ECLI:NL:CBB:2009:BL4498

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/635
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing registratie quotumoverdracht en superheffing in de melkveehouderij

In deze zaak hebben appellanten A en B beroep ingesteld tegen een besluit van het Productschap Zuivel, waarbij hun verzoek om registratie van een quotumoverdracht voor de heffingsperiode 2007/2008 werd afgewezen. Het Productschap had op 23 juli 2008 beslist op het bezwaar van appellanten tegen deze afwijzing. Appellanten stelden dat zij door de late beslissing van het Productschap in een financieel onzekere situatie waren beland, omdat zij superheffing moesten betalen over de overschrijding van hun quotum. De zaak draait om de vraag of het Productschap terecht had besloten dat de vervreemder van het quotum, mevrouw C, niet meer beschikte over het quotum in de relevante periode.

De rechtbank overwoog dat de ontvangstbevestiging van het registratieverzoek slechts een indicatie was van de termijn waarbinnen een beslissing zou volgen, en dat het Productschap niet verplicht was om eerder te beslissen. Het College concludeerde dat de afwijzing van het registratieverzoek terecht was, omdat de vervreemder niet over het quotum beschikte. Appellanten hadden bovendien zelf risico genomen door te anticiperen op de registratie van het quotum, wat leidde tot de superheffing. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/635 23 december 2009
10821 - Regeling superheffing en melkpremie 2004
Overdracht
Uitspraak in de zaak van:
A en B, te X, appellanten,
tegen
het Productschap Zuivel, verweerder,
gemachtigden: mr. J.T. Bonhof en A.P. van Houten, beiden werkzaam bij verweerder.
1. Het procesverloop
Appellanten hebben bij brief van 21 augustus 2008, bij het College binnengekomen op 27 augustus 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 juli 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellanten tegen de afwijzing van hun verzoek om registratie voor de heffingsperiode 2007/2008 van een quotumoverdracht op grond van de Regeling superheffing en melkpremie 2004 (hierna: de Regeling).
Bij brief van 11 september 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Op 11 november 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellanten zijn verschenen in de persoon van A. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil.
2.1 De Regeling luidt voor zover van belang als volgt.
“ Artikel 6a
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 6, eerste lid, kan een overdracht van een individuele referentiehoeveelheid, niet zijnde een geheel bedrijf, plaatsvinden zonder overdracht van de voor de melkproductie gebruikte grond, als partijen dit overeenkomen en de verkrijger daarbij verklaart dat door deze overdracht van referentiehoeveelheid ingevolge artikel 18, eerste lid, onder f, van de raadsverordening (Verordening (EG) nr. 1788/2003; toevoeging College), de structuur van de melkproductie op het niveau van het bedrijf verbetert, of dat deze overdracht bijdraagt tot extensivering van de productie.
(…)
Artikel 9
1. Degenen die een referentiehoeveelheid op basis van artikel 6, 6a, of 7, eerste lid, hebben overgedragen respectievelijk overgedragen gekregen, stellen gezamenlijk binnen zes weken nadien het productschap in kennis. Daarbij worden het door het productschap voorgeschreven formulier en de voorgeschreven documenten met betrekking tot de overdracht van de referentiehoeveelheid (…) gevoegd.
2. Er kan eerst een aanspraak op referentiehoeveelheid worden gemaakt na de registratie door het productschap.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op naam van appellanten stond voor de heffingsperiode 2007/2008 een quotum voor leveringen (fabrieksquotum) van 202.126 kg geregistreerd.
- Appellanten hebben bij het daarvoor bestemde Meldingsformulier quotumoverdracht, gedateerd 11 januari 2008, verweerder verzocht om registratie voor de lopende heffingsperiode 2007/2008 van het aan hen door C overgedragen fabrieksquotum ter grootte van 75.000 kg.
- Bij brief van 18 januari 2008 heeft verweerder de ontvangst van de melding bevestigd en appellanten voorts als volgt bericht:
“ Binnen 4 weken zullen wij u nader berichten over de afhandeling.”
- Op 31 maart 2008 hebben appellanten zich in verband met het uitblijven van een beslissing telefonisch tot verweerder gewend.
- Bij brief van 1 april 2008 heeft verweerder het registratiebericht voor de heffingsperiode 2008/2009 aan appellanten toegezonden.
- Bij brief van 3 april 2008 hebben appellanten verweerder verzocht toe te lichten waarom het overgedragen quotum niet was bijgeschreven.
- Bij brief van 4 april 2008 heeft verweerder appellanten bericht dat het registratieverzoek is afgewezen, omdat de vervreemder niet over quotum beschikte.
- Hiertegen hebben appellanten een bezwaarschrift ingediend.
- Appellanten zijn op 18 juni 2008 over hun bezwaar gehoord. Ter hoorzitting hebben zij hun verbazing uitgesproken over het feit dat zij niet eerder omtrent de problemen rond de beoogde quotumoverdracht zijn ingelicht.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit.
Verweerder heeft het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen.
