ECLI:NL:CBB:2009:BK5768

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/121
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn aanvraag voor uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun werd afgewezen. De procedure begon met een brief van appellant op 19 januari 2009, waarin hij bezwaar maakte tegen een eerder besluit van 9 december 2008. Appellant had op 16 mei 2007 een Gecombineerde opgave ingediend, maar had daarbij niet aangegeven dat hij zijn toeslagrechten wilde laten uitbetalen. Na een hoorzitting op 5 december 2008, werd het bezwaar ongegrond verklaard, omdat de aanvraag te laat was ingediend en er geen sprake was van een kennelijke fout in de Gecombineerde opgave. Appellant voerde aan dat het niet aankruisen van de vraag over uitbetaling een kennelijke fout was, maar het College oordeelde dat er geen aanvraag was gedaan met de Gecombineerde opgave. De aanvraag om uitbetaling was pas op 13 juli 2008 gedaan, wat meer dan 25 dagen na de deadline was. Het College concludeerde dat de aanvraag terecht was afgewezen, omdat er geen overmacht of uitzonderlijke omstandigheden waren die de late indiening konden rechtvaardigen. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 09/121 18 november 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies te Drachten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. S.M. Oude Lage Venterink en mr. D. Özdemir, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 19 januari 2009, bij het College op dezelfde dag per fax binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 9 december 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 25 augustus 2008, waarbij verweerder appellants aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.
Bij brief van 17 februari 2009 heeft appellant de gronden van zijn beroep aangevuld.
Bij brief van 9 april 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Appellant heeft bij brief van 10 juni 2009 de gronden van zijn beroep verder aangevuld. Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 6 juli 2009.
Op 7 oktober 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens appellant zijn gemachtigde is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
(…)
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
2. De lidstaat kan besluiten dat in de steunaanvraag alleen de veranderingen ten opzichte van de in het voorgaande jaar ingediende steunaanvragen hoeven te worden opgegeven. (…)
Artikel 40
Gevallen van onbillijkheid
(…)
4. Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
a) het overlijden van de landbouwer,
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…);
12. “Oppervlaktegebonden steunregelingen”: de bedrijfstoeslagregeling (…)
Artikel 12
Inhoud van de verzamelaanvraag
1. De verzamelaanvraag moet alle gegevens bevatten die nodig zijn om te bepalen of aanspraak op steun kan worden gemaakt, en met name:
(…)
c) ten behoeve van de bedrijfstoeslagregeling de identificatie van de toeslagrechten volgens het in artikel 7 bedoelde identificatie- en registratiesysteem, uitgesplitst in braakleggingstoeslagrechten en andere toeslagrechten;
(…)
2. Ten behoeve van de identificatie van de toeslagrechten als bedoeld in lid 1, onder c), van het onderhavige artikel wordt op de overeenkomstig artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 aan de landbouwers verstrekte voorbedrukte formulieren melding gemaakt van de identificatie van de toeslagrechten volgens het in artikel 7 van de onderhavige verordening bedoelde identificatie- en registratiesysteem, zulks met een uitsplising in braakleggingstoeslagrechten en andere toeslagrechten.
Verbetering van kennelijke fouten
Artikel 19
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)
Artikel 72
Overmacht en uitzonderlijke omstandigheden
Gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 40, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 moeten, samen met de relevante bewijzen ten genoegen van de bevoegde autoriteit, schriftelijk aan die autoriteit worden gemeld binnen tien werkdagen na de dag vanaf welke dit voor de landbouwer mogelijk is.
Artikel 55 van de Regeling luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen, maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 16 mei 2007 het formulier “Gecombineerde opgave 2007” (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens vraag 3A van het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de verzamelaanvraag voor het laten uitbetalen van toeslagrechten voor 2007 worden gedaan. Het formulier vermeldt bij de vraag “Wilt u in 2007 uw toeslagrechten laten uitbetalen?”:
“ Let op: beantwoordt u deze vraag niet, dan gaat Dienst Regelingen er vanuit dat uw antwoord op de vraag “nee” is.”
Appellant heeft op het formulier bij het kopje “Toeslagrechten” niet het hokje aangekruist waarmee hij kon aangeven dat hij zijn gewone toeslagrechten wilde laten uitbetalen.
