5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie in samenhang gelezen met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, onder meer indien het verzoek kennelijk ongegrond is, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd voor een zitting. De voorzieningenrechter heeft aanleiding gezien om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
5.2 Aan de orde is de vraag of verzoeksters tijdig, althans verschoonbaar te laat, bezwaar hebben gemaakt tegen het door verweerder op 17 november 2009 genomen besluit. Bij ontkennende beantwoording van deze vraag zal het verzoek om voorlopige voorziening reeds om die reden moeten worden afgewezen.
Ter beantwoording van die vraag overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
5.3 Het aangevallen besluit betreft een op aanvraag genomen en tot de aanvrager gericht besluit. Een zodanig besluit dient op grond van artikel 3:41 van de Awb te worden bekend gemaakt door toezending of uitreiking aan de aanvrager. Deze toezending of uitreiking vormt dan de bekendmaking die ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepalend is voor de aanvang van de bezwarentermijn. De publicatie van het besluit op 2 december 2009 was, anders dan verzoeksters stellen, niet een bekendmaking in de zin van de Awb. De bewoordingen van de wet stellen buiten twijfel dat de regeling inzake de algemene bekendmaking van besluiten, neergelegd in artikel 3:42, geen toepassing vindt in gevallen waarin, zoals hier, artikel 3:41 rechtstreekse toezending of uitreiking aan belanghebbenden voorschrijft. De betreffende publicatie kan veeleer worden beschouwd als een onverplichte aanvullende waarborg dat belanghebbenden van een ontheffing op de hoogte geraken.
Uit het voorgaande volgt dat, aangezien verzending van het besluit aan de aanvrager op donderdag 19 november 2009 heeft plaatsgevonden, de bezwaartermijn de volgende dag is aangevangen. Deze eindigde derhalve zes weken nadien, op donderdag 31 december 2009. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat het bezwaar van verzoeksters niet binnen de daarvoor bij artikel 6:7 van de Awb gestelde termijn is ingediend.
Voorts is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Immers, gesteld noch aannemelijk is geworden dat verzoeksters in een positie verkeerden waarin het voor hen, eenmaal bekend geworden met de bekendmaking van dat besluit, niet meer mogelijk was binnen de daarvoor gestelde termijn – eventueel op nader aan te voeren gronden – bezwaar te maken. Bovendien was de rechtsmiddelenclausule in de publicatie op zichzelf een juiste clausule en kan deze verzoeksters niet op het verkeerde been hebben gezet. In de publicatie werd immers aangegeven dat binnen zes weken na de bekendmaking bezwaar kon worden gemaakt. Het had dan ook op de weg van verzoeksters gelegen om, wanneer zij zekerheid hadden willen hebben, te informeren naar de datum van de bekendmaking. Anders dan verzoeksters stellen, was de publicatiedatum van 2 december 2009 niet maatgevend voor de aanvang van de bezwaartermijn.