5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit beroep is ingesteld bij het College, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist. Verzoeker heeft gezien de door hem verwachte overlast een spoedeisend belang bij het op zondag gesloten blijven van de op korte afstand van zijn woning gelegen supermarkt.
5.2 Ter beoordeling van de voorzieningenrechter staat vervolgens of het bestreden besluit van 25 november 2009, op basis van een voorlopige rechtmatigheidstoets en hoofdzakelijk gebaseerd op de inschatting van de voorzieningenrechter, naar verwachting in de bodemprocedure bij het College in rechte stand zal houden. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt het College op geen enkele wijze in die bodemprocedure. Te dien aanzien overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.3 Anders dan geadviseerd door de bezwaarschriftencommissie hebben verweerders, naar ter zitting door hen is erkend, geen onderzoek gedaan naar de vraag of door de openstelling van de supermarkt op zondagavonden sprake is van een (ontoelaatbare) toename van de overlast en, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, of en hoe deze overlast wellicht beperkt kan worden. Wel hebben zij gewezen op een akoestisch onderzoek uit 2005 dat is aangevuld in 2007 en waaruit zou blijken dat de geluidsoverlast, veroorzaakt door de supermarkt, de geldende normen niet overschrijdt. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat dit onderzoek de beslissing in het bestreden besluit niet, althans onvoldoende, kan dragen. Het onderzoek is gedaan in een periode van vóór de uitbreiding van de supermarkt en is niet meer representatief voor de huidige situatie. De voorzieningenrechter acht het daarbij van belang dat door verzoeker onweersproken is gesteld dat de overlast van de supermarkt sinds de uitbreiding aanmerkelijk is toegenomen. Daarnaast staat vast dat de woning van verzoeker niet, en derhalve ook niet de door hem ervaren overlast, is meegenomen in het akoestisch onderzoek.
Door verweerders is niet nagegaan hoeveel bezoekers op de zondag worden verwacht, welke vervoermiddelen deze zullen gebruiken, of er op zondag door vrachtwagens geladen en gelost wordt en – zo ja – op welke tijdstippen dat gebeurt. Evenmin hebben zij contact gezocht met omwonenden teneinde te bepalen welke overlast deze van openstelling van de supermarkt op zondagavond verwachten en op welke wijze hieraan, door het stellen van voorschriften of beperkingen in de ontheffing tegemoet zou kunnen worden gekomen.
Een en ander klemt te meer nu bij verweerders bekend was dat ten minste één omwonende – verzoeker – ernstige hinder stelt te ondervinden.
5.4 Verweerders hebben derhalve onvoldoende onderzoek gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden omtrent de mogelijke overlast als gevolg van openstelling van de supermarkt van Jumbo op zondagavonden, alsmede naar de mogelijkheden om eventuele overlast te beperken. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het bestreden besluit daarom niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en aldus genomen in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb.
5.5 Onder deze omstandigheden dient bij afweging van de betrokken belangen aan het belang van verzoeker bij schorsing van verleende ontheffing doorslaggevende betekenis te worden toegekend tegenover het belang dat voor Jumbo gelegen is in openstelling van haar winkel op zondagavond van 16.00 tot 22.00 uur. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat de belangen van Jumbo slechts beperkt kunnen worden gewogen nu zij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om als derde aan de procedure deel te nemen.
5.6 Gelet op het vorenstaande dient het verzoek om schorsing van het besluit te worden toegewezen.
5.7 De voorzieningenrechter acht ten slotte termen aanwezig verweerders te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van de voorlopige voorziening heeft moeten maken. Met in achtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen daarvoor in het onderhavige geval in aanmerking de reiskosten die verzoeker heeft moeten maken om de zitting te kunnen bijwonen. De voorzieningenrechter stelt de reiskosten van verzoeker per tweede klasse van het openbaar vervoer vast op een bedrag van € 37,50.