ECLI:NL:CBB:2009:BK1771

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1099
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.R. Eggeraat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van bestuursdwang en voorlopige voorziening in dierenwelzijnszaak

In deze zaak heeft verzoeker, A, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij bestuursdwang is toegepast. Dit volgde op de inbeslagname van elf paarden door de Stichting Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (L.I.D.) op 23, 24 en 27 juli 2009. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de bestuursdwang en verzocht om terugbezorging van de dieren en documenten. De voorzieningenrechter heeft op 9 oktober 2009 de zaak behandeld, waarbij verzoeker en verweerder hun standpunten hebben toegelicht.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de Minister in zijn besluit tot bestuursdwang onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van verzoeker. De voorzieningenrechter stelt vast dat de verkoop van de dieren door de Minister, voorafgaand aan de uitspraak, de mogelijkheid voor verzoeker om een voorlopige voorziening te verkrijgen, heeft doorkruist. Dit wordt als een ernstige schending van de procesorde beschouwd. De voorzieningenrechter concludeert dat de bestuursdwang onrechtmatig was, omdat niet alle paarden als verwaarloosd konden worden aangemerkt en verzoeker niet de kans heeft gekregen om herstelmaatregelen te treffen.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, maar veroordeelt de Minister tot betaling van de proceskosten aan verzoeker, vastgesteld op € 1288,-, en de terugbetaling van het griffierecht van € 150,-. De uitspraak is gedaan op 16 oktober 2009.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Voorzieningenrechter
AWB 09/1099 16 oktober 2009
11200 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
A, te B, verzoeker,
gemachtigde: mr. A.J. Boonstra, advocaat te Groningen,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. ing. R. Th. G. van der Veldt, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Blijkens drie processen-verbaal, achtereenvolgens opgemaakt op 23, 24 en 27 juli 2009, door J. Smit, districtsinspecteur van de Stichting Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (hierna ook: L.I.D.), zijn in het kader van een door verweerders Dienst Regelingen (hierna: verweerder) genomen bestuursdwangbesluit elf paarden en de bijbehorende documenten uit handen van verzoeker meegevoerd en in bewaring genomen.
Verzoeker heeft daartegen op 10 augustus 2009 een bezwaarschrift ingediend bij de L.I.D..
Bij besluit van 18 augustus 2009 heeft verweerder zijn beslissing tot het toepassen van bestuursdwang op schrift gesteld.
Verzoeker heeft tegen dit besluit op 28 augustus 2009 een bezwaarschrift ingediend.
Verzoeker heeft,via de rechtbank Groningen, bij het College een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening strekkende tot schorsing van de in bezwaar bestreden besluiten; tot bepaling dat verweerder de meegevoerde en opgeslagen dieren en bescheiden, als omschreven in de hiervoor vermelde processen-verbaal binnen twee dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter zal terugbezorgen op het adres van verzoeker, onder bepaling dat verweerder een dwangsom van € 1000,-- per dag aan verzoeker zal verbeuren bij niet nakoming van het gevorderde.
Verweerder heeft op 28 september 2009 een schriftelijke reactie ingediend op het verzoek om voorlopige voorziening.
Het verzoek om voorziening is door de voorzieningenrechter behandeld ter zitting van
9 oktober 2009, waar partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunt nader uiteen hebben gezet. Verzoeker is ter zitting verschenen en heeft eveneens het woord gevoerd.
2 De wettelijke voorschriften
In de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is onder meer het volgende bepaald.
“Art. 37
Het is de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden.
Art. 106
Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.”
In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het volgende bepaald.
“Art. 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Art. 5:24
1. De last onder bestuursdwang omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. De last onder bestuursdwang vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
3. De last onder bestuursdwang wordt bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.
Art. 5:25
1. De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.(….)
Art. 5:29
1. Voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, kan het bestuursorgaan zaken meevoeren en opslaan.
2. Het bestuursorgaan doet van het meevoeren en opslaan proces-verbaal opmaken. Een afschrift van het proces-verbaal wordt verstrekt aan degene die de zaken onder zijn beheer had.
3. Het bestuursorgaan draagt zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende.
(….)
Art. 5:30
1. Indien een meegevoerde en opgeslagen zaak niet binnen dertien weken nadat zij is meegevoerd, kan worden teruggegeven, kan het bestuursorgaan de zaak verkopen.
2. Het bestuursorgaan kan de zaak eerder verkopen, zodra de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten, vermeerderd met de voor de verkoop geraamde kosten, in verhouding tot de waarde van de zaak onevenredig hoog worden.
(…)
Art. 5:31
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.”
3. Het standpunt van verweerder
In het besluit van 18 augustus 2009 heeft verweerder, onder verwijzing naar de bevindingen van de districtsinspecteur van de LID en de schriftelijke verklaring van een dierenarts geconcludeerd dat verzoeker willens en wetens, zonder redelijk doel, het welzijn en de gezondheid van zijn paarden heeft benadeeld. Verzoeker heeft nagelaten alle paarden van voldoende drinkwater te voorzien en hij heeft nagelaten de paarden op passende wijze van voer, huisvesting en medische verzorging te voorzien. Volgens verweerder moesten de dieren acuut en structureel voorzien worden van medische zorg, voedsel en water. Gelet hierop en gezien het belang van het dierenwelzijn, alsook de opstelling van verzoeker in het verleden acht verweerder andere maatregelen zoals een dwangsom of behandeling ter plaatse niet opportuun. In verband hiermee was het volgens verweerder noodzakelijk zonder voorafgaande schriftelijke last tot herstel over te gaan tot het meevoeren van de dieren en de bijbehorende documenten.
Verweerders gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat de paarden enkele dagen eerder in opdracht van de Minister zijn aan een derde zijn verkocht, omdat de kosten voor verzoeker onevenredig opliepen. Deze verkoop was al enige tijd in voorbereiding, maar verweerders gemachtigde achtte het niet nodig het College in zijn verweerschrift of langs andere weg van het voornemen tot de verkoop op de hoogte te stellen.
4. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker is van mening dat de last onder bestuursdwang hem schriftelijk had moeten worden aangezegd en dat hij de gelegenheid had moeten krijgen tot herstel overeenkomstig de toepasselijke regelgeving. Hij had het gewenste krachtvoer kunnen laten aanvoeren, de dierenarts kunnen inschakelen en een hoefsmid om de hoeven van een aantal dieren te laten bekappen. Verzoeker heeft overigens betwist dat er sprake was van verwaarlozing van de paarden en er op gewezen dat uit de stukken blijkt dat hij wel degelijk een dierenarts heeft ingeschakeld voor noodzakelijke medische verzorging.
Verzoekers gemachtigde heeft voorts verklaard dat hij er niet van op de hoogte was dat de dieren al voorafgaand aan de behandeling van het verzoek zouden worden verkocht. Hem is telefonisch door een medewerker van de Dienst Regelingen alleen meegedeeld dat het wellicht nodig zou zijn de dieren tezijnertijd te verkopen. In de gegeven omstandigheden wil verzoeker schadevergoeding, zodat hij in de gelegenheid zal zijn om nieuwe dieren aan te schaffen.
5. De beoordeling
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto artikel 8:81 van de Awb kan, hangende de beslissing op bezwaar en indien van de beslissing daarop beroep bij het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het door verzoeker aanhangig gemaakte verzoek om voorlopige voorziening verweerder aanleiding had behoren te geven de verkoop van de dieren op te schorten in afwachting van de uitspraak. Verweerder heeft met deze handelwijze inwilliging van het verzoek feitelijk onmogelijk gemaakt. De voorzieningenrechter ziet hierin een ernstige doorkruising van de procesorde. Verweerder had tenminste het voornemen van de verkoop schriftelijk moeten meedelen aan verzoeker en aan het College, zodat tijdig hierop had kunnen worden gereageerd. Het gevolg van het onzorgvuldig handelen van verweerder is dat verzoeker geen spoedeisend belang meer heeft, nu toekenning van de gevraagde voorziening niet meer mogelijk is.
Verweerder zal bij zijn beslissing op bezwaar de door verzoeker gestelde schade moeten betrekken.
De voorzieningenrechter overweegt met het oog op de behandeling van het bezwaarschrift nog het volgende. Naar voorlopig oordeel is deze toepassing van bestuursdwang door verweerder onrechtmatig. In de eerste plaats staat op grond van de stukken niet ten aanzien van alle paarden vast dat gesproken moet worden van onvoldoende verzorging. Voor zover daarvan ten aanzien van andere paarden wel moet worden gesproken valt niet in te zien dat verzoeker niet een - zonodig korte - termijn had kunnen worden gegund om herstelmaatregelen te treffen. Opgemerkt wordt daarbij dat blijkens het bij de stukken gevoegde rapport van bevindingen van de L.I.D. op verzoekers bedrijf controles hebben plaatsgevonden in de periode van september 2005 tot en met september 2007. Volgens verzoekers niet weersproken verklaring ter zitting is hij naar aanleiding daarvan in het verleden eenmaal door de politierechter beboet wegens geconstateerde overtredingen en eenmaal vrijgesproken. Niet is gebleken dat in de tussenliggende periode enige inspectie of hercontrole op verzoekers bedrijf heeft plaatsgevonden. Blijkens voormeld rapport is de beslissing tot toepassing van bestuursdwang en, daaraan gekoppeld, het meevoeren en opslaan van de dieren, genomen op 23 juli 2009 naar aanleiding van een melding van de vorige dag en zonder dat daaraan enige gerichte door de daartoe bevoegde instantie uitgevoerde controle op verzoekers bedrijf vooraf is gegaan.
Hoewel uit de rapportage van de dierenarts blijkt dat aantal dieren op verzoekers bedrijf ten tijde van belang niet in optimale conditie verkeerden, was in de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter zeker geen sprake van een zo spoedeisende situatie, dat een besluit niet kon worden afgewacht. Dat in het verleden ten aanzien van verzoeker ook al sprake is geweest van problemen kan deze onaangekondigde en zeer ingrijpende maatregel niet rechtvaardigen. Dat leidt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat verweerder niet mocht overgaan tot een mondelinge mededeling van de beslissing tot toepassing van bestuursdwang. Daarbij wordt nog in aanmerking is genomen dat verweerder vervolgens eerst na vier weken, derhalve bepaald niet zo spoedig mogelijk, een schriftelijk besluit tot toepassing van bestuursdwang bekend heeft gemaakt.
De slotsom moet zijn dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen omdat daaraan door de verkoop van de dieren het spoedeisend karakter is komen te ontvallen. In de handelwijze en proceshouding van verweerder vindt de voorzieningenrechter echter wel aanleiding hem te veroordelen in de kosten die verzoeker heeft moeten maken in verband met de behandeling van zijn verzoek om voorlopige voorziening. Verweerders proceshouding is naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan te merken als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. In verband hiermee wordt het aantal te vergoeden procespunten in afwijking van het bepaalde bij artikel 2, aanhef, eerste lid en sub a van dat Besluit verdubbeld en aldus vastgesteld op € 1288,--.
Voorts dient aan verzoeker het betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,- te worden terugbetaald.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten aan verzoekers zijde tot een bedrag van € 1288,-- (zegge: twaalfhonderd en
achtentachtig euro).
- Bepaalt dat verweerder aan appellant het betaalde griffierecht ad € 150,-- (zegge honderd en vijftig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, in tegenwoordigheid van mr. A. Bruining als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2009.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. A. Bruining