5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, in samenhang met artikel 8:81, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel.
5.2 De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit het door verzoekster ingediende verzoek om voorlopige voorziening niet blijkt welke specifieke voorlopige voorziening verzocht wordt te treffen. Ter zitting heeft de raadsman van verzoekster desgevraagd toegelicht dat met het verzoek is beoogd te bewerkstelligen dat aan verzoekster ná 1 januari 2010 een extra periode wordt gegund waarin het haar is toegestaan om op grond van de aan haar verleende ontheffing op zondagavond haar winkel geopend te houden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, voor zover al een voorlopige voorziening zou kunnen worden geformuleerd die tot het door verzoekster beoogde resultaat zou kunnen leiden, het verzoek tot het treffen van die voorziening niet voor toewijzing in aanmerking komt. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.3 De voorzieningenrechter ziet in hetgeen door verzoekster in deze procedure is aangevoerd geen aanleiding voor het voorlopig oordeel dat verweerders de ontheffing niet in redelijkheid voor de beperkte duur van een half jaar, te weten voor de periode van 1 juli 2009 tot en met 31 december 2009, hebben kunnen verlenen. Verzoeksters stelling dat sprake is van bestendig beleid, bij wijziging waarvan aan verzoekster een termijn dient te worden gegund om daarop in te spelen, deelt de voorzieningenrechter niet. De eenmalige verlening van een ontheffing voor de duur van één jaar vormt onvoldoende grondslag voor het aannemen van bestendig beleid in de door verzoekster voorgestane zin. In dit verband acht de voorzieningenrechter tevens van belang dat uit de nota Koopzondagen 2009, die door verweerders in hun vergadering van 18 november 2008 is behandeld, blijkt dat verweerders op dat moment nog hun standpunt dienden te bepalen over de wijze waarop per 1 juli 2009 met de ontheffingen voor zondagavondopenstelling zou worden omgegaan, alsmede dat de geldigheidsduur van de eerder verleende ontheffing is beperkt tot één jaar om te kunnen bezien of aanvullend beleid noodzakelijk moest worden geacht.
Evenmin ziet de voorzieningenrechter in hetgeen door verzoekster is aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat een ontheffing als hier aan de orde in redelijkheid slechts kan worden verleend voor een periode van ten minste drie jaar.
5.4 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.