“ Het quotum van mevrouw C is met ingang van 1 april 2007 vervallen. Zij beschikte derhalve in de heffingsperiode 2007/2008 niet meer over quotum. Gelet op het voorgaande heeft het productschap het verzoek tot registratie van de onderhavige overdracht terecht afgewezen. Het eventueel reactiveren van het quotum van mevrouw C heeft geen terugwerkende kracht en kan er niet toe leiden dat uw verzoek om registratie alsnog wordt aanvaard.
Voor wat betreft uw bezwaren dat het productschap te laat heeft beslist op uw aanvraag merken wij het volgende op.
In de ontvangstbevestiging van uw meldingsformulier is vermeld dat het productschap u binnen vier weken zal berichten over de afhandeling. Het betreft hier een indicatie van de tijd die benodigd is om uw verzoek af te handelen. Dit sluit niet uit dat het langer kan duren om een verzoek af te wikkelen, bijvoorbeeld omdat een nader onderzoek is vereist. U kunt uit overschrijding van de termijn niet afleiden dat uw verzoek is aanvaard. Eerst na registratie door het productschap kan aanspraak op een quotum worden gemaakt (artikel 9, lid 2, Regeling superheffing 2004), hetgeen ook in de toelichting bij het meldingsformulier is vermeld.”
4. Het standpunt van appellanten.
Appellanten hebben in beroep naar voren gebracht dat, indien verweerder binnen vier weken op het registratieverzoek zou hebben beslist, overschrijding van het quotum had kunnen worden voorkomen. Nu hebben appellanten, in de overtuiging dat zij voor de heffingsperiode 2007/2008 konden beschikken over een extra referentiehoeveelheid van 75.000 kg, nagelaten maatregelen te treffen als het droogzetten van koeien of het leasen van quotum. Aan appellanten is € 21.589,12 aan superheffing in rekening gebracht. Hierdoor is voor hen een financieel onzekere situatie ontstaan. Appellanten hebben zich begin maart 2008 telefonisch tot verweerder gewend met een verzoek om informatie en toen te horen gekregen dat het registratieverzoek nog in behandeling was, maar dat het wel goed zou komen. Zij hebben daarop vertrouwd.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Dat verweerder het verzoek van appellanten om registratie voor de heffingsperiode 2007/2008 van een overdracht van 75.000 kg fabrieksquotum zonder grond terecht heeft afgewezen, omdat de vervreemder niet meer beschikte over dit quotum, is tussen partijen niet in geschil. Het geschil beperkt zich tot de vraag of het desbetreffende besluit van verweerder van 4 april 2008 onrechtmatig is omdat niet op een eerder tijdstip aan appellanten bericht is gezonden omtrent de registratie.
5.2 Het College overweegt hierover dat de ontvangstbevestiging die op 18 januari 2008 aan appellanten is gezonden niet meer inhoudt dan een mededeling over de termijn waarbinnen aan de aanvrager bericht zal worden gezonden omtrent de stand van zaken. Op het nemen van een besluit binnen die termijn heeft verweerder zich niet vastgelegd. Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet dat nader onderzoek nodig was naar de vraag of de vervreemder daadwerkelijk kon beschikken over de overgedragen referentiehoeveelheid, welk onderzoek geleid heeft tot de slotsom dat dit niet het geval was. Verweerder was niet gehouden appellanten in te lichten over de strekking van het nader onderzoek. Het betoog van appellanten dat het bestreden besluit niet in stand zou kunnen blijven omdat verweerder niet eerder op de aanvraag heeft beslist treft dan ook geen doel.
5.3 Evenmin is kunnen blijken dat een bevoegde medewerker van verweerder begin maart telefonisch, als door appellanten gesteld, een concrete toezegging heeft gedaan waaraan zij het gerechtvaardigde vertrouwen hebben kunnen ontlenen dat het quotum zou worden geregistreerd. Ook het impliciete beroep van appellanten op het vertrouwensbeginsel moet daarom falen.
5.4 Met betrekking tot de verklaring van appellanten dat zij door het tijdstip waarop de beslissing is genomen schade hebben geleden omdat zij superheffing hebben moeten betalen over de heffingsperiode 2007/2008, merkt het College nog het volgende op. Het feit dat verweerder pas na het einde van de heffingsperiode heeft beslist op het verzoek om registratie, heeft de verschuldigdheid van superheffing niet veroorzaakt. Appellanten hebben kennelijk geanticipeerd op de registratie van het overgedragen quotum door hierop te melken in de lopende heffingperiode. Dit dient echter voor hun rekening en risico te komen. Het had op de weg van appellanten gelegen zich er van te vergewissen dat degene met wie zij de quotumoverdracht overeenkwamen haar verplichtingen zou (kunnen) nakomen. Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Regeling kan immers pas aanspraak worden gemaakt op een referentiehoeveelheid na de registratie hiervan door het productschap. De superheffing had derhalve door appellanten kunnen worden voorkomen door het quotum pas te benutten na de registratie hiervan.
5.4 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. H.O. Kerkmeester, en mr. S.C. Stuldreher, in tegenwoordigheid van mr. G.D. Kleijne als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009.
w.g. C.M. Wolters w.g. G.D. Kleijne