3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerster
De zorgaanbieder heeft gezamenlijk met haar zorgkantoor een aanvraag herschikking ingediend ter zake van een overproductie van € 197.579,-. Op basis van de cijfers uit de voorlopige nacalculatie 2006 is gebleken dat de zorgaanbieder voor € 250.361,- meer aanvullende zorg heeft geleverd dan in de oktoberronde is afgesproken.
De zorgaanbieder heeft bij de productieafspraken tot en met oktober 2006 voor 53 % van de verzorgingsdagen aanvullende zorg afgesproken. Conform de Beleidsregel komt de zorgaanbieder derhalve niet in aanmerking voor extra middelen voor de aanvullende zorg in de herschikkingsronde. Het betreft meerproductie ten opzichte van de productieafspraken. De overproductie aanvullende zorg is daarom gekort op de gezamenlijk ingediende aanvraag. Omdat de overproductie aanvullende zorg hoger is dan de gezamenlijk ingediende overproductie heeft de zorgaanbieder geen middelen gekregen bij de herschikking.
Verweerster is van oordeel de Beleidsregel op juiste wijze te hebben toegepast.
De bezwaren gericht tegen de correctie op de overproductie GGZ en de productmix worden verder niet behandeld, nu deze correctie in dit geval niet is toegepast.
Met betrekking tot het argument dat de relatief grote hoeveelheid productie voor aanvullende verpleeghuiszorg (hierna: AVZ) kan worden verklaard vanuit de zorgzwaarteproblematiek in de verzorgingshuizen die onder meer verband houdt met het beleid om mensen lang thuis te laten wonen, het capaciteitstekort van verpleeghuizen in de regio, merkt verweerster het volgende op.
Vooropstaat dat de aanbieder en het zorgkantoor bij de reguliere budgetrondes de mogelijkheid hebben gehad om productieafspraken voor AVZ te maken. Ingevolge de op basis van de aanwijzing van de staatssecretaris vigerende contracteerruimte systematiek zijn de productieafspraken leidend. De juli- en oktoberronde dienen ertoe om de over- en onderproductie te herschikken. Bij deze rondes komen de regionale omstandigheden aan bod. Productie die (voor 15 oktober) niet in een productieafspraak is vastgelegd (en is geaccordeerd door verweerster) wordt niet vergoed. Extra geleverde zorg, buiten de vastgestelde productieafspraken, kan niet in het daaropvolgende jaar voor vergoeding in aanmerking komen bij de voorlopige nacalculatie: de afgesproken productie wordt als bovengrens gehanteerd. Deze wijze van nacalculeren vloeit voort uit de maatregelen inzake de beheersing van groei in de AWBZ die vanaf 2004 zijn getroffen. Deze consequentie voor de geleverde overproductie was de aanbieder en het zorgkantoor vooraf bekend.
Met de herschikking werd een eenmalige oplossing geboden waaraan voorwaarden waren verbonden: het betrof de inzet van extra middelen.
Zorgaanbieders en zorgkantoren kunnen voor de reguliere budgetronde in principe onbeperkt de toeslag AVZ afspreken. Alleen voor de eenmalige herschikking in het kader van de knelpunten in de AWBZ is ten aanzien van overproductie de voorwaarde van het landelijk gemiddelde verbonden. Het mogelijk maken van de vergoeding van AVZ vormde reeds een uitzondering op het uitgangspunt dat er van een knelpunt in de eigenlijke zin sprake moest zijn. Immers bij de herschikkingsoperatie stond voorop dat er alles aan werd gedaan om er voor te zorgen dat geïndiceerde personen zorg zouden krijgen binnen de Treeknorm, zodat geen onaanvaardbare wachtlijsten zouden ontstaan.
Verweerster treedt niet in de onderhandelingen tussen partijen, het is de taak van het zorgkantoor om binnen een bepaalde maximale ruimte en gegeven de zorgplicht met de zorgaanbieder te contracteren. Ingevolge de systematiek van de contracteerruimte komt de geleverde productie boven de productieafspraken voor risico van de zorgaanbieder.
Een uitzondering hierop is als gezegd de eenmalige herschikkingsmogelijkheid in 2006, onder de gestelde voorwaarden.
Verweerster is voorts van mening dat in het parlementaire debat door de staatssecretaris niet de indruk is gewekt dat zonder productieafspraak zorg geleverd kon worden. Tijdens het knelpuntendebat heeft de staatssecretaris er nog nadrukkelijk op gewezen dat zorgaanbieders niet zonder productieafspraak met het zorgkantoor kunnen overproduceren (hoewel het strikt genomen geen knelpunt is), maar hieraan is wel een voorwaarde verbonden. Van strijd met de motie(s) Kant is geen sprake, hetgeen ook kan worden afgeleid uit de antwoorden van de staatssecretaris naar aanleiding van die motie(s).
Met betrekking tot het argument dat méérproductie betaald moet worden en tariefstelling moet wijken voor de aanspraken van verzekerden (en aspecten als keuzevrijheid van cliënten, zorgplicht van de zorgaanbieder, en een vertrouwde woonomgeving) merkt NZa op dat het budgetsysteem op zichzelf geen productiebeperkende strekking heeft. Met de herschikking is onder omstandigheden ruimte geboden voor een hoger zorgvolume dan oorspronkelijk tussen zorgkantoor en zorgaanbieder overeengekomen was. Het feit dat hiermee volgens de zorgaanbieder (en zorgkantoor) niet voldoende aan hun wensen tegemoet is gekomen, vormt geen aanleiding om van de beleidsregel af te wijken.
Ook overigens acht verweerster geen bijzondere omstandigheden aanwezig op grond waarvan zij genoodzaakt zou zijn om in afwijking van de Beleidsregel overproductie AVZ toe te kennen. De argumenten op grond waarvan appellante meent dat dit wel had gemoeten zijn reeds meegewogen in de beleidsregelvaststelling. Het jaar 2006 heeft zich gekenmerkt door een aanwijzing van de staatssecretaris van VWS. Verweerster heeft op basis daarvan beleidsregels opgesteld waarin is neergelegd dat overproductie niet voor vergoeding in aanmerking komt. In dat kader zijn voorwaarden gesteld aan de eenmalige herschikkingmogelijkheid. Ook is afwijken van een beleidsregel op algemene gronden niet mogelijk. Dat laatste zou immers een beleidswijziging impliceren en daarvoor is de afwijkingsbevoegdheid niet bedoeld.
Ten slotte is ook niet gebleken van bijzondere omstandigheden die van dien aard zijn dat zij onevenredig zijn aan de met de Beleidsregel te dienen doelen. Verweerster heeft rekening gehouden met de financiële positie van Rosengaerde en het (toekomstige) effect van de huidige afwijzing van het verzoek. Uit de financiële gegevens is gebleken dat het eigen vermogen voldoende is om het negatieve resultaat van Rosengaerde (inclusief korting) op te vangen. Onverkorte toepassing van de beleidsregel heeft derhalve geen onevenredige gevolgen voor Rosengaerde.
Verweerster heeft gelet op het vorenstaande besloten het bezwaar ongegrond te verklaren.
In de verweerschriften en ter zitting heeft verweerster daaraan nog het volgende toegevoegd.
Met de Beleidsregel herschikking heeft verweerster eenmalig mogelijk gemaakt dat de aanvaardbare kosten voor 2006 van een instelling worden verhoogd als er sprake is van overproductie als afwijking van de gebruikelijk geldende regel dat de aanvaardbare kosten uitsluitend worden aangepast bij onderproductie. Voor verhoging van de aanvaardbare kosten gelden voorwaarden die gelijk zijn aan de voorwaarden die gelden in het kader van een normale knelpunt. Er moet sprake zijn van een problematisch knelpunt.
Van een problematisch knelpunt is sprake als is voldaan aan vier cumulatieve criteria:
1) er is een problematische wachtlijst ontstaan (geïndiceerde zorg kan niet binnen de Treeknormen worden geleverd);
2) de geïndiceerde zorg kan niet binnen de productieafspraken met andere zorgaanbieders in de zorgkantoorregio worden verleend;
3) het zorgkantoor heeft de gehele regionale contracteerruimte gebruikt en
4) er is bij andere zorgkantoren geen contracteerruimte beschikbaar die door overheveling kan worden ingezet.
Voor twee soorten zorg geldt nog een aanvullend criterium. Overproductie van aanvullende verpleeghuiszorg in een verzorgingshuis kan uitsluitend tot verhoging van de aanvaardbare kosten leiden voorzover deze het landelijk gemiddelde niet te boven gaat.
De overproductie in de geestelijke gezondheidszorg (hierna: GGZ) wordt slechts opgenomen tot een maximum van 2% boven de productieafspraak.
De Beleidsregel vormde de basis voor de toekenningen van de overproductie over 2006. Bij de totstandkoming is uitgegaan van het percentage van 33,9 voor AVZ (het landelijk gemiddelde) en een percentage van 2 voor GGZ-zorg, mede omdat het verweerster ongewenst voorkwam de tegemoetkoming voor deze vormen van overproductie ten koste te brengen van andere vormen van overproductie.
Verweerster heeft erop gewezen dat de omstandigheid dat bepaalde instellingen geen zorg verlenen aan nieuwe cliënten er niet toe leidt dat verzekerden geen zorg krijgen, maar dat deze elders in de regio kan worden verleend. Wanneer deze zorg niet in de regio zou kunnen worden verleend staat een spoedprocedure open.
Ten aanzien van de voor GGZ in de Beleidsregel vastgestelde norm van 2% van de overproductie geldt dat deze een schatting is van de productie GGZ die voor
1 juli 2006 niet onafhankelijk werd geïndiceerd. Vanaf 1 juli 2006 werden wel onafhankelijke indicaties gegeven voor niet-geneeskundige extramurale GGZ, voor niet geneeskundige intramurale GGZ gedurende het eerste jaar van opname en alle intramurale GGZ na het eerste jaar. Verzekerden die op 1 juli 2006 GGZ ontvingen zonder dat daarvoor een onafhankelijke indicatie was afgegeven behielden aanspraak op die zorg. Het CIZ heeft na 1 juli 2006 een ‘plan van aanpak’ opgesteld om ook voor die zorg onafhankelijke indicaties op te stellen. In deze procedures is vooral van belang de extramurale GGZ omdat ook voor GGZ geldt dat de kosten(groei) van de intramurale zorg op geen enkele wijze wordt beperkt door de contracteerruimte. Wanneer voorzieningen voor intramurale zorg in gebruik worden genomen, worden de extra productieafspraken die voortvloeien uit de zorgverlening in die voorzieningen niet aan de contracteerruimte getoetst.
Voor extramurale GGZ werden in de eerste helft van 2006 géén onafhankelijke indicaties gegeven. In de tweede helft van het jaar werden uitsluitend voor niet-geneeskundige zorg onafhankelijke indicaties afgegeven, voor zover het ging om zorg voor nieuwe patiënten of om zorg waarvoor al op basis van het ‘plan van aanpak’ een indicatie was gegeven.
Onder deze omstandigheden was er behoefte aan een objectieve norm om de aanvragen te toetsen. Deze norm is op basis van ervaringsgegevens vastgesteld op 2 % van de productieafspraak in oktober 2006. Door de norm op dit niveau vast te stellen heeft verweerster vergoeding van overproductie mogelijk gemaakt, zonder de tussen
zorgaanbieder en zorgkantoor overeengekomen productieafspraak als uitgangspunt te verlaten, aldus verweerster.
Na inventarisatie van de aanvragen op grond van de Beleidsregel in maart 2007 bleek het om 531 aanvragen te gaan, voor een totaalbedrag van € 135 miljoen. Deze aanvragen zijn na correctie door verweerster onder andere op grond van de criteria opgenomen in de Beleidsregel gehonoreerd tot € 104 miljoen. Daartegenover stond een landelijke onderproductie van € 133 miljoen, zodat alle aanvragen konden worden gehonoreerd. Naast het bedrag van € 30 miljoen dat de Staatssecretaris voor de herschikkingsronde beschikbaar had gesteld, bleek er uiteindelijk een bedrag van € 60 miljoen over te zijn.
Dat heeft verweerster echter niet doen besluiten dit geld buiten de in de Beleidsregel opgenomen voorwaarden in te zetten. Dat achteraf de herschikkingsfinanciering is meegevallen heeft verweerster geen aanleiding gegeven een nieuwe herschikkingsronde in gang te zetten, temeer daar vele instelling geen bezwaar hadden gemaakt tegen de resultaten van de eerste herverdeling. Indien aan de instellingen die wel bezwaar hebben gemaakt extra gelden zouden worden toegekend, zouden hierdoor andere instellingen mogelijk benadeeld worden, aldus verweersters gemachtigde ter zitting.