4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de productmarkt waarop verzoekster opereert op basis van twee besluiten van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) omschreven als bestaande uit farmaceutische hulpverlening, dwz: (1) het leveren van geneesmiddelen recept en de daarbij behorende zorg als medicatiebewaking en voorlichting; (2) hulpmiddelen en andere middelen zoals incontinentiemateriaal en (3) zogenoemde zelfhulpgeneesmiddelen. Zij gaat er vooralsnog vanuit dat de productafbakening op dit moment geen andere invulling behoeft.
Met verwijzing naar een analyse van de NMa van landelijke patiëntenstromen in stedelijke gebieden van Nederland, die uitkomt op een straal van ongeveer 3 km rond de apotheek, bakent verweerster de relevante geografische markt vervolgens zeer lokaal af. Verweerster meent ook deze markt in dit stadium van het onderzoek niet verder te hoeven afbakenen, aangezien de afstand tot apotheek Oostburg, de enige apotheek die als volwaardig alternatief van de apotheek van verzoekster kan worden gezien, 11 km is.
Verweerster concludeert dat verzoekster binnen de door haar afgebakende geografische markt AMM bezit. Drogisterijen en internetapotheken zijn geen volwaardig alternatief voor de farmaceutische hulpverlening zoals die door apotheek A wordt verstrekt, vanwege de beperktere productmarkt voor drogisterijen en de onmogelijkheid te adviseren acute hulp te verlenen voor de internetapotheek. Voor dit besluit staat naar verweersters mening voldoende vast dat verzoekster op de relevante geografische markt een marktaandeel van nagenoeg 100% heeft. Een andere apotheek zal zich in het adherentiegebied van A niet op korte termijn kunnen vestigen, aangezien de apotheek van A wat betreft de omvang van zijn patiëntenpopulatie overeenkomt met een gemiddelde apotheek en de andere apotheek dus waarschijnlijk weinig winstgevend zal zijn.
Compenserende factoren zijn er in de ogen van verweerster niet. Geen zorgverzekeraar beschikt over voldoende inkoopmacht om tegenwicht te kunnen bieden aan de AMM positie van verzoekster. Verweerster ziet deze stelling bevestigd doordat verzoekster met geen enkele zorgverzekeraar die een preferentie beleid voert een contract heeft afgesloten.
Verweerster heeft gelet op het vorenstaande het redelijk vermoeden dat verzoekster over AMM beschikt. Door haar positie van AMM kan zij zich onafhankelijk gedragen ten opzichte van de inkopers van zorg (zorgverzekeraars) en de afnemers van zorg (zorgconsumenten/verzekerden). Daardoor is zij in staat tot een vorm van leveringsweigering. Het betreft de weigering het geneesmiddel te leveren waar de verzekerde volgens zijn polisvoorwaarden aanspraak op heeft. Hierdoor wordt de rol van de verzekeraar om via een selectieve inkoop goede voldoende en betaalbare zorg te leveren - een rol die haar uitdrukkelijk door de wetgever is toebedacht - ondermijnd.
Verweerster vindt het onwenselijk dat niet de hand wordt gehouden aan het preferentiebeleid. Verweerster acht het aannemelijk dat de situatie zoals die zich bij apotheek A voordoet, zich ook zal kunnen voordoen bij andere apotheken die zich in een vergelijkbare positie bevinden. In de aanloop tot de nieuwe contracteerronde hebben verzekeraars significant méér opzeggingen ontvangen van apotheken - ondanks het feit dat opzeggen van het contract strikt genomen niet mogelijk is - en worden door deze apothekers massaal conceptcontracten aangeboden zonder preferentiebeleid, waarvan het format is opgesteld door de branchevereniging, KNMP, waarvan de apotheker secretaris is geweest. Verweerster vreest het uitstralingseffect van de opstelling van verzoekster en meent dat dit effect door het opleggen van de maatregel gekeerd kan worden.
Verweerster concludeert dat het aannemelijk is dat door de verkoopmacht van de apotheker nadelige gevolgen voor de betaalbaarheid van de zorg zullen ontstaan. Apotheek A heeft niet alleen voor 2008 en 2009 geen contract gesloten waarin het preferentiebeleid is opgenomen, maar heeft eveneens aangegeven dit voor 2010 niet te zullen doen. Het niet willen meewerken aan het preferentiebeleid door apotheek A enerzijds, en vergelijkbare situaties die zich in de rest van het land voordoen anderzijds, leiden ertoe dat zorgverzekeraars geen polis met preferentiebeleid op de markt kunnen brengen. Dit heeft nadelige gevolgen voor de premie en daarmee voor de betaalbaarheid.
