3. De beoordeling
3.1 Het College is van oordeel dat verweerder kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep. Het College overweegt daartoe als volgt.
3.2 Doel van art. 7:1a Awb is om bestuursrechtelijke geschilbeslechting waar mogelijk te vereenvoudigen en te verkorten. Het bieden van de mogelijkheid van het overslaan van de bezwaarschriftprocedure is, zo blijkt uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel, vooral bedoeld voor gevallen waarin in de primaire fase reeds een zodanig uitputtende gedachtewisseling tussen bestuur en belanghebbende heeft plaatsgevonden, dat de bezwaarschriftprocedure daaraan weinig of niets meer kan toevoegen, terwijl vaststaat dat het besluit nog altijd in geschil is. In die gevallen kan het overslaan van de bezwaarfase belangrijke tijdwinst opleveren en onnodige lasten voor bestuur en burger voorkomen. Daarnaast valt te denken aan de situatie waarin het besluit nauw samenhangt met een besluit waartegen reeds beroep is ingesteld. Ook in een dergelijk geval kan het doelmatig zijn om de bezwaarfase over te slaan, aangezien een bezwaarschriftprocedure die zijn basis vindt in een al heroverwogen zaak in de meeste gevallen weinig toevoegt. Daarmee wordt tevens bewerkstelligd dat de rechter samenhangende besluiten in samenhang kan beoordelen (Kamerstukken II, 2000-2001, 27563, nr. 3, blz. 3-4).
3.3 Blijkens de stukken heeft appellante het verzoek om instemming met rechtstreeks beroep toegelicht met de mededeling dat het College op 20 augustus 2009 in een aantal parallelle zaken een zitting heeft geappointeerd en dat het College zal worden verzocht de onderhavige zaak eveneens op 20 augustus 2009 te behandelen.
De op 13 augustus 2009 bij het College binnengekomen zaak is op 20 augustus 2009 niet gezamenlijk behandeld met beroepen van andere belanghebbenden tegen ongelijksoortige besluiten van verweerder. Van belangrijke tijdwinst door het overslaan van de bezwaarfase is derhalve geen sprake. Dat het besluit samenhangt met de besluiten die door het College op 20 augustus 2009 zijn behandeld blijkt niet uit het door appellante ingediende bezwaarschrift, dat niet gelijkluidend is aan de in die zaken ingediende beroepschriften. Oppervlakkige beschouwing toont aan dat in ieder geval één grief nieuw is.
Uit de doorzendbrief van 10 augustus 2009 blijkt niet dat verweerder zich een oordeel heeft gevormd over de vraag of sprake is van zodanig samenhangende zaken dat de zaak zich leent voor rechtstreeks beroep.
Onder deze omstandigheden lijkt het geenszins doelmatig om de bezwaarfase over te slaan. Omdat verweerder kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep bij het College, zal het College gebruik maken van zijn bevoegdheid ingevolge artikel 8:54a Awb juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie om in de fase van het vooronderzoek het onderzoek te sluiten.
Het College zal het beroepschrift ter verdere behandeling als bezwaarschrift terugzenden aan verweerder.
3.4 Het College zal met toepassing van artikel 8:74 Awb bepalen dat verweerder aan appellante het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 Awb.