingaande op het tijdstip waarop de tuchtbeslissing onherroepelijk wordt.
Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd
3. De beoordeling van het beroep
3.1 Appellant heeft zich - samengevat weergegeven - op het volgende standpunt gesteld.
De raad van tucht heeft in zijn tuchtbeslissing feiten weggelaten - met name ten aanzien van de feitelijke situatie van (het bedrijf van) D - die wel van belang zijn. Voorts heeft de raad van tucht de oorspronkelijke klacht verlaten. Er is immers niet geklaagd over het niet navolgen van Standaard 4400. Bovendien is de NV COS 4400 niet van toepassing. Ten aanzien van de door appellant opgemaakte schadestaat ziet appellant met uitzondering van de door hem reeds erkende fouten niet in waarom deze schadestaat en de wijze waarop deze tot stand is gekomen onzorgvuldig is en hem mitsdien een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Voorts stelt appellant dat hij zijn omissies heeft toegegeven en dat hij deze betreurt. Tot slot is appellant van mening dat hem een zeer zware sanctie is opgelegd.
3.2 Het College stelt voorop dat het kader voor de beoordeling van onderhavige klacht wordt gevormd door de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (hierna: Wet AA) en de Verordening Gedragscode (hierna: Gedragscode). Daarbij geldt, zoals het College eerder bij uitspraken van 7 april 2005 en 15 februari 2007 (<www.rechtspraak.nl> LJN AT6074 en LJN AZ9902) heeft bepaald, dat de vereenvoudigde regelgeving, als de per 1 februari 2007 omgezette Richtlijnen voor de Accountantscontrole naar Controle- en overige standaarden (hierna: COS), per 1 juli 2007 omgezet in Nadere voorschriften Controle- en overige standaarden (hierna NV COS), niet kan afdoen aan de Wet AA en de Gedragscode. Het niet of niet correct toepassen of uitvoeren van (een bepaling uit) bedoelde vereenvoudigde regelgeving kan slechts een tuchtrechtelijk verwijt opleveren indien en voor zover daarmee schending van het bij of krachtens de Wet op de AA bepaalde aan de orde is.
3.3 In de tuchtbeslissing van de raad van tucht is het volgende overwogen.
"5.4 De onderhavige rapportage van betrokkene valt onder de reikwijdte van Standaard 4400 NV COS (voorheen richtlijn 4400 RAC bundel editie 2005: voordien richtlijn 920 RAC bundel editie 2002) inzake opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie.
(...)
5.7 Aan de hiervoor weergegeven voorschriften is in de rapportage van betrokkene niet of nauwelijks voldaan. (...) "
Het College is van oordeel dat de raad van tucht, gelet op het feit dat in de tuchtbeslissing is vermeld dat Standaard 4400 is gekwalificeerd als "Standaard 4400 NV COS" alsmede dat de door de raad van tucht geciteerde bepalingen van Standaard 4400 (artikel 17 en artikel 18) zijn getypeerd als "voorschriften", bedoelde bepalingen als bindende regelgeving heeft willen duiden. Naar het oordeel van het College zijn deze bepalingen ten onrechte als zodanig geduid. De "Standaard 4400 Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie" was immers tot 1 juli 2007 en dus ook ten tijde hier van belang een COS en derhalve geen bindende regelgeving maar dient als een richtlijn te worden beschouwd.
3.4 Dit leidt het College tot de slotsom dat de beslissing van de raad van tucht moet worden vernietigd. Het College ziet aanleiding de zaak zelf af te doen en de klacht, voor zover in beroep nog aan de orde, zelf te beoordelen. In de tuchtbeslissing is appellant geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt ten aanzien van het onderdeel "omzetverlies/inkomensverlies" van de rapportage. Hiertegen is door klager geen beroep ingesteld, zodat dit onderdeel van de klacht thans niet meer aan de orde is.
3.5 Uit de tuchtbeslissing blijkt dat de klacht mede gegrond is verklaard vanwege het feit dat de rapportage evidente fouten bevat en daarmee deugdelijke grondslag ontbeert. Blijkens § 5.3 van de tuchtbeslissing bestaan de evidente fouten hierin
"dat in de rapportage ten onrechte wordt uitgegaan van een verkoopdatum van de boerderij op 4 januari 2004, terwijl deze verkoop in werkelijkheid had plaatsgevonden in januari 2003 en in de omstandigheid dat als schadepost advocaatkosten zijn genoemd, terwijl C deze kosten reeds had voldaan op grond van het op 25 mei 2005 gewezen arrest van het Gerechtshof Leeuwarden. Voorts is het evident onjuist de vaste lasten ter zake van de boerderij als schadepost op te nemen over een periode waarin D die boerderij nog in gebruik had. Datzelfde geldt voor de kosten van de verzekering, onroerende zaakbelasting en onderhoud over die periode."
3.6 Het College is met inachtnemening van het in § 3.2 van deze uitspraak genoemde toetsingskader van oordeel dat de door appellant opgemaakte rapportage in ieder geval moet voldoen aan de eisen van zorgvuldigheid die voortvloeien uit de Gedragscode. Gelet daarop kan naar het oordeel van het College de vraag of Standaard 4400 op onderhavige werkzaamheden van toepassing is worden daargelaten.
3.7 Met de raad van tucht is het College van oordeel dat de door appellant opgemaakte rapportage niet voldoet aan vorenbedoelde eisen van zorgvuldigheid, voortvloeiend uit de Gedragscode. Naar het oordeel van het College heeft appellant niet althans onvoldoende kunnen aangeven wat de grondslag is geweest van de opgevoerde kostenposten en de berekeningen.
Appellant heeft immers niet gemotiveerd onderbouwd hoe hij tot de hoogte is gekomen van de vaste lasten en de kosten van verzekering, onroerende zaakbelasting en onderhoud van de boerderij in een periode dat zijn cliënt nog de beschikking had over deze boerderij. Appellant heeft voorts evenmin gemotiveerd weersproken het oordeel van de raad van tucht dat de door appellant opgevoerde kosten van de advocaat reeds op grond van het meergenoemde vonnis van 25 mei 2005 door de tegenpartij van zijn cliënt waren voldaan. Evenmin heeft appellant weersproken dat uit de stukken, die ten grondslag hebben gelegen aan meergenoemd vonnis, blijkt dat deze kosten in die procedure aan de orde zijn geweest en dat daar een oordeel over is gegeven. De enkele stelling van appellant dat hij deze kosten van de advocaat van zijn cliënt heeft vernomen en deze kosten derhalve op de schadestaat heeft opgevoerd, vormt onvoldoende rechtvaardiging voor het feit zonder meer opvoeren van deze kosten. Voorts heeft appellant toegegeven dat hij zich heeft vergist in de datum van de verkoop van de boerderij, hetgeen heeft geleid tot een onjuiste berekening van enkele schadeposten.
3.8 Het vorenstaande leidt het College tot de conclusie dat appellant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is gegrond, voor zover betreft de onderdelen als onder § 3.7 omschreven.
3.9 Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het College als volgt. Appellant heeft, gelet op het hiervoor overwogene, in ernstige mate onzorgvuldig gehandeld en met de verweten gedragingen schade aan de eer van de stand van de Accountants-Administratieconsulenten toegebracht, zij het niet in die vergaande mate als de raad van tucht heeft geoordeeld. Op grond hiervan acht het College de maatregel van schriftelijke berisping passend en geboden.
3.10 Na te melden beslissing op het beroep berust op titel IV van de Wet AA en hoofdstuk A-130 van de Gedragscode.
4. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtbeslissing;
- verklaart de klacht gegrond, zoals in § 3.8 omschreven;
- legt aan appellant de maatregel van schriftelijke berisping op.
Aldus gewezen door mr. B. Verwayen, mr. M.M. Smorenburg en mr. H.C. Cusell in tegenwoordigheid van mr. P.M. Beishuizen, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2009.
w.g. B. Verwayen w.g. P.M. Beishuizen