ECLI:NL:CBB:2010:BM4362

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/953
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • C.M. Wolters
  • R.F.B. van Zutphen
  • H.C. Cusell
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor kansspelautomaten in hoogdrempelige inrichting

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 april 2010 uitspraak gedaan in het beroep van appellanten A, B en C tegen de burgemeester van Den Helder. De appellanten hadden een vergunning aangevraagd voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in hun horeca-inrichting, maar deze aanvraag was door de burgemeester geweigerd. De weigering was gebaseerd op de kwalificatie van de inrichting als hoogdrempelig, wat volgens de Wet op de kansspelen specifieke voorwaarden met zich meebrengt. De appellanten voerden aan dat de burgemeester in strijd met het vertrouwensbeginsel had gehandeld, omdat eerder een vergunning was verleend voor het jaar 2007. Het College oordeelde echter dat de burgemeester terecht had geweigerd, omdat de inrichting niet voldeed aan de criteria voor een hoogdrempelige inrichting. De bowlingbaan in de inrichting werd als een zelfstandige activiteit beschouwd, wat in strijd was met de vereisten voor een hoogdrempelige inrichting. Het College concludeerde dat de bar niet als een voldoende afgescheiden horecalokaliteit kon worden aangemerkt, aangezien er een open verbinding was met de bowlingbaan. De appellanten werden in het ongelijk gesteld, en het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/953 28 april 2010
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak in de zaak van:
A, B en C, te D, appellanten,
gemachtigde: J.C. Tol,
tegen
de burgemeester van Den Helder, verweerder,
gemachtigde: Y.A.M. Loogman, werkzaam bij de gemeente Den Helder.
1. De procedure
Appellanten hebben bij brief van 26 november 2008, bij het College binnengekomen op 27 november 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 21 oktober 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellanten tegen de weigering een vergunning te verlenen op grond van de Wet op de kansspelen (hierna: de Wet) voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in hun inrichting.
Bij brief van 4 februari 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 8 oktober 2009, bij het College binnengekomen op
12 oktober 2009, hebben appellanten de gronden van hun beroep aangevuld.
Op 3 februari 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij verweerder, vertegenwoordigd door Y.A.M. Loogman, is verschenen. Appellanten zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet, voor zover hier van belang, is het volgende bepaald:
"Artikel 30
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet (hierna: DHW), waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:
1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en
2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.
e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de DHW, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.
In de memorie van toelichting (TK 1997-1998, 25 727, nr. 3, pp. 21-22) is ten aanzien van het begrip hoogdrempelige inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
" Om een inrichting als hoogdrempelig te kunnen kwalificeren, is de eerste voorwaarde het bezit van een Drank- en Horecawetvergunning. (…) De tweede voorwaarde is dat in de inrichting het café- of restaurantbezoek op zichzelf staat en er geen andere activiteiten plaatsvinden waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Hiermee wordt aangegeven dat enkel in cafés en restaurants kansspelautomaten mogen worden opgesteld."
Artikel 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
(…)
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
(…)
Artikel 30c
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:
a. in een laagdrempelige inrichting;
b. in een hoogdrempelige inrichting;
(…)
2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:
a. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;
b. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend, op twee wordt bepaald.
(…)
4. Indien zich binnen een laagdrempelige inrichting een horecalokaliteit als bedoeld in artikel 1, eerste lid , van de DHW bevindt, waarin rechtmatig alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt, dan wordt deze lokaliteit als hoogdrempelige inrichting aangemerkt voor de toepassing van deze titel, indien:
a. voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 30, onder d, en
(…)
Artikel 30e
1. De vergunning wordt geweigerd indien:
a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde;
(…) "
Artikel 1 van de DHW luidt, voor zover hier van belang:
"Artikel 1
1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
(…)
- horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;
(…)
- lokaliteit: een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van een inrichting;
- horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;
(…)
- inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, (…), welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte;
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellanten exploiteren een horeca-inrichting onder de naam “E” aan de F te D. Deze inrichting bestaat uit een hotel, een restaurant, een bar en een bowlingbaan met twaalf banen. De bowlingbaan is toegankelijk via de bar.
