5. De beoordeling van het geschil
5.1 Verweerder heeft, conform zijn vaste beleid, de aanvraag van appellanten met toepassing van artikel 4:5, eerste lid juncto het vierde lid van de Awb buiten behandeling gelaten, op de grond dat appellanten hadden nagelaten binnen de door hem gestelde termijn alle naar zijn oordeel benodigde gegevens aan te leveren. Door appellanten is niet betwist dat de verstrekte informatie bij de aanvraag van appellanten onvolledig is geweest. Ook het College ziet geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder in zijn beslissing in primo van 23 april 2008 niet op goede grond heeft besloten de gehele aanvraag - en niet slechts een deel - buiten behandeling te laten.
Dat de buiten behandelingstelling van de aanvraag het gevolg zou zijn van nalatigheid aan de zijde van appellanten om binnen een daarbij gestelde termijn de gevraagde gegevens aan te leveren, is - eveneens conform vast beleid van verweerder - aan appellanten tijdig en voldoende duidelijk kenbaar gemaakt. Dat appellanten de gestelde termijn hebben overschreden staat evenmin ter discussie.
Gelet op het voorgaande is in dit geschil uitsluitend aan de orde de vraag of verweerder in de in de bezwaarfase aangevoerde bijzondere omstandigheden van het geval aanleiding had behoren te zien om bij het bestreden besluit af te wijken van zijn hiervoor omschreven vaste beleid. Het College beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
5.2 Het College stelt voorop dat het hiervoor omschreven vaste beleid van verweerder met betrekking tot de toepassing van artikel 4:5 Awb berust op een keuze die is ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen. Verweerder heeft ter rechtvaardiging van die keuze aangevoerd dat aanvragen met een zekere voortvarendheid moeten kunnen worden afgehandeld. Zeker bij aanvraagregelingen als deze, waarin verweerder met grote aantallen aanvragen wordt geconfronteerd, heeft verweerder een gerechtvaardigd en in aanmerking te nemen belang bij het creëren van een aanvraagprocedure waarin voor de aanvrager een voldoende stimulans bestaat het zijne eraan bij te dragen dat binnen de termijnen die verweerder daarvoor meent te moeten te stellen, op zijn aanvraag een inhoudelijke beslissing kan worden genomen. Aldus wordt vermeden dat een ordelijke administratieve afhandeling van de aanvragen nodeloos wordt belemmerd onder meer doordat verweerder herinneringsbrieven moet versturen, langer dan nodig is de voortgang moet bewaken van de aanvraag of de gevraagde gegevens pas in de bezwaarfase aangereikt krijgt. Door te kiezen voor het niet in behandeling nemen van aanvragen in plaats van afwijzing van de aanvraag wegens ontoereikende gegevens is er voor de aanvrager een duidelijke stimulans aanwezig aan zijn inspanningsverplichtingen te voldoen omdat de aanvrager weet dat het overschrijden van de gestelde termijn voor het indienen van nadere stukken leidt tot het buiten behandeling stellen van de desbetreffende aanvraag. Het College heeft dit beleid van verweerder een en andermaal ( zie onder meer uitspraak in de zaak AWB 03/1115 van 19 januari 2005, LJN: AS 4445) niet kennelijk onredelijk of anderszins onrechtmatig geacht.
5.3 Wanneer het bestuursorgaan ervoor kiest - zoals in dit geval - om de hiervoor aangeduide weg van artikel 4:5 Awb te bewandelen, is tegen de beslissing tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag bezwaar mogelijk. Hoewel, mede in het licht van artikel 7:11 Awb, alsnog aangeleverde stukken in beginsel in aanmerking komen om in een bezwaarprocedure tegen besluiten tot het buiten behandeling stellen van een aanvraag in de beoordeling betrokken te worden, kunnen zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten. Ook in de bezwaarfase heeft verweerder derhalve een zekere mate van beleidsvrijheid om, binnen de grenzen die gesteld worden door de beginselen van behoorlijk bestuur, ervoor te kiezen soepel of terughoudend te zijn met het in aanmerking nemen van bijzondere omstandigheden, alsmede met het al dan niet rekening houden met in bezwaar alsnog overleggen van de gevraagde gegevens.
5.4 De hiervoor geschetste belangen van een ordelijke administratieve afhandeling van aanvragen kunnen onder omstandigheden verweerder er in redelijkheid toe leiden niet al te ruimhartig te zijn op dit punt. Het zonder meer meenemen van pas in bezwaar overgelegde nadere gegevens kan immers aan de hiervoor bedoelde stimulans voor aanvragers om tijdig stukken aan te leveren zijn werking in belangrijke mate ontnemen. Verweerder voert op dit punt een terughoudend beleid en ziet in de enkele omstandigheid dat in bezwaar alsnog de gevraagde gegevens worden overgelegd geen grond om van de beslissing tot buiten behandeling stellen terug komen. Het College heeft op basis van de door verweerder verstrekte informatie omtrent de zwaarwegendheid van het belang van een ordelijke administratieve afhandeling van het type aanvragen waar het hier om gaat, onder meer in de hiervoor genoemde uitspraak van 19 januari 2005, verweerders terughoudend beleid op dit punt niet kennelijk onredelijk of anderszins onrechtmatig geoordeeld.
