ECLI:NL:CBB:2010:BM1742

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/335 A
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W.E. Doolaard
  • F. Stuurop
  • M.J. Kuiper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van drempelbedrag in de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 en de uitleg van Europese verordeningen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 februari 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant, een landbouwer, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het geschil betreft de toepassing van een drempelbedrag van € 500,- in de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister, waarin zijn toeslagrechten op grond van de Regeling waren vastgesteld op € 0,-. Dit besluit was gebaseerd op de toepassing van artikel 17, eerste lid, sub b, van de Regeling, dat bepaalt dat bij een toename van extra betalingen als gevolg van investeringen, een bedrag van € 500,- in mindering wordt gebracht voordat een referentiebedrag wordt vastgesteld.

De zaak kwam voor het College nadat prejudiciële vragen waren gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Het Hof heeft op 22 oktober 2009 geoordeeld dat artikel 42, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 de lidstaten de ruimte biedt om een referentiebedrag van € 0,- vast te stellen en geen toeslagrechten uit de nationale reserve toe te kennen aan landbouwers in bijzondere situaties. Tevens oordeelde het Hof dat het gemeenschapsrecht zich niet verzet tegen de toepassing van de nationale bepaling die het drempelbedrag van € 500,- hanteert.

In de uitspraak van 10 februari 2010 heeft het College geoordeeld dat de Minister terecht het drempelbedrag heeft toegepast en dat de grief van appellant, dat deze bepaling in strijd zou zijn met het rechtzekerheidsbeginsel, niet kan slagen. Het College concludeert dat appellant voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van toeslagrechten, maar dat de berekening van het referentiebedrag op basis van het drempelbedrag correct is uitgevoerd. Het beroep van appellant wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/335 10 februari 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. C.E.B. Haazen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 1 mei 2007, bij het College binnengekomen op 15 mei 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 april 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen verweerders besluit van 15 december 2006, waarbij zijn toeslagrechten op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) zijn vastgesteld.
Bij brief van 23 juli 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 4 juni 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant en de gemachtigde van verweerder hun standpunt hebben toegelicht.
Bij uitspraak van 8 oktober 2008 (AWB 07/335; www.rechtspraak.nl LJN BG1616) heeft het College aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Hof van Justitie) prejudiciële vragen gesteld en iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij arrest van 22 oktober 2009 in zaak C-449/08 heeft het Hof van Justitie op de gestelde prejudiciële vragen geantwoord.
Bij brief van 17 november 2009 heeft verweerder meegedeeld geen opmerkingen te hebben bij het arrest. Tevens heeft hij aangegeven dat een nadere behandeling ter zitting niet noodzakelijk is.
Appellant heeft bij brief van 5 december 2009 eveneens meegedeeld geen opmerkingen te hebben bij het arrest. Ook hij acht een nadere behandeling van het beroep ter zitting niet nodig.
Het College heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
2. Overwegingen
2.1 Voor een weergave van de ten deze van belang zijnde regelgeving, de feiten en de standpunten van partijen verwijst het College naar zijn onder rubriek 1 genoemde uitspraak van 8 oktober 2008.
2.2 Zoals reeds in de uitspraak van 8 oktober 2008 is overwogen is niet in geschil dat appellant voldoet aan de in artikel 42, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1782 van de Raad van 29 september 2003 genoemde voorwaarden voor toekenning van toeslagrechten uit de nationale reserve. Evenmin is in geschil dat als gevolg van een investering in de referentieperiode, leidend tot een uitbreiding van de productiecapaciteit, sprake is van een toename van de rechtstreekse betalingen terzake van het aanhouden van 20 ooien, die ten opzichte van de referentieperiode in het geval van appellant een extra premiebedrag van € 440,40 oplevert.
2.3 Het geschil betreft de vraag of verweerder bij de berekening van het referentiebedrag op grond van artikel 17, eerste lid onder b, van de Regeling een grens van € 500.-- mocht hanteren.
Het College verwijst ten eerste naar de beoordeling in zijn hiervoor vermelde uitspraak van 8 oktober 2008, waarbij aangaande de grief over ongelijke behandeling van kleine en grote landbouwers is overwogen dat het onderscheid dat gemaakt wordt, betrekking heeft op grote en kleine investeringen en dat aan ruimere investeringsmogelijkheden van een grotere landbouwer niet de consequentie mag worden verbonden dat geen onderscheid tussen kleine en grote investeringen gemaakt mag worden gemaakt. Voorts heeft het College daarbij ongefundeerd geacht appellants stelling dat artikel 17, eerste lid, onder b, van de Regeling in strijd zou zijn met het rechtzekerheidsbeginsel om reden dat de inhoud van deze bepaling destijds niet bekend was, zodat appellant daarmee geen rekening kon houden.
Ter beoordeling van het college staat thans nog de grief van appellant dat artikel 17, eerste lid onder b, van de Regeling wegens strijd met artikel 21 van Verordening (EG) nr. 795/2004 buiten toepassing dient te blijven.
2.4 Bij zijn uitspraak van 8 oktober 2008 heeft het College het Hof van Justitie verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de volgende vraag:
“1. Dient artikel 42, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 aldus te worden uitgelegd dat deze bepaling een lidstaat ruimte laat om een referentiebedrag van € 0,- vast te stellen en geen toeslagrechten uit de nationale reserve toe te kennen aan een landbouwer die zich bevindt in een bijzondere situatie als omschreven in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004?
2. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, verzet het gemeenschapsrecht zich dan tegen toepassing van een bepaling als artikel 17, eerste lid onder b, van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, ingevolge waarvan op een toename van het bedrag aan extra betalingen die als gevolg van een investering in productiecapaciteit of een aankoop van grond ontstaat, een bedrag van € 500,- in mindering wordt gebracht, voordat een referentiebedrag wordt vastgesteld op grond waarvan toeslagrechten uit de nationale reserve worden toegewezen?
2.5 Bij arrest van 22 oktober 2009 heeft het Hof van Justitie op deze vragen geantwoord en voor recht verklaard:
“1) Artikel 42, lid 4, van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (…), moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling de lidstaten de ruimte laat om een referentiebedrag van 0 EUR vast te stellen en om geen toeslagrechten uit de nationale reserve toe te wijzen aan een landbouwer die zich bevindt in een bijzondere situatie als bedoeld in artikel 21 van verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij verordening (EG) nr. 1782/2003, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1974/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004, voor zover dat bedrag is gebaseerd op objectieve criteria, geen afbreuk doet aan de gelijke behandeling van de landbouwers en niet leidt tot markt- en concurrentieverstoringen.
2) Het gemeenschapsrecht verzet zich niet tegen de toepassing van een nationale bepaling, ingevolge waarvan op een toename van het bedrag aan extra betalingen die als gevolg van een investering in productiecapaciteit of een aankoop van grond ontstaat, een bedrag van 500 EUR in mindering wordt gebracht, voordat een referentiebedrag wordt vastgesteld op grond waarvan toeslagrechten uit de nationale reserve worden toegewezen.”
2.6 Verweerder heeft bij besluit van 15 december 2006 de toeslagrechten van appellant vastgesteld op 0. Blijkens het bestreden besluit is dit gebeurd, omdat het berekende extra referentiebedrag van € 440,40 onder het drempelbedrag van € 500.-- als vermeld in artikel 17, eerste lid, sub b van de Regeling is gebleven. Blijkens het arrest van het Hof van Justitie van 22 oktober 2009 verzet het gemeenschapsrecht zich er niet tegen dat verweerder de toeslagrechten heeft vastgesteld met toepassing van dit drempelbedrag. De grief van appellant, dat aan artikel 17, eerste lid, sub b, van de Regeling geen toepassing had mogen worden gegeven wegens strijd met artikel 21 van Verordening (EG)
nr. 795/2004, kan derhalve niet slagen.
2.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. F. Stuurop en mr. M.J. Kuiper in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2010.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas