ECLI:NL:CBB:2010:BL5761

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/64
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.R. Winter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake ontheffing winkelsluitingstijden Alexandrium Shopping Center

In deze zaak hebben verzoeksters, bestaande uit een aantal winkeliers in het Alexandrium Shopping Center te Rotterdam, bezwaar gemaakt tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander. Dit besluit, genomen op 17 november 2009, verleende de Parapluvereniging Alexandrium ontheffing van de winkelsluitingstijden op bepaalde zon- en feestdagen. Verzoeksters stelden dat het bezwaar tijdig was ingediend, ondanks dat het besluit op 19 november 2009 was verzonden en op 2 december 2009 was gepubliceerd. Ze voerden aan dat de bekendmaking niet correct was, waardoor de bezwaartermijn niet op de juiste wijze was ingegaan. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoeksters en verweerder beoordeeld en geconcludeerd dat de bezwaartermijn wel degelijk op 19 november 2009 was aangevangen, en dat het bezwaar van verzoeksters niet tijdig was ingediend. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat verzoeksters niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij in een positie verkeerden waarin het voor hen onmogelijk was om tijdig bezwaar te maken. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen. De uitspraak werd gedaan op 25 februari 2010.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Voorzieningenrechter
AWB 10/64 25 februari 2010
12500 Winkeltijdenwet
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
1. A;
2. B;
3. C;
4. D;
5. E;
6. F ;
7. G;
8. H;
9. I;
10. J;
11. K.;
12. L, allen te Rotterdam verzoeksters,
gemachtigde: mr. T.J. van Vught, advocaat te Amsterdam,
tegen
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander, verweerder,
gemachtigde: mr. S.B.H. Fijneman, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
1. De procedure
Bij een op 17 november 2009 genomen besluit heeft desgevraagd verweerder aan de Parapluvereniging Alexandrium (hierna: de vereniging) op grond van artikel 4, tweede lid, van de Winkeltijdenwet en artikel 10, eerste en tweede lid, van de Verordening Winkeltijden Prins Alexander ontheffing van de winkelsluitingstijden verleend. Deze ontheffing ziet op een aantal nader genoemde zon- en feestdagen voor het onder de vereniging vallende Alexandrium Shopping Center, de Megastores en de Woonmall.
Tegen dit besluit hebben verzoeksters bij brief van 8 januari 2010 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 18 januari 2010 hebben verzoeksters zich tot de voorzieningenrechter van het College gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 20 januari 2010 hebben verzoeksters, daarnaar gevraagd, hun standpunt nader uiteengezet.
Bij brief van 4 februari 2010 heeft verweerder een reactie ingediend op het verzoek om voorlopige voorziening.
Bij brief van 12 februari 2010 hebben verzoeksters, daarnaar gevraagd, nader gepreciseerd dat het bezwaar, naar zij menen, tijdig is ingediend, althans dat de termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verschoonbaar is te achten.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Awb luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
" Artikel 3:41
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2. Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze.
Artikel 3:42
1. De bekendmaking van besluiten van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in de Staatscourant, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
2. De bekendmaking van besluiten van een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Elektronische bekendmaking vindt uitsluitend plaats in een van overheidswege uitgegeven blad, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
3. Indien alleen van de zakelijke inhoud wordt kennisgegeven, wordt het besluit tegelijkertijd ter inzage gelegd. In de kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer het besluit ter inzage ligt.
(...)
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
(...)
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."
2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Bij brief van 29 januari 2007 heeft de vereniging een verzoek tot ontheffing ingediend teneinde haar winkels voor een aantal zon- en feestdagen geopend te houden.
- In een vergadering van 17 november 2009 heeft verweerder besloten om aan de vereniging de gevraagde ontheffing te verlenen. Het daartoe strekkende schriftelijk besluit is op 19 november 2009 naar de vereniging verzonden.
- Dit besluit is op 2 december 2009 bovendien gepubliceerd. Daarbij is onder meer vermeld dat tegen de in die publicatie vermelde besluiten binnen een termijn van zes weken gerekend vanaf de dag na uitreiking of verzending ervan een gemotiveerd bezwaarschrift kan worden ingediend bij verweerder.