- Op 15 december 2006 is krachtens de DHW vergunning verleend ten behoeve van de exploitatie van de horeca-inrichting.
- Op 25 januari 2007 is aan appellanten vergunning verleend voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in hun inrichting voor het jaar 2007.
- Op 5 december 2007 is de aanvraag van appellanten van 28 november 2007 om vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten voor het jaar 2008 bij verweerder binnengekomen.
- Bij besluit van 21 mei 2008 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
- Hiertegen hebben appellanten tijdig bezwaar gemaakt.
- Op 28 augustus 2008 zijn appellanten naar aanleiding van hun bezwaar gehoord door de Commissie voor de Bezwaarschriften.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
- Hiertegen hebben appellanten tijdig beroep ingesteld.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard. Hij heeft, onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften, overwogen dat de aanwezige bowlingbaan dient te worden aangemerkt als een activiteit waaraan zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Een bezoek aan de bowlingbaan staat immers los van het bezoek aan de bar of het restaurant. De bowlingbaan kan niet worden aangemerkt als een activiteit welke in belangrijke mate is gericht op personen van 18 jaar en ouder. Dit blijkt ook uit de mogelijkheid om een arrangement te boeken voor het geven van kinderfeestjes. Gelet op het vorenstaande voldoet de inrichting niet aan de criteria om als een hoogdrempelige inrichting te kunnen worden aangemerkt. Voorts heeft verweerder overwogen dat uit de tekeningen van de inrichting blijkt dat de bowlingbaan in open verbinding staat met de bar, waar de twee kansspelautomaten staan. Bezoekers van de bowlingbaan zijn genoodzaakt de bar te betreden alvorens zij toegang kunnen hebben tot de bowlingbanen. De bar betreft derhalve geen besloten ruimte als bedoeld in artikel 30c, vierde lid, van de Wet, aldus verweerder.
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten voeren in beroep, samengevat weergegeven, het volgende aan. Verweerder heeft in strijd gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Zij voeren daartoe aan dat verweerder voor het jaar 2008 een vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten had moeten verlenen, omdat een dergelijke vergunning ook voor het jaar 2007 was verleend en er geen wijzigingen hebben plaatsgevonden in de feitelijke omstandigheden en het toetsingskader. Verder voeren appellanten aan dat zij bereid zijn de bar met de twee kansspelautomaten door middel van een scheidingswand van de overige delen van hun inrichting af te scheiden, waardoor een besloten ruimte, als bedoeld in artikel 30c, vierde lid, van de Wet, zal ontstaan.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Voor zover appellanten eerst in beroep aanvoeren dat zij bereid zijn een scheidingswand te plaatsen tussen de bar met de twee kansspelautomaten en de overige delen van haar inrichting, overweegt het College dat in onderhavige procedure de rechtmatigheid van het bestreden besluit ter beoordeling staat en dat hierbij uitsluitend de feiten en omstandigheden, zoals deze bestonden ten tijde van het nemen van dat besluit, aan de orde zijn. De na het bestreden besluit getoonde bereidheid om een scheidingswand te plaatsen om zodoende te voldoen aan artikel 30c, vierde lid, van de Wet kan mogelijk een rol gaan spelen bij het al dan niet verlenen van een toekomstige vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten voor de komende jaren, maar dient bij de beoordeling van het in deze procedure aan de orde zijnde besluit buiten beschouwing te blijven.
5.2 Ten aanzien van het beroep van appellanten op het vertrouwensbeginsel overweegt het College dat aan het feit dat voor het jaar 2007, al dan niet terecht, aan appellanten een vergunning is verleend voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten, geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een dergelijke vergunning vervolgens bij ongewijzigