Op verzoek van de staatssecretaris van 24 oktober 2006 heeft de NZa bij de knelpuntenprocedure in het najaar van 2006 het signalement onderzocht dat een relatief belangrijk deel van de groeimiddelen niet is ingezet ‘voor het helpen van meer mensen maar voor het geven van meer toeslagen’.
In voornoemd NZa advies van 19 december 2006 is geconstateerd dat er regionale verschillen in gecontracteerde dagen AVZ bestaan. Ook is geconstateerd dat in de loop der jaren sprake is van een voortgezette stijging van het percentage AVZ in het verzorgingshuis. De kosten voor AVZ doen daarmee ook een toenemend beroep op de vrije volume-groeiruimte van de contracteerruimte, terwijl niet meer mensen worden geholpen. Afgezet tegen het gemiddelde (33,9%) betekent dit dat in 2006 een bedrag van ruim € 600 miljoen is uitgegeven aan toeslagen AVZ. De NZa heeft geadviseerd om de Beleidsregel prestatiebeschrijvingen intramurale zorg te evalueren.
Zoals aangegeven is de toeslag voor aanvullende zorg een aanvulling op de basiszorg voor cliënten met een zodanige zorgbehoefte dat zij meer dan 12 uur per week zorg geleverd krijgen. Dit betekent dat volgens de definitie van een problematisch knelpunt de aanvullende zorg daar niet onder valt omdat hiermee niet meer mensen geholpen worden. De staatssecretaris heeft geen expliciet verzoek gedaan om de aanvullende zorg op te nemen in de herschikking. Toch heeft NZa besloten de aanvullende zorg niet geheel buiten de herschikking te plaatsen omdat er vanuit de zorgaanbieders signalen naar de NZa kwamen dat rondom aanvullende zorg een knelpunt bestond. Om tegemoet te komen aan de eventuele knelpunten rond aanvullende zorg bij regio’s en zorgaanbieders met een in verhouding laag percentage aanvullende zorg heeft NZa besloten het landelijk gemiddelde als uitgangspunt te nemen. Hierdoor werd bewerkstelligd dat aan regio’s die met hun productieafspraken AVZ onder dat gemiddelde zaten, de mogelijkheid werd geboden om overproductie alsnog vergoed te krijgen. De herschikking betreft immers extra middelen die zo doelmatig mogelijk moeten worden benut.
Daarnaast is er door verweerster van uitgegaan dat de positieve indicatiestelling door het CIZ de cliënt aanspraak geeft op zorg. Omdat aanvullende zorg een aanvulling is op de basiszorg wordt daarvoor geen aparte indicatie meer afgegeven. Mede daarom vond verweerster het noodzakelijk nadere voorwaarden te stellen aan de opgave van aanvullende verpleeghuiszorg.
De mogelijkheid van herschikking van toeslagen AVZ is bij wijze van uitzondering toegestaan, nu deze strikt genomen geen knelpunt vormen. Als NZa niet zou hebben gekozen voor de oplossing om regio’s die onder het landelijk gemiddelde zaten alsnog een voorwaardelijke vergoeding te geven, zou de overproductie AVZ in geen enkele regio vergoed zijn.
Appellanten hebben gezamenlijk met het zorgkantoor een aanvraag herschikking ingediend ter zake van een overproductie van € 7.362,-. Aangezien deze aanvraag conform het gezamenlijk verzoek is afgehandeld, bestaat voor verweerster geen aanleiding haar primaire besluit te heroverwegen.
Verweerster heeft voor wat betreft de overproductie AVZ de keuze van het zorgkantoor gevolgd. Dat heeft zich kennelijk op het standpunt gesteld dat een gedeelte AVZ
(€ 165.938) niet in aanmerking komt voor herschikking. In zoverre ligt ook geen aanvraag bij verweerster voor. Appellanten dienen zich in deze kwestie tot het zorgkantoor te wenden.
Met betrekking tot het argument dat de relatief grote hoeveelheid AVZ-productie kan worden verklaard vanuit de volledige bezetting van verpleeghuizen en de relatief sterke toename (in de regio) van de vergrijzing en het beleid om cliënten zo lang mogelijk thuis te laten wonen, merkt verweerster het volgende op.