3. Het standpunt van verzoeksters
Bij brief van 12 februari 2010 hebben verzoeksters, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
Het aangevallen besluit is conform het bepaalde in artikel 3:41 van de Awb bekend gemaakt. Dit artikel richt zich tot de gemeente met betrekking tot de bekendmaking van het besluit aan geadresseerde en aanvrager, maar is niet bedoeld om andere belanghebbenden rechtsbescherming te onthouden. Aangezien verweerder ook een algemene bekendmaking heeft gedaan in het – aldus verzoeksters – daarvoor bekende publicatieblad, zoals voorgeschreven in artikel 3:42 van de Awb, vangt de bezwaartermijn ingevolge artikel 6:8, eerste lid, Awb aan op 3 december 2009, zijnde de datum volgend op die van het verschijnen van dit publicatieblad. Derhalve is onjuist het standpunt van verweerder dat uit de officiële publicatie volgt dat verzoeksters binnen zes weken na 17 november 2009 bezwaar hadden moeten maken. De tekst van een algemene bekendmaking kan niet derogeren aan de dwingende bepalingen van de Awb. In de publicatie is niet vermeld dat de beroepstermijn afloopt op 31 december 2009 en dus korter zou zijn dan zes weken na de datum van de bekendmaking in dit publicatieblad. Ook wordt hieruit niet duidelijk dat met de ‘dag na uitreiking of verzending’ wordt bedoeld 17 november 2009. De officiële publicatie is de eerst mogelijke gelegenheid geweest dat verzoeksters kennis hebben kunnen nemen van het besluit. Derhalve is het bezwaar tijdig ingediend, althans is de termijnoverschrijding verschoonbaar.
Gelet op hetgeen hierna in rubriek 5 wordt overwogen kan weergave van de overige onderdelen van het standpunt van verzoeksters hier achterwege blijven.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de opvattingen van verzoeksters met betrekking tot de periode waarbinnen bezwaar kan worden gemaakt tegen het besluit van 17 november 2009 gemotiveerd bestreden. Om dezelfde redenen als hiervoor verder weergave van het standpunt van verzoeksters achterwege is gebleven, zal hier tevens worden afgezien van de weergave van het inhoudelijke standpunt van verweerder.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie in samenhang gelezen met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, onder meer indien het verzoek kennelijk ongegrond is, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd voor een zitting. De voorzieningenrechter heeft aanleiding gezien om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
5.2 Aan de orde is de vraag of verzoeksters tijdig, althans verschoonbaar te laat, bezwaar hebben gemaakt tegen het door verweerder op 17 november 2009 genomen besluit. Bij ontkennende beantwoording van deze vraag zal het verzoek om voorlopige voorziening reeds om die reden moeten worden afgewezen.
Ter beantwoording van die vraag overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
5.3 Het aangevallen besluit betreft een op aanvraag genomen en tot de aanvrager gericht besluit. Een zodanig besluit dient op grond van artikel 3:41 van de Awb te worden bekend gemaakt door toezending of uitreiking aan de aanvrager. Deze toezending of uitreiking vormt dan de bekendmaking die ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepalend is voor de aanvang van de bezwarentermijn. De publicatie van het besluit op 2 december 2009 was, anders dan verzoeksters stellen, niet een bekendmaking in de zin van de Awb. De bewoordingen van de wet stellen buiten twijfel dat de regeling inzake de algemene bekendmaking van besluiten, neergelegd in artikel 3:42, geen toepassing vindt in gevallen waarin, zoals hier, artikel 3:41 rechtstreekse toezending of uitreiking aan belanghebbenden voorschrijft. De betreffende publicatie kan veeleer worden beschouwd als een onverplichte aanvullende waarborg dat belanghebbenden van een ontheffing op de hoogte geraken.
Uit het voorgaande volgt dat, aangezien verzending van het besluit aan de aanvrager op donderdag 19 november 2009 heeft plaatsgevonden, de bezwaartermijn de volgende dag is aangevangen. Deze eindigde derhalve zes weken nadien, op donderdag 31 december 2009. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat het bezwaar van verzoeksters niet binnen de daarvoor bij artikel 6:7 van de Awb gestelde termijn is ingediend.
Voorts is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Immers, gesteld noch aannemelijk is geworden dat verzoeksters in een positie verkeerden waarin het voor hen, eenmaal bekend geworden met de bekendmaking van dat besluit, niet meer mogelijk was binnen de daarvoor gestelde termijn – eventueel op nader aan te voeren gronden – bezwaar te maken. Bovendien was de rechtsmiddelenclausule in de publicatie op zichzelf een juiste clausule en kan deze verzoeksters niet op het verkeerde been hebben gezet. In de publicatie werd immers aangegeven dat binnen zes weken na de bekendmaking bezwaar kon worden gemaakt. Het had dan ook op de weg van verzoeksters gelegen om, wanneer zij zekerheid hadden willen hebben, te informeren naar de datum van de bekendmaking. Anders dan verzoeksters stellen, was de publicatiedatum van 2 december 2009 niet maatgevend voor de aanvang van de bezwaartermijn.
In het licht van hetgeen partijen hieromtrent over en weer hebben gesteld verwacht de voorzieningenrechter dan ook niet dat de (thans nog voorgenomen) niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar door verweerder niet in rechte stand zal kunnen houden. Het verzoek om voorlopige voorziening dient derhalve te worden afgewezen. De overige grieven van verzoeksters kunnen derhalve buiten bespreking blijven.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. R.R. Winter, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Michael als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2010.
R.R. Winter S.D.M. Michael