5.5 Uit hetgeen van de kant van verweerder is gesteld omtrent het - zo mogelijk nog tot op het laatste moment- meenemen van na de gestelde termijn overgelegde stukken leidt het College af dat verweerder poogt, in gevallen waarin dat mogelijk is zonder de werking van meergenoemde stimulans tot tijdige indiening van stukken door aanvragers serieus aan te tasten, een niet-formalistische opstelling te kiezen. Hij neemt daartoe na de termijn ingediende stukken in aanmerking, en doet dat zelfs zolang de beslissing tot buiten behandeling stelling nog niet is ondertekend op het moment dat hij kennis neemt van het “binnen zijn” van die stukken. Naar het oordeel van het College past deze gedragslijn binnen verweerders hiervoor bedoelde beleidskeuzen voor de afhandeling van de aanvragen en is deze ook alleszins begrijpelijk. Begrijpelijk in het licht van de belangen van de aanvrager, die doorgaans vanwege de gestelde termijn van drie maanden voor het indienen van de aanvraag na de investeringsdatum geen mogelijkheid zal hebben om voor die investering opnieuw een aanvraag in te dienen. En ook begrijpelijk in het licht van de doelstelling van de regeling, te weten een stimuleringsregeling, waarbij het beperken van formele blokkades voor de hand ligt. In een dergelijke benadering valt naar het oordeel van het College evenwel redelijkerwijs niet in te passen een afwijzende beslissing op bezwaar als in het onderhavige geval. Meer in het bijzonder overweegt het College daartoe het volgende.
5.6 Niet in geschil is dat de nadere stukken per fax vóór de verzenddatum van de beslissing in primo bij verweerder zijn binnengekomen.
Verweerder heeft desgevraagd geen uitsluitsel kunnen geven wanneer ondertekening van de beslissing in primo precies heeft plaatsgevonden. Niet (meer) kan dus met zekerheid worden vastgesteld of de nadere stukken van appellanten al waren binnengekomen vóór de ondertekening, in welk geval deze stukken volgens verweerders ter zitting uiteengezette gedragslijn alsnog door verweerder in aanmerking zouden zijn genomen. Daargelaten kan worden de vraag of verweerder omtrent die onzekerheid ten nadele van appellante heeft mogen beslissen. In het geval van appellanten valt immers objectief vast te stellen dat de toezending van de gevraagde gegevens niet het gevolg is van de verzending van een beslissing als bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, Awb, maar een spontane, zij het late reactie op de in het kader van artikel 4:5 Awb gegeven gelegenheid om de aanvraag aan te vullen. In zoverre is het geval van appellanten op één lijn te stellen met andere gevallen, waarin verweerder na verstrijken van de door hem gestelde termijn maar vóór ondertekening van de 4:5 Awb-beslissing de alsnog binnengekomen stukken in aanmerking neemt. Het in de bezwaarfase in aanmerking nemen van de bijzondere omstandigheden die bij appellanten geleid hebben tot het overschrijden van de indieningstermijn, leidt er, gelet hierop, niet toe dat wezenlijk afbreuk wordt gedaan aan de realisering van de doelstelling van verweerders gedragslijn bij de afdoening via artikel 4:5 Awb, namelijk dat enerzijds ten behoeve van een ordelijke administratieve afhandeling van de vele aanvragen een tijdige indiening door aanvragers van aanvullende gegevens wordt gestimuleerd en dat anderzijds - in verband met de belangen van de aanvragers - zoveel mogelijk nagekomen stukken nog worden ‘meegenomen’.
5.7 In dit geval resteert derhalve aan de zijde van verweerder slechts het belang van verweerder te vermijden dat als gevolg van nalatigheid van een aanvrager een 4:5 Awb-beslissing moet worden voorbereid, vastgesteld en verzonden, die in de bezwaarfase toch weer voor herroeping in aanmerking kan komen. Naar verweerder ter zitting heeft bevestigd zijn de bestuurlijke kosten van een 4:5 Awb-beslissing als hier aan de orde, niet zeer zwaarwegend. Het gaat hier immers om een sterk gestandaardiseerde beslissing. Bovendien is niet aannemelijk dat zich veelvuldig een samenloop als hier aan de orde van bewijsbare binnenkomst van nadere stukken vlak voor verzending van de 4:5 Awb-beslissing zal voordoen.
5.8 Tegen dit beperkte belang van verweerder dient het belang van appellanten te worden afgewogen. Dienaangaande overweegt het College allereerst dat, gelet op de door appellanten aangevoerde en door verweerder niet weersproken omstandigheden ter verklaring van het verzuim, in dit geval van een tekort aan inspanning niet gesproken kan worden, maar dat veeleer sprake is geweest van een onmiskenbaar ongelukkige samenloop van omstandigheden. Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat appellanten voor het verkrijgen van de gevraagde EIA-verklaring niet opnieuw een aanvraag kunnen indienen, dat het voorts om een zeer substantieel belang voor appellanten ging en dat het hier om een regeling gaat die de strekking heeft honorering van aanvragen niet te ontmoedigen maar aan te moedigen. Het College komt tot de slotsom dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid kunnen beslissen dat de gevolgen van die samenloop van omstandigheden in dit geval voor rekening en risico van appellanten dienen te komen.
5.9 Het beroep is derhalve gegrond en de bestreden besluit dienen te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde bij artikel 3:4, tweede lid Awb, inhoudende dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Verweerder dient derhalve te worden opgedragen opnieuw op de bezwaren van appellanten te beslissen en te beoordelen of de gevraagde gegevens thans voldoende zijn en zo ja of deze ertoe leiden dat de gevraagde verklaring moet worden afgegeven of moet worden geweigerd.
5.10 Het College ziet, nu daar door appellanten ook niet om is verzocht, geen aanleiding tot een veroordeling van verweerder in de proceskosten van appellanten.