5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2 De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij het verkrijgen van een voorlopig oordeel omtrent de in de onderhavige procedure voorliggende vraag of verweerder de erkenning van verzoekster als koper terecht heeft ingetrokken. Ingevolge artikel 20, eerste lid van de Regeling is het voor producenten niet toegestaan melk te leveren aan niet-erkende kopers. Aannemelijk is dat het voortbestaan van verzoeksters bedrijf op het spel staat indien de voornoemde erkenning wordt ingetrokken.
5.3 Artikel 21, eerste lid van de Regeling regelt de erkenningsvoorwaarden waaraan een koper moet voldoen om melk geleverd te kunnen krijgen van producenten. Het derde lid regelt de situatie dat het niet langer voldoen aan de voorwaarden intrekking van de erkenning van de koper volgt.
5.4 Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster niet voldaan aan haar verplichtingen die zij als koper heeft, genoemd in artikel 18 van de Regeling, te weten het innen van de superheffing bij de producent alsmede betaling van deze heffing aan verweerder. Anders dan verzoekster stelt, heeft zij niet aan haar verplichting tot innen voldaan door het enkel sturen van een nota naar de producent en bestaat de verplichting tot afdracht aan verweerder niet alleen uit afdracht van de bedragen die door de producent in het kader van deze heffing zijn betaald. Ingevolge artikel 81, eerste lid van de verordening (EG) 1234/2007 dient inning plaats te vinden door middel van inhouding van de heffing op de aan de producent te betalen melkprijs, dan wel op een andere gepaste wijze. Ingevolge artikel 15 van verordening (EG) 595/2004, juncto artikel 23, eerste lid van de Regeling is het, afgezien van rechtstreekse verkopen, de koper die de verschuldigde superheffing aan verweerder dient te voldoen. Hieruit blijkt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat onder inning meer wordt verstaan dan de beperktere uitleg die verzoekster voorstaat.
5.5 Wanneer verzoekster niet heeft voldaan aan de aan haar opgelegde verplichtingen, dient ingevolge artikel 21, derde lid, onder e van de Regeling juncto artikel 23, derde lid van de verordening (EG) nr. 595/2004 de erkenning te worden ingetrokken, tenzij sprake is van een situatie als bedoeld in het vierde lid van laatstgenoemd artikel.
5.6 Voor zover verzoekster met de genoemde bijzondere omstandigheden een beroep op overmacht heeft willen doen, kan dit niet slagen. De omstandigheid dat wanneer de superheffing zou zijn geïnd, de producent in staat van faillissement zou geraken, kan niet als overmacht worden aangemerkt.
Van abnormale en onvoorziene omstandigheden, die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept en waarvan de gevolgen, in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden is naar het voorlopig oordeel geen sprake.
5.7 Met betrekking tot de vraag of verzoekster opzet of grove nalatigheid kan worden verweten oordeelt de voorzieningenrechter als volgt.
Het innen van superheffing is een belangrijke verplichting waaraan een koper moet voldoen. Vaststaat dat verzoekster over de periodes 2007/2008 en 2008/2009 in het geheel geen superheffing heeft betaald. Voorts staat vast dat verzoekster in 2008 bedragen heeft ingehouden ter voldoening van de superheffing, maar dat deze bedragen later alsnog aan de producent zijn uitbetaald. Onder deze omstandigheden heeft verweerder het gedrag van verzoekster terecht als in ieder geval grove nalatigheid bestempeld. Verzoekster heeft willens en wetens geen superheffing betaald, hoewel zij zich weldegelijk bewust was van de verplichting hiertoe en de consequenties van het niet nakomen van deze verplichting.
5.8 Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter voorshands tot de conclusie dat de beslissing van verweerder van 7 oktober 2009 om verzoeksters erkenning als koper in te trekken, rechtens standhoudt. Het verzoek om voorlopige voorziening dient te worden afgewezen. Voor toekenning van een vergoeding van de proceskosten zijn geen termen aanwezig.