Ook op het Overzicht gewaspercelen 2007, behorend bij de Gecombineerde opgave, heeft hij bij geen van de door hem vermelde 27 graspercelen aangegeven dat hij deze wenst te benutten voor de uitbetaling van toeslagrechten.
- Bij brief van 13 juli 2008 heeft appellant, naar aanleiding van een door hem met de Dienst Regelingen gevoerd telefoongesprek, verweerder alsnog verzocht om uitbetaling van zijn toeslagrechten.
- Bij besluit van 25 augustus 2008 heeft verweerder de aanvraag voor uitbetaling van toeslagrechten afgewezen.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 30 september 2008 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 5 december 2008 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellant heeft met de op 16 mei 2007 ontvangen Gecombineerde opgave geen aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten gedaan. Pas bij een op 18 juli 2008 ontvangen brief heeft hij alsnog daarom verzocht. Verweerder heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek om wijziging van de Gecombineerde opgave.
Ingevolge artikel 55 van de Regeling, gelezen in samenhang met artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 kon appellant zijn aanvraag voor uitbetaling van de toeslagrechten uiterlijk tot en met 15 mei 2007 indienen. Het pas op 18 juli 2008 ontvangen verzoek om uitbetaling van de toeslagrechten is na deze datum ontvangen. Het is ook niet ontvangen binnen de kortingstermijn van 25 dagen genoemd in het hiervoor vermelde artikel 21.
Gelet hierop moest ingevolge artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag worden afgewezen. Dit zou slechts anders zijn geweest indien er sprake zou zijn geweest van een kennelijke fout in de Gecombineerde opgave. Daarvan is echter geen sprake, nu appellant op de vraag over uitbetaling van toeslagrechten niet heeft geantwoord en hij op het overzicht gewaspercelen achter de percelen niet heeft aangegeven dat hij daarmee zijn toeslagrechten wil gebruiken.
Aanvullend heeft verweerder in het verweerschrift gesteld dat van een kennelijke fout in de op 16 mei 2007 ontvangen Gecombineerde opgave slechts sprake kan zijn als er een aanvraag is ingediend. Dat is hier niet het geval.
Het staat de landbouwer vrij al dan niet om uitbetaling van zijn toeslagrechten te vragen. Het behoort niet tot verweerders taak om zich te verdiepen in de eventuele motieven die een landbouwer kan hebben voor het al dan niet indienen van een dergelijk verzoek om uitbetaling.
Op grond van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kan het te laat indienen van een aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag verschoonbaar geacht worden. Van overmacht in de die zin dat sprake is van een onvoorziene omstandigheid op grond waarvan het voor appellant onmogelijk was de aanvraag tijdig in te dienen, is hier echter geen sprake. Daarenboven heeft appellant nagelaten de overmacht binnen tien werkdagen vanaf de dag waarop dit voor de landbouwer mogelijk is schriftelijk aan verweerder te melden, zoals artikel 72 van Verordening (EG) nr. 796/2004 eist.
In zijn brief van 6 juli 2009 heeft verweerder betoogd dat op hem ingevolge artikel 22, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geen verplichting rust om op de gecombineerde opgave te vermelden hoeveel en welke toeslagrechten appellant ter beschikking heeft. Materieel wordt onverplicht wel aan evengenoemde bepaling voldaan, nu bij elke mutatie in de toeslagrechten van een landbouwer een overzicht toeslagrechten wordt gevoegd.
Daarnaast wordt op aanvraag een overzicht toegezonden, is voorlichtingsmateriaal beschikbaar en heeft appellant op de
internetsite van het LNV-loket steeds de meest actuele stand van zijn toeslagrechten kunnen raadplegen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant meent allereerst dat het niet aankruisen van de vraag of uitbetaling van toeslagrechten gewenst wordt, is aan te merken als een kennelijke fout. Het is immers volstrekt onlogisch te denken dat een landbouwer die toeslagrechten heeft deze niet zou willen benutten.
Appellant meent dat het hier om inkomenssteun gaat, waarop hij gelet op het vaststellingsbesluit toeslagrechten recht heeft. Daarnaast is hem op 31 december 2007 met een overzicht geregistreerde toeslagrechten meegedeeld dat hij per 15 mei 2007 over 51 toeslagrechten beschikt met een totale waarde van € 16.540,32. De niet uitbetaling van de bedrijfstoeslag treft appellant ongekend hard.
Appellant acht het niet begrijpelijk dat verweerder hem niet – net als bij de melkveehouders die in 2006 nalieten tijdig aan te kruisen dat zij uitbetaling van melkpremie wensten – in een later stadium benaderd heeft met de vraag of het werkelijk zijn bedoeling was geen bedrijfstoeslag aan te vragen. Hij beroept zich in dat verband op het gelijkheidsbeginsel.
Bij brief van 10 juni 2009 heeft appellant nog aangevoerd dat verweerder, in strijd met artikel 12, eerste lid, onder c en het tweede lid van Verordening (EG) nr. 796/2004 heeft nagelaten op de Gecombineerde opgave te vermelden over hoeveel en welke toeslagrechten appellant beschikte. In dat geval zou appellant een extra hulpmiddel hebben gehad om de aanvraag logisch in te vullen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat uit de Gecombineerde opgave niet blijkt dat appellant gebruik wilde maken van zijn toeslagrechten. Appellant heeft derhalve met het indienen van de Gecombineerde opgave geen steunaanvraag gedaan. Eerst met het verzoek tot uitbetaling van de toeslagrechten van 13 juli 2008 heeft appellant de steunaanvraag gedaan.
5.2 Nu ten tijde van het indienen van de verzamelaanvraag op 13 juli 2008 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen, dient op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag te worden afgewezen.
5.3 Voorzover appellant zich beroept op het bestaan van een kennelijke fout in de op 16 mei 2007 door verweerder ontvangen Gecombineerde opgave – in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is het gebruik van de toeslagrechten aan te vragen – ziet hij er aan voorbij dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend.
Nu met de op 16 mei 2007 ontvangen Gecombineerde opgave geen verzamelaanvraag en dus geen steunaanvraag is gedaan, is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 in die Gecombineerde opgave geen plaats.
5.4 Het betoog van appellant dat verweerder hem had moeten waarschuwen dat hij nagelaten had een kruisje te plaatsen ten teken dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken, miskent dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om duidelijk te maken of hij een uitbetaling wenst. Verweerder is niet verplicht om te treden in de motieven van een aanvrager om geen uitbetaling aan te vragen.
5.5 Verweerder heeft, in afwijking van het bepaalde in artikel 12, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004, er voor gekozen de landbouwers op aparte overzichten - en dus niet op de Gecombineerde opgave - te informeren omtrent de toeslagrechten die zij kunnen verzilveren. Het College is echter niet gebleken dat die omstandigheid aan het doen van een tijdige aanvraag in de weg heeft gestaan.
5.6 Het betoog van appellant dat hij door het niet ontvangen van de bedrijfstoeslag onevenredig zwaar wordt getroffen - hetgeen inhoudt een beroep op het evenredigheidsbeginsel, zoals opgenomen in artikel 3:4 van de Awb - kan niet slagen.
De belangenafweging die in dit verband dient plaats te vinden wordt ingevolge het eerste lid van dit artikel beperkt voorzover dit voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. Zoals hiervoor is overwogen was verweerder op grond van de toepasselijke Europese regels gehouden de aanvraag af te wijzen nu deze te laat werd ingediend.
5.7 Aangaande appellants beroep op de door het Productschap Zuivel gevolgde handelwijze om melkveehouders die verzuimd hadden om tijdig aan te kruisen dat zij uitbetaling van melkpremie wensten, op te bellen en in de gelegenheid te stellen om dit verzuim te herstellen, overweegt het College als volgt.
Reeds eerder - zie onder meer de uitspraak van 18 februari 2009 (www.rechtspraak.nl, LJN: BH4551) - heeft het College geoordeeld dat er geen grondslag is voor het oordeel dat verweerder, die een eigen verantwoordelijkheid draagt bij het beslissen op een aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten, in strijd met het recht gehandeld zou hebben door de handelwijze van het Productschap Zuivel in 2006 niet te volgen. Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel kan daarom niet slagen.
5.8 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. S.C. Stuldreher, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. F.W. du Marchie Sarvaas