ECLI:NL:CBB:2010:BM1833

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/774
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • C.M. Wolters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag duurzame energieproductie op basis van budgetuitputting

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, waarin zijn aanvraag voor subsidie op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE) werd afgewezen. De aanvraag was ingediend op 23 juli 2008, maar het subsidiebudget was op dat moment al uitgeput. De Minister had eerder op 20 april 2009 besloten op het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag. Tijdens de zitting op 27 januari 2010 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, terwijl de Minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. J. van Essen.

De kern van het geschil draait om de vraag of de afwijzing van de subsidieaanvraag terecht was. De relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) werden aangehaald, met name artikel 4:25, dat stelt dat een subsidieplafond alleen bij wettelijk voorschrift kan worden vastgesteld. De Minister had de aanvraag van appellant afgewezen omdat het subsidieplafond op 14 juli 2008 al was bereikt, en de aanvraag van appellant was pas op 23 juli 2008 ontvangen.

Appellant voerde aan dat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn aanvraag in 2009 opnieuw in behandeling kon worden genomen, maar het College oordeelde dat de aanvraag niet kon worden beschouwd als een aanvraag voor het jaar 2009. Het College concludeerde dat de Minister de aanvraag terecht had afgewezen op basis van budgetuitputting en dat de afwijzing van de subsidieaanvraag in het bestreden besluit terecht was gehandhaafd. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 09/774 10 februari 2010
27301 Kaderwet EZ-subsidies
Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE)
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. J. van Essen, werkzaam bij verweerders agentschap SenterNovem.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 26 mei 2009, bij het College binnengekomen op 28 mei 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 20 april 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om subsidie op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: het Besluit).
Bij brief van 25 juni 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Op 27 januari 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 4:25
1. Een subsidieplafond kan slechts bij of krachtens wettelijk voorschrift worden vastgesteld.
2. Een subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.
(…)"
In de Kaderwet EZ-subsidies (hierna: de Wet) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
" Artikel 3
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij regeling van Onze Minister kunnen de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt nader worden bepaald alsmede andere criteria voor die verstrekking worden vastgesteld.
(…)
3. Bij een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid wordt voorzien in de vaststelling van een subsidieplafond en de regeling van de wijze van verdeling ervan, tenzij Onze Minister van Financiën heeft ingestemd met het achterwege laten daarvan.
(…)"
In het Besluit is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 2
Onze Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor:
a. de productie van hernieuwbare elektriciteit aan een producent van hernieuwbare elektriciteit om gedurende een bepaalde periode het verschil tussen de gemiddelde kostprijs van deze hernieuwbare elektriciteit en de relevante gemiddelde marktprijs van elektriciteit geheel of gedeeltelijk te compenseren;
(…)
Artikel 3
(…)
4. Geen subsidie als bedoeld in artikel 2 wordt verstrekt indien de productie-installatie in gebruik is genomen voor de datum waarop de subsidie is aangevraagd en waarvoor geen subsidie op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998, artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties of dit besluit is verstrekt, (…)
Artikel 8
1. Aan de producent van hernieuwbare elektriciteit die is geproduceerd door een bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, aan te wijzen categorie productie-installaties voor hernieuwbare elektriciteit, kan subsidie worden verleend.
(…)
Artikel 10
1. Bij ministeriële regeling wordt, na overleg met Onze Minister van Financiën, per categorie productie-installaties een afzonderlijk subsidieplafond of voor meerdere categorieën tezamen één subsidieplafond vastgesteld voor het verlenen van subsidies voor de productie van hernieuwbare elektriciteit.
2. Bij ministeriële regeling kunnen perioden worden vastgesteld waarbinnen de aanvragen ontvangen moeten zijn.
Artikel 57
1. Onze Minister beslist op een aanvraag:
a. om een subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling die wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst, binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag;
(…)
2. De in het eerste lid genoemde perioden kunnen éénmaal met ten hoogste dertien weken worden verlengd.
(…)
Artikel 58
1. Ingeval van verdeling op volgorde van binnenkomst, verdeelt Onze Minister het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als datum van ontvangst geldt.
(…)"
In de op het Besluit gebaseerde Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2008 (hierna: de Regeling) is, voor zover en ten tijde hier van belang, het volgende bepaald.
"Artikel 2
Het subsidieplafond voor het in 2008 verlenen van subsidies voor de productie van hernieuwbare elektriciteit bedraagt € 1401 miljoen.
Artikel 9
1. De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan producenten van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht met behulp van fotovoltaïsche zonnepanelen met een vermogen groter dan 0,6 kWp en kleiner of gelijk aan 3,5 kWp, welke zijn geplaatst op, aan of tegen een bouwwerk waarvoor een bouwvergunning als bedoeld in de Woningwet is verkregen.
2. (…)
3. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid, worden ingediend in de periode van 1 april 2008 tot 1 augustus 2008.
Artikel 10
1. Het subsidieplafond voor het in de artikel 9, tweede lid (ingevolge artikel 58 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2009 thans: derde lid), bedoelde periode verlenen van subsidie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, bedraagt € 83 miljoen.
2. De Minister verdeelt het bedrag, genoemd in het eerste lid, op volgorde van binnenkomst van de aanvragen."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij daartoe bestemd formulier, door verweerder ontvangen op 23 juli 2008, heeft appellant subsidie aangevraagd voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht met behulp van fotovoltaïsche zonnepanelen.
- Bij brief van 16 oktober 2008 heeft verweerder aan appellant meegedeeld dat zijn aanvraag op 23 juli 2008 volledig is bevonden en in behandeling is genomen.
- Bij besluit van 19 februari 2009 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
- Bij brief van 27 februari 2009 heeft appellant hiertegen bezwaar gemaakt.
- Bij brief van 4 maart 2009 is appellant door verweerder tot en met 1 april 2009 in de gelegenheid gesteld om het niet ondertekende bezwaarschrift alsnog van een ondertekening te voorzien.
- Op 9 maart 2009 heeft verweerder het door appellant ondertekende bezwaarschrift van 27 februari 2009 ontvangen.
- Appellant heeft, hoewel daartoe uitgenodigd, afgezien van de mogelijkheid op zijn bezwaar te worden gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hiertoe is, samengevat weergegeven, het volgende overwogen.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van het Besluit en artikel 10, tweede lid, van de Regeling wordt het beschikbare bedrag verdeeld in de volgorde van ontvangst van de aanvragen. De aanvraag van appellant is ontvangen op 23 juli 2008. Omdat het subsidiebudget op 14 juli 2008 reeds was uitgeput is de aanvraag om subsidie ingevolge artikel 4:25, tweede lid, van de Awb wegens budgetuitputting afgewezen.
Verweerder erkent dat niet binnen de termijn van artikel 57, eerste en tweede lid, van het Besluit op de aanvraag is beslist. Deze omstandigheid kan er echter niet toe leiden dat de aanvraag om subsidie in strijd met artikel 4:25, tweede lid, van de Awb voor toewijzing in aanmerking komt.
In het jaar 2009 kan in het kader van het Besluit wederom een aanvraag om subsidie worden ingediend. Om in dit jaar voor subsidie in aanmerking te kunnen komen moet de aanvraag in de periode van 6 april 2009 tot 30 oktober 2009 zijn ingediend. De onderhavige aanvraag van appellant is op 23 juli 2008, derhalve buiten genoemde periode, ontvangen en kan daarom niet worden aangemerkt als een aanvraag die is ingediend voor het jaar 2009.
Indien appellant mocht besluiten om een aanvraag voor de aanvraagronde voor 2009 in te dienen, wijst verweerder erop dat appellant er rekening mee dient te houden dat bij de beoordeling van de mogelijk nieuwe aanvraag, onder meer het voorschrift dat de productie installatie niet voor de datum van de subsidieaanvraag in gebruik mag zijn genomen, in acht zal worden genomen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft, samengevat weergegeven, aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met de mededeling van verweerder in het bestreden besluit dat bij een eventuele nieuwe aanvraag om subsidie in het jaar 2009 onder meer het voorschrift dat de productie installatie niet voor de datum van de subsidieaanvraag in gebruik mag zijn genomen, in acht zal worden genomen. Inmiddels heeft appellant vier stuks zonnepanelen op het dak gemonteerd en in gebruik genomen. Appellant heeft een subsidieaanvraag gedaan in de veronderstelling dat het geen aanschafsubsidie maar een productiesubsidie betreft. Hij ging er daarbij vanuit dat wanneer de aanvraag om subsidie in 2008 zou worden afgewezen, dezelfde aanvraag in het jaar 2009 voor toekenning in aanmerking zou kunnen komen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College staat voor de vraag of verweerder het besluit tot afwijzing van appellants aanvraag om op grond van het Besluit subsidie te verlenen, bij het bestreden besluit terecht heeft gehandhaafd.
5.2 Niet in geschil is dat de aanvraag van appellant op 23 juli 2008 door verweerder is ontvangen en volledig is bevonden. Verweerder heeft voorts - onweersproken - gesteld dat op 23 juli 2008 het budget van € 83 miljoen reeds was uitgeput. Dit brengt met zich dat verweerder ingevolge artikel 4:25, tweede lid, van de Awb gehouden was de aanvraag om subsidie af te wijzen. Daarom heeft verweerder bij het bestreden besluit de weigering om subsidie te verstrekken terecht gehandhaafd.
5.3 Aan de bezwaren van appellant tegen de mededeling van verweerder in het bestreden besluit, inhoudende dat bij een mogelijk nieuwe aanvraag om subsidie in het jaar 2009 onder meer het voorschrift dat de productie installatie niet voor de datum van de subsidieaanvraag in gebruik mag zijn genomen, in acht zal worden genomen, zal het College voorbij gaan. De afwijzing van appellants aanvraag om subsidie is in het bestreden besluit immers niet op deze mededeling gegrond.
5.4 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, in tegenwoordigheid van mr. G.D. Kleijne als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2010.
w.g. C.M. Wolters w.g. G.D. Kleijne