5. De beoordeling van het geschil
5.1 Uit de overwegingen van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in het arrest van 11 november 2004 in de zaak C-171/03 moet worden afgeleid dat een aanvraag voor landbouwsubsidies pas als ingediend kan worden beschouwd als deze door de bevoegde instantie voor afloop van de termijn is ontvangen. Zoals het College al eerder heeft overwogen (zie uitspraak in de zaak 04/812 van 16 september 2005; www.rechtspraak.nl>, LJN AU3647) is het de verantwoordelijkheid van de landbouwer, als aanvrager van de subsidie, om zijn aanvraag tijdig in te dienen en ligt het risico dat de aanvraag verweerder niet tijdig bereikt bij de landbouwer. Appellant zal in dit geval derhalve aannemelijk moeten maken dat verweerder de aanvraag tijdig, dus uiterlijk op 9 juni 2008, heeft ontvangen. De mededeling van appellant dat de Gecombineerde opgave op 9 mei 2008 naar verweerder is verzonden en de volgens appellant door TNT Post verstrekte informatie over postverkeer zonder verstoringen op en na 9 mei 2008 zijn daarvoor onvoldoende. Het College neemt hierbij in aanmerking dat verweerders gemachtigde ter zitting heeft verklaard dat niet gebleken is dat zich op of vlak na 8 mei 2008 problemen hebben voorgedaan met de ontvangst en/of verwerking van poststukken bij Dienst Regelingen.
Ter zitting is gebleken dat de enveloppe, waarin de Gecombineerde opgave werd ontvangen, bij verweerder niet meer beschikbaar is. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat binnenkomende poststukken volgens een strikte procedure in de postkamer worden verwerkt. Op de dag van ontvangst wordt op de binnengekomen enveloppe een datumstempel geplaatst en direct aansluitend wordt op de stukken in die enveloppe hetzelfde datumstempel gezet. Vervolgens worden de stukken gescand en opgeborgen in het archief. Het College ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van deze uiteenzetting.
Tegen deze achtergrond kan het College uit het niet beschikbaar zijn van de enveloppe niet de conclusie trekken dat de op de Gecombineerde opgave gestempelde datum 12 juni 2008 niet de datum van ontvangst aantoont.
Daarbij is nog van belang dat appellant zijn veronderstelling dat er een administratieve misslag bij verweerder moet hebben plaatsgevonden, waardoor de Gecombineerde opgave pas op 12 juni 2008 een stempel voor ontvangst heeft gekregen, niet heeft onderbouwd met concrete gegevens die de juistheid daarvan ondersteunen.
Evenmin kan appellants betoog ter zitting dat hij eerder te maken kreeg met onjuiste verwerking van ingekomen stukken bij verweerder, tot vorengenoemde conclusie leiden.
Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat verweerder de Gecombineerde opgave overeenkomstig het daarop geplaatste stempel op 12 juni 2008 heeft ontvangen. Dat is meer dan 25 kalenderdagen na sluiting van de aanvraagperiode.
5.2 Verweerder is ingevolge artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 gehouden een verzamelaanvraag die hem bereikt na 25 dagen, te rekenen vanaf 15 mei 2007, af te wijzen. Het staat verweerder niet vrij van deze bepaling af te wijken.
Dit is slechts anders indien er sprake is van overmacht. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie (zie onder meer het arrest van 11 juli 2002, Käserei Champignon Hoffmeister GMBh & Co, C-210/00, punt 79) moet het begrip overmacht inzake landbouwverordeningen aldus worden uitgelegd, dat het inhoudt dat zich abnormale en onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept en waarvan de gevolgen, in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden. Het ligt in beginsel op de weg van appellant om te bewijzen dat zich een dergelijke situatie voordoet.
Voor zover appellant met zijn stelling dat hij de aanvraag tijdig heeft verzonden, heeft willen betogen dat er waarschijnlijk iets mis is gegaan met de postbezorging, dat dit niet aan hem kan worden toegerekend, en dat daarom sprake is van overmacht, overweegt het College als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat het verzenden van de aanvraag per post en het niet aangetekend met bericht van ontvangst verzenden van de aanvraag een keuze is van appellant, voor welke keuze hij de verantwoordelijkheid draagt. Een onvolkomenheid in de postbezorging – die incidenteel voorkomt – kan niet beschouwd worden als een omstandigheid die vreemd is aan degene die van het versturen per post gebruik maakt. Een dergelijke omstandigheid levert dan ook geen overmacht op.
5.3 Voorzover appellant betoogt dat verweerder hem tijdig had moeten informeren dat zijn steunaanvraag verweerder niet had bereikt, miskent hij dat het de verantwoordelijkheid is van de aanvrager om te zorgen voor een tijdige en correcte indiening van de steunaanvraag. Het is geen taak van verweerder om een landbouwer gedurende de indieningstermijn van een steunaanvraag te wijzen op het feit dat het einde van deze termijn nabij komt.
Het betoog dat appellant tijdens een volgens hem kort na 15 mei 2008 gevoerd telefoongesprek - waarbij het College aantekent dat verweerder geen aanwijzingen heeft kunnen terugvinden waaruit blijkt dat een dergelijk gesprek heeft plaatsgevonden - ten onrechte niet werd gewaarschuwd dat nog geen Gecombineerde opgave werd ontvangen, kan hem derhalve niet baten.
5.4 Het beroep dient gelet op het voorgaande ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.