Door uitholling van het preferentiebeleid zullen de consumenten geconfronteerd worden met (sneller) stijgende premies. De maatregel is volgens verweerster noodzakelijk en proportioneel. Er is geen lichtere maatregel denkbaar die even effectief zal zijn. Zonder de maatregel zal verzoekster niet contracteren met zorgverzekeraars die het preferentiebeleid voeren. Verweerster heeft tevens een spoedeisend belang om de voorgenomen maatregel met onmiddellijke ingang op te leggen. Voordelen van het preferentiebeleid zullen immers bij gebrek aan een civielrechtelijke overeenkomst niet meer kunnen worden teruggehaald. De investeringen die de zorgverzekeraars met het oog op het voeren van het preferentiebeleid hebben gedaan zullen tenietgaan. Voorts zullen de publieke belangen (toegankelijkheid, betaalbaarheid, en kwaliteit van de zorg en/of de belangen van de bevordering of instandhouding van de daadwerkelijke mededinging) worden getroffen.
‘Ex ante’ ingrijpen is noodzakelijk omdat de verwachte nadelige gevolgen voor de (op gang komende) concurrentie voorkomen moeten worden.
Verweerster acht de maatregel redelijk. Een redelijk verzoek houdt in elk geval de acceptatie van het preferentiebeleid in. De civiele rechter zich heeft reeds meermalen in positieve zin uitgesproken over redelijkheid en billijkheid van het preferentiebeleid, ook in het geval de gevolgen van het preferentiebeleid voor de apotheek als onvoorzien aangemerkt zouden moeten worden, hetgeen volgens de betreffende rechter niet aan de orde was. De voorwaarde dat enkele keren per jaar een nieuw preferent middel wordt aangewezen acht verweerster eveneens redelijk. Omdat de wetgever blijkens het Besluit Zorgverzekering en de toelichting daarop het preferentiebeleid heeft voorzien en beoogd, acht NZa het ten slotte ook redelijk dat een zorgverzekeraar een contract aanbiedt dat hem in staat stelt zijn rol als kritische zorginkoper in te vullen. De voordelen die naleving van het preferentiebeleid opleveren, wegen niet op tegen de door verzoekster aangevoerde nadelen. Verweerster beschouwt het argument dat het preferentiebeleid de apotheker noodzaakt meer middelen per werkzame stof aan te houden als een organisatorische kwestie. De gestelde (potentiële) nadelen wegen niet op tegen het voordeel van de maatregel. Het overstappen op een ander merk bijvoorbeeld in verband met het innemen van een lagere prijs in de taxe, leidt ook volgens verzoekster zelf niet tot grote onrust bij de patiënten. Ook aan de overige organisatorische bezwaren is in die visie van verweerster voldoende tegemoetgekomen bij de vaststelling van de tarieven.
Ten slotte is ook het argument van verzoekster dat de zorgverzekeraar zo in feite de rol van inkoper overneemt, niet van doorslaggevend belang. Verweerster heeft erop gewezen dat de wetgever deze rol nu juist voor de zorgverzekeraars heeft weggelegd.
Verweerster heeft opgemerkt dat de resultaten van het in gang gezette - uitgebreide - onderzoek eerst in de loop van 2010 beschikbaar kunnen komen. De contracteerrondes voor 2010 maken volgens verweerster het opleggen van de maatregel noodzakelijk. Verweerster heeft ter zitting gesteld dat, ook al heeft verzoekster thans gecontracteerd met CZ, er nog steeds een aantal verzekerden (o.a. van Menzis) overblijft die niet de geneesmiddelen (vergoed) krijgt waarop aanspraak kan worden gemaakt. De verzekerden bij Menzis vormen 3% van het cliëntenbestand van verzoekster.
In antwoord op schriftelijke vragen van de voorzieningenrechter van 13 april 2010 heeft verweerster het volgende naar voeren gebracht. Een totaaloverzicht van de contracteerrondes over 2010 is nog niet beschikbaar. Uit een door verweerster gehouden belronde is gebleken dat van de ongeveer 1900 apotheken die Nederland telt (dat is inclusief de apotheekhoudende huisartsen), ongeveer 200 apotheken in een vergelijkbare positie als verzoekster zouden kunnen verkeren. In het kader van het artikel 48 Wmg onderzoek heeft verweerster de geografische markt nog niet afgebakend. Het voorlopig onderzoek in het kader van dit kort geding levert een geografische grens op van 4,5 à 5 km rond de apotheek. Indien het de enige apotheek binnen die straal betreft, heeft deze apotheek AMM. Dergelijke apotheken zouden - zo vermoedt verweerster - voor 99% niet zijn ingegaan op contractaanbiedingen van zorgaanbieders waarin het preferentiebeleid is opgenomen. Verweerster vindt de kans op precedentwerking met onomkeerbare gevolgen op basis van de voorlopige onderzoeksresultaten nog steeds reëel.