ECLI:NL:CBB:2009:BK1723

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/831
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • C.M. Wolters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering slachtpremie voor runderen op basis van identificatie- en registratieregels in het kader van de GLB-inkomenssteun

In deze zaak heeft de Maatschap A, gevestigd te B, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij de slachtpremie voor dertien runderen werd geweigerd. De appellante had op 8 juni 2009 beroep aangetekend tegen het besluit van 27 april 2009, waarin het bezwaar tegen de weigering van de slachtpremie werd afgewezen. De procedure omvatte verschillende correspondenties, waaronder een nadere motivatie van appellante op 9 juni 2009 en een verweerschrift van de verweerder op 12 augustus 2009. De zitting vond plaats op 8 oktober 2009, waarbij appellante niet aanwezig was, maar de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigden.

De kern van het geschil betreft de identificatie en registratie van de runderen, die volgens de Europese regelgeving (Verordening (EG) nr. 1760/2000) vereist zijn voor het verkrijgen van de slachtpremie. De appellante stelde dat haar runderen, die na 31 december 1997 zijn geboren, niet van oormerken waren voorzien, wat in strijd is met de vereisten voor de slachtpremie. Appellante voerde aan dat zij gebruik maakte van een alternatief registratiesysteem dat diervriendelijker zou zijn en dat de weigering van de slachtpremie onterecht was.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de runderen niet voldeden aan de identificatie-eisen zoals gesteld in de Europese regelgeving. Het College concludeerde dat de weigering van de slachtpremie terecht was, omdat de runderen niet waren geïdentificeerd en geregistreerd volgens de vereisten. De argumenten van appellante, waaronder morele overwegingen en de erkenning als gewetensbezwaarde, werden niet gevolgd. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 09/831 28 oktober 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, te B, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. D. Özdemir en R. Weltevreden, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief, ontvangen door het College op 8 juni 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 27 april 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling).
Bij brief van 9 juni 2009 heeft appellante haar beroep nader gemotiveerd.
Verweerder heeft op 12 augustus 2009 een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brief van 21 september 2009 heeft appellante haar beroep verder aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2009. Appellante is met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt, voor zover hier van belang:
" Hoofdstuk 12 - Rundvleesbetalingen
(...)
Artikel 130 - Slachtpremie
1. Een landbouwer die runderen op zijn bedrijf houdt, kan op aanvraag in aanmerking komen voor een slachtpremie. (...)
Artikel 138 - Gemeenschappelijke bepalingen
Alleen dieren die geïdentificeerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1760/2000 komen in aanmerking voor rechtstreekse betalingen overeenkomstig dit hoofdstuk. "
Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad luidt, voor zover hier van belang:
"Artikel 4
1. Alle dieren op een bedrijf die na 31 december 1997 zijn geboren of na 31 december 1997 worden bestemd voor het intracommunautaire handelsverkeer, worden geïdentificeerd met een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd merk in elk oor. (…) Beide oormerken zijn voorzien van dezelfde identificatiecode aan de hand waarvan elk individueel dier kan worden geïdentificeerd en kan worden nagegaan op welk bedrijf het is geboren.
(…) "
Artikel 71 van de Regeling luidt, voor zover hier van belang:
"De Regeling GLB-inkomenssteun wordt ingetrokken, maar blijft evenwel van toepassing op aanvragen ingediend vóór de inwerkingtreding van de onderhavige regeling waarop nog niet onherroepelijk is beslist en, in geval van slacht, op slachtingen en export verricht vóór de inwerkingtreding van de onderhavige regeling. "
Artikel 79 van de Regeling GLB-inkomenssteun luidde, voor zover hier van belang:
"Premie wordt de landbouwer slechts verstrekt ten behoeve van runderen die:
(…)
c. overeenkomstig de bepalingen gesteld bij en krachtens verordening 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd. (...) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- In 2007 zijn namens appellante door het slachthuis op diverse data aanvragen voor slachtpremie ingediend voor dertien runderen.
- Bij besluit van 21 juli 2008 heeft verweerder appellante de slachtpremie geweigerd voor deze runderen.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 17 augustus 2008 bezwaar gemaakt.
- Bij brief ontvangen op 10 maart 2009 heeft appellante verweerder medegedeeld af te zien van de mogelijkheid haar bezwaar mondeling toe te lichten.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat, het volgende overwogen.
Om in aanmerking te komen voor slachtpremie dienen runderen te zijn geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig de bepalingen gesteld bij en krachtens Verordening (EG) nr. 1760/2000. Alle dieren op een bedrijf die na 31 december 1997 zijn geboren, worden geïdentificeerd met een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd merk in elk oor op grond van artikel 4, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1760/2000.
Uit onderzoek is gebleken dat de 13 aangevraagde runderen op appellantes bedrijf zijn geboren na 31 december 1997. Nu deze dieren niet van oormerken zijn voorzien, voldoen zij niet aan de voorwaarden voor toekenning van slachtpremie, aangezien zij niet zijn geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1760/2000.
Op nationaal niveau is tegemoet gekomen aan de principiële bezwaren van een geregistreerde groep gewetensbezwaarden tegen het oormerken van runderen door in te stemmen met een alternatief merksysteem. In het bezwaarschrift heeft appellante aangegeven gebruik te maken van een alternatief merksysteem. De Europese Commissie heeft echter te kennen gegeven het alternatieve merksysteem niet op te nemen in de op de Regeling van toepassing zijnde verordeningen.
Slachtpremie is een premie die beschikbaar wordt gesteld door de Europese Unie. De Regeling is gebaseerd op regelgeving van de Europese Unie en biedt geen ruimte om hiervan af te wijken.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter onderbouwing van haar beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Appellante behoort tot een groep van erkende gewetensbezwaarden tegen oormerken. Zij hanteert een alternatief registratiesysteem voor haar runderen, dat niet alleen diervriendelijk is, maar ook - zoals is gebleken uit DNA-onderzoek - zeer betrouwbaar vanwege de volledige traceerbaarheid van de dieren. De dieren zijn met dit systeem zelfs beter traceerbaar dan met het I&R-systeem rund, aangezien hierdoor oormerkverlies uitblijft. Dit laatste komt ook het milieu ten goede, omdat de oormerken niet vrij zijn van cadmium.
Appellante voldoet dan ook aan de gestelde eisen voor identificatie en registratie, zodat de slachtpremie ten onrechte is geweigerd.
Dat de slachtpremie niet verleend zou mogen worden omdat "Brussel" niet akkoord gaat met de nationale ontheffing van de oormerkplicht komt appellante ongeloofwaardig voor. De uitvoering van de regeling is een nationale aangelegenheid en deze blijkt bovendien in de diverse lidstaten onderling afwijkend te zijn.
De discussie sleept al jaren. Alleen al uit morele overwegingen had verweerder appellante allang tegemoet dienen te komen.
Het inkomen van melkveehouders zoals appellante staat zwaar onder druk. Een besluit als het onderhavige werkt mee aan een noodgedwongen beëindiging van haar bedrijf.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Vaststaat en tussen partijen is niet in geschil dat de dertien in 2007 door appellante voor slachtpremie in aanmerking gebrachte runderen ná 31 december 1997 op het bedrijf van appellante zijn geboren, vervolgens tot aan het moment van afvoer voor de slacht op haar bedrijf zijn gehouden en niet van oormerken waren voorzien.
5.2 Dit brengt mee dat - anders dan appellante stelt - deze runderen niet overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd en dat voor deze dieren op grond van artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geen slachtpremie kon worden toegekend. De omstandigheid dat appellante beschikt over een alternatief registratiesysteem kan, wat hier ook van zij, niet tot een andere conclusie leiden.
5.3 Ook het feit dat appellante in Nederland is erkend als gewetensbezwaarde en op die grond is ontheven van de oormerkplicht maakt dit niet anders. De slachtpremie is een subsidie die door de Europese Unie beschikbaar wordt gesteld. Ter verkrijging daarvan dient een aanvrager te voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld in de hiervoor genoemde, op de Regeling van toepassing zijnde communautaire bepalingen, waaronder de oormerkplicht. Verweerder heeft terecht en op juiste gronden gesteld dat hij geen ruimte heeft om van deze bepalingen af te wijken en verplicht was de slachtpremie voor de dertien dieren te weigeren.
5.4 Appellantes opvatting dat verweerder haar uit morele overwegingen tegemoet dient te komen kan, zoals het College reeds in zijn uitspraak van 3 januari 2007 (AWB 05/696, www.rechtspraak.nl, LJN AZ6205) heeft overwogen, niet worden gevolgd. Evenmin kunnen appellantes argumenten dat de uitvoeringspraktijk nationaal is bepaald en tussen lidstaten verschilt, en dat haar inkomen al zwaar onder druk staat, afdoen aan de vaststelling dat verweerder verplicht was aan de hand van de geldende communautaire regels op appellantes premieaanvraag te beslissen.
5.5 Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009.
w.g. C.M. Wolters w.g. C.M. Leliveld