Vooropstaat dat de aanbieder en het zorgkantoor bij de reguliere budgetrondes de mogelijkheid hebben gehad om productieafspraken (voor AVZ) te maken. Ingevolge de op basis van de aanwijzing van de staatssecretaris vigerende contracteerruimte systematiek zijn de productieafspraken leidend. De juli- en oktoberronde dienen ertoe om het zorgkantoor en de zorgaanbieder de over- en onderproductie te laten herschikken. Bij deze rondes komen de regionale omstandigheden aan bod. Productie die (voor 15 oktober) niet in een productieafspraak is vastgelegd (en is geaccordeerd door verweerster) wordt niet vergoed. Extra geleverde zorg, buiten de vastgestelde productieafspraken, kan niet in het daaropvolgende jaar voor vergoeding in aanmerking komen bij de voorlopige nacalculatie: de afgesproken productie wordt als bovengrens gehanteerd. Deze wijze van nacalculeren vloeit voort uit de maatregelen inzake de beheersing van groei in de AWBZ die vanaf 2004 zijn getroffen.
Deze consequentie voor de geleverde overproductie was de aanbieder en het zorgkantoor vooraf bekend.
Met de herschikkingsronde werd, zoals eerder aangegeven, een eenmalige oplossing geboden waaraan voorwaarden waren verbonden: het betrof de inzet van extra middelen.
Zorgaanbieders en zorgkantoren kunnen voor de reguliere budgetronde in principe onbeperkt de toeslag AVZ afspreken. Alleen voor de eenmalige herschikking in het kader van de knelpunten in de AWBZ is ten aanzien van overproductie de voorwaarde van het landelijk gemiddelde verbonden. Het mogelijk maken van de vergoeding van AVZ vormde reeds een uitzondering op het uitgangspunt dat er van een knelpunt in de eigenlijke zin sprake moest zijn. Immers bij de herschikkingsoperatie stond voorop dat er alles aan werd gedaan om er voor te zorgen dat geïndiceerde personen zorg zouden krijgen binnen de Treeknorm, zodat geen onaanvaardbare wachtlijsten zouden ontstaan.
Verweerster treedt niet in de onderhandelingen tussen partijen, het is de taak van het zorgkantoor om binnen een bepaalde maximale ruimte en gegeven de zorgplicht met de zorgaanbieder te contracteren. Ingevolge de systematiek van de contracteerruimte komt de geleverde productie boven de productieafspraken voor risico van de zorgaanbieder. Een uitzondering hierop is als gezegd de eenmalige herschikkingsmogelijkheid in 2006 conform de Beleidsregel en onder de gestelde voorwaarden.
Verweerster is voorts van mening dat in het parlementair debat door de staatssecretaris niet de indruk is gewekt dat zonder productieafspraak zorg geleverd kon worden. Tijdens het knelpuntendebat heeft de staatssecretaris er nog nadrukkelijk op gewezen dat zorgaanbieders niet zonder productieafspraak met het zorgkantoor kunnen overproduceren.
De mogelijkheid tot het herschikken van productieafspraken AVZ is juist bij wijze van uitzondering mogelijk gemaakt (hoewel het strikt genomen geen knelpunt is), maar hieraan is wel een voorwaarde verbonden. Van strijd met de motie Kant is geen sprake, hetgeen ook kan worden afgeleid uit de antwoorden van de staatssecretaris naar aanleiding van die motie(s).
Met betrekking tot het argument dat méérproductie betaald moet worden en tariefstelling moet wijken voor de aanspraken van verzekerden (en aspecten als keuzevrijheid van cliënten, zorgplicht van de zorgaanbieder en een vertrouwde woonomgeving) merkt NZa op dat het budgetsysteem op zichzelf geen productiebeperkende strekking heeft. Met de herschikking is onder omstandigheden ruimte geboden voor een hoger zorgvolume dan oorspronkelijk tussen zorgkantoor en zorgaanbieder overeengekomen was. Het feit dat hiermee volgens de zorgaanbieder (en zorgkantoor) niet voldoende aan hun wensen tegemoet is gekomen, vormt geen aanleiding om van de Beleidsregel af te wijken.
Ook overigens acht verweerster geen bijzondere omstandigheden aanwezig op grond waarvan zij genoodzaakt zou zijn om in afwijking van de Beleidsregel overproductie AVZ toe te kennen. De argumenten op grond waarvan appellanten menen dat dit wel had gemoeten zijn reeds meegewogen in de vaststelling van de Beleidsregel. Het jaar 2006 heeft zich gekenmerkt door een aanwijzing van de staatssecretaris van VWS. Verweerster heeft op basis daarvan beleidsregels opgesteld waarin is neergelegd dat overproductie niet voor vergoeding in aanmerking komt. In dat kader zijn voorwaarden gesteld aan de eenmalige herschikkingmogelijkheid. Ook is afwijken van een beleidsregel op algemene gronden niet mogelijk. Dat laatste zou immers een beleidswijziging impliceren en daarvoor is de afwijkingsbevoegdheid niet bedoeld.
Ten slotte is ook niet gebleken van bijzondere omstandigheden die van dien aard zijn dat zij onevenredig zijn aan de met de Beleidsregel te dienen doelen. Verweerster heeft de financiële situatie van appellanten ten tijde van belang beoordeeld en geconcludeerd dat zij ten tijde van het bestreden besluit over voldoende eigen vermogen beschikten om het negatieve resultaat uit 2006 op te vangen. Onverkorte toepassing van de Beleidsregel heeft derhalve geen onevenredige gevolgen voor appellanten.
Verweerster heeft gelet op het vorenstaande besloten het bezwaar ongegrond te verklaren.
In de verweerschriften en ter zitting heeft verweersters gemachtigde daaraan – kort weergegeven – nog het volgende toegevoegd.
Kostenbeheersing in de gezondheidszorg strekt zich, aldus verweerster, mede uit tot het beheersen van de hoogte van de premies en is daarvan nauwelijks te onderscheiden.
Artikel 91, eerste en tweede lid, Wfsv strekt ertoe dat de uitkeringen uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten uitsluitend bestemd zijn voor de uitvoering van de AWBZ en niet aan andere zaken mogen worden besteed. De tekst van, noch de toelichting op deze bepaling geeft enig aanknopingspunt voor de interpretatie van appellanten dat uitgaven die zorginstellingen noodzakelijk achten ten laste van het Algemeen Fonds kunnen worden gebracht. Onder de Ziekenfondswet bestond hetzelfde regiem. De door appellanten bepleite uitleg acht verweerster niet redelijk. Bovendien zou daardoor macrobudgettering onmogelijk worden.
Met de Beleidsregel herschikking heeft verweerster eenmalig mogelijk gemaakt dat de aanvaardbare kosten voor 2006 van een instelling worden verhoogd als er sprake is van overproductie als afwijking van de gebruikelijk geldende regel dat de aanvaardbare kosten uitsluitend worden aangepast bij onderproductie. Voor verhoging van de aanvaardbare kosten gelden voorwaarden die gelijk zijn aan de voorwaarden die gelden in het kader van een normale knelpunt. Er moet sprake zijn van een problematisch knelpunt.
Van een problematisch knelpunt is sprake als is voldaan aan vier cumulatieve criteria:
1) er is een problematische wachtlijst ontstaan (geïndiceerde zorg kan niet binnen de Treeknormen worden geleverd);
2) de geïndiceerde zorg kan niet binnen de productieafspraken met andere zorgaanbieders in de zorgkantoorregio worden verleend;
3) het zorgkantoor heeft de gehele regionale contracteerruimte gebruikt en
4) er is bij andere zorgkantoren geen contracteerruimte beschikbaar die door overheveling kan worden ingezet.
Voor twee soorten zorg geldt nog een aanvullend criterium. Overproductie van AVZ in een verzorgingshuis kan uitsluitend tot verhoging van de aanvaardbare kosten leiden voorzover deze het landelijk gemiddelde niet te boven gaat. De overproductie in de geestelijke gezondheidszorg (hierna: GGZ) wordt slechts opgenomen tot een maximum van 2% boven de productieafspraak.
De Beleidsregel vormde de basis voor de toekenningen van de overproductie over 2006. Bij de totstandkoming is uitgegaan van het percentage van 33,9 voor AVZ (het landelijk gemiddelde) en een percentage van 2% voor GGZ-zorg, mede omdat het verweerster ongewenst voorkwam de tegemoetkoming voor deze vormen van overproductie ten koste te brengen van andere vormen van overproductie.
Verweerster heeft erop gewezen dat de omstandigheid dat bepaalde instellingen geen zorg verlenen aan nieuwe cliënten er niet toe leidt dat verzekerden geen zorg krijgen, maar dat deze elders in de regio kan worden verleend. Wanneer deze zorg niet in de regio zou kunnen worden verleend staat een spoedprocedure open.
Ten aanzien van de voor GGZ in de Beleidsregel vastgestelde norm van 2% van de overproductie geldt dat deze een schatting is van de productie GGZ die voor
1 juli 2006 niet onafhankelijk werd geïndiceerd. Vanaf 1 juli 2006 werden wel onafhankelijke indicaties gegeven voor niet-geneeskundige extramurale GGZ, voor niet geneeskundige intramurale GGZ gedurende het eerste jaar van opname en alle intramurale GGZ na het eerste jaar. Verzekerden die op 1 juli 2006 GGZ ontvingen zonder dat daarvoor een onafhankelijke indicatie was afgegeven behielden aanspraak op die zorg. Het CIZ heeft na 1 juli 2006 een ‘plan van aanpak’ opgesteld om ook voor die zorg onafhankelijke indicaties op te stellen. In deze procedures is vooral van belang de extramurale GGZ omdat ook voor GGZ geldt dat de kosten(groei) van de intramurale zorg op geen enkele wijze wordt beperkt door de contracteerruimte. Wanneer voorzieningen voor intramurale zorg in gebruik worden genomen, worden de extra productieafspraken die voortvloeien uit de zorgverlening in die voorzieningen niet aan de contracteerruimte getoetst.
Voor extramurale GGZ werden in de eerste helft van 2006 géén onafhankelijke indicaties gegeven. In de tweede helft van het jaar werden uitsluitend voor niet-geneeskundige zorg onafhankelijke indicaties afgegeven, voor zover het ging om zorg voor nieuwe patiënten of om zorg waarvoor al op basis van het ‘plan van aanpak’ een indicatie was gegeven.
Onder deze omstandigheden was er behoefte aan een objectieve norm om de aanvragen te toetsen. Deze norm is op basis van ervaringsgegevens vastgesteld op 2 % van de productieafspraak in oktober 2006. Door de norm op dit niveau vast te stellen heeft verweerster vergoeding van overproductie mogelijk gemaakt, zonder de tussen zorgaanbieder en zorgkantoor overeengekomen productieafspraak als uitgangspunt te verlaten, aldus verweerster.
Na inventarisatie van de aanvragen op grond van de Beleidsregel in maart 2007 bleek het om 531 aanvragen te gaan, voor een totaalbedrag van € 135 miljoen. Deze aanvragen zijn na correctie door verweerster onder andere op grond van de criteria opgenomen in de Beleidsregel gehonoreerd tot € 104 miljoen. Daartegenover stond een landelijke onderproductie van € 133 miljoen, zodat alle aanvragen konden worden gehonoreerd. Naast het bedrag van € 30 miljoen dat de Staatssecretaris voor de herschikkingsronde beschikbaar had gesteld, bleek er uiteindelijk een bedrag van € 60 miljoen over te zijn.
Dat heeft verweerster echter niet doen besluiten dit geld buiten de in de Beleidsregel opgenomen voorwaarden in te zetten. Dat achteraf de herschikkingsfinanciering is meegevallen heeft verweerster geen aanleiding gegeven een nieuwe herschikkingsronde in gang te zetten, temeer daar vele instelling geen bezwaar hadden gemaakt tegen de resultaten van de eerste herverdeling. Indien aan de instellingen die wel bezwaar hebben gemaakt extra gelden zouden worden toegekend, zouden hierdoor andere instellingen mogelijk benadeeld worden, aldus verweersters gemachtigde ter zitting.