ECLI:NL:CBB:2009:BJ9417

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/237
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake superheffing melkquotum

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 september 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van A, een melkveehouder. A had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Productschap Zuivel, dat zijn bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk had verklaard. Dit bezwaar was gericht tegen een besluit van 27 juli 2007, waarin A werd meegedeeld dat een deel van zijn melkquotum was komen te vervallen, en tegen een beslissing van Campina Nederland Holding B.V. over een opgelegde superheffing van € 11.042,67 voor de heffingsperiode 2007-2008.

A had op 9 februari 2009 beroep ingesteld tegen het besluit van het Productschap Zuivel en op 10 februari 2009 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De gemachtigde van A had verzocht om uitstel om te overleggen met zijn cliënt en verweerder, maar heeft uiteindelijk geen uitsluitsel gegeven over de verdere gang van zaken. De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het bezwaar van A ruimschoots buiten de termijn van zes weken was ingediend en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. A had geen argumenten aangedragen die de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat A redelijkerwijs tijdig gebruik had moeten maken van de rechtsmiddelen en dat hij zich eerder had kunnen wenden tot een rechtshulpverlener. Gelet op deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar te passeren. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. I.C. Hof als griffier.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(Voorzieningenrechter)
AWB 09/237 25 september 2009
10500 Superheffing
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
A, te B, verzoeker,
gemachtigde: mr. E.R. Moes, advocaat te Bergen op Zoom,
tegen
het Productschap Zuivel, verweerder.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2009 heeft verweerder een door verzoekster op 26 augustus 2008 ingediend bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Dit bezwaar was gericht tegen een besluit van 27 juli 2007, waarbij verweerder aan verzoeker heeft meegedeeld dat met ingang van de heffingsperiode 2007-2008 een gedeelte van zijn individuele melkquotum, te weten 231.922 kg, is komen te vervallen, alsmede tegen een van Campina Nederland Holding B.V. afkomstige beslissing van 23 juni 2008 waarbij over de heffingsperiode 2007-2008 een superheffing ten bedrage van € 11.042,67 aan verzoeker is opgelegd in verband met overschrijding van zijn individuele quotum.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 9 februari 2009, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 10 februari 2009 heeft verzoeker bij de voorzieningenrechter van het College een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
De gemachtigde van verzoeker is er vervolgens op 11 februari 2009 telefonisch op gewezen, dat hij geen argumenten tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar had aangevoerd. Hij heeft daarop verzocht om enig uitstel teneinde met zijn cliënt – en met verweerder - te kunnen overleggen. Dit uitstel is hem verleend en het is op zijn verzoek meerdere malen verlengd, laatstelijk tot 25 juli 2009. Op 18 augustus 2009 heeft de gemachtigde van verzoeker bericht die week definitief te berichten omtrent de verdere gang van zaken. Ondanks veelvuldig rappel heeft de gemachtigde vervolgens tot op heden geen uitsluitsel gegeven.
2. De beoordeling van het verzoek
2.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie in samenhang gelezen met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover in deze procedure een voorlopig oordeel wordt gegeven is dat niet bindend voor het College bij het oordeel over het geschil ten gronde.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, onder meer indien het verzoek kennelijk ongegrond is, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd voor een zitting. De voorzieningenrechter heeft aanleiding gezien om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.2 Ingevolge artikel 6:7, bezien in samenhang met artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken, en vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.3 Vast staat dat het bezwaar van verzoeker ruimschoots buiten de daarvoor gestelde termijn van zes weken bij verweerder is ingediend. Verweerder heeft de gemachtigde van verzoeker in de gelegenheid gesteld om voor de te late indiening van het bezwaar een verklaring te geven. Blijkens het bestreden besluit heeft de gemachtigde van verzoeker in zijn reactie op dat verzoek van 23 januari 2009 geen redenen aangevoerd die de termijnoverschrijding zouden kunnen rechtvaardigen. Verweerder heeft daaruit de conclusie getrokken dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.4 In de gronden van het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening heeft de gemachtigde van verzoeker aangegeven waarom verzoeker het niet eens is met de beslissing van verweerder tot het gedeeltelijk vervallen verklaren van zijn melkquotum. In dat verband heeft hij beschreven met welke problemen de melkveehouderij van verzoeker te kampen heeft, en benadrukt dat hij herhaaldelijk heeft verzocht om overleg met verweerder ten einde tot een constructieve oplossing voor deze problematiek te komen. De gemachtigde van verzoeker heeft echter verzuimd om aan te geven waarom verweerder tot inhoudelijke behandeling van het bezwaar had moeten overgaan, in plaats van tot niet-ontvankelijkverklaring te besluiten.
Voor zover namens verzoeker is gewezen op diens beperkte middelen, zijn gebrek aan scholing, onvoldoende capaciteiten ten aanzien van communicatie en onvoldoende bekendheid met juridische procedures, overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder hierin terecht geen aanleiding heeft gezien om de termijnoverschrijding te passeren. Van verzoeker mocht redelijkerwijs worden verwacht dat hij tijdig van de hem ter beschikking staande rechtsmiddelen gebruik had gemaakt. Voor zover hij tijdelijk niet in staat was om zelf voor zijn belangen op te komen, had hij zich (eerder) tot een rechtshulpverlener kunnen wenden ten einde ervoor te zorgen dat tijdig bezwaar zou worden gemaakt.
2.5 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er dan ook geen sprake van een situatie waarin redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoekster in verzuim is geweest. Hiervan uitgaande heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Gelet op het vorenstaande bestaat er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 Awb zijn geen termen aanwezig.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. I.C. Hof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 september 2009.
w.g. W.E. Doolaard w.g. I.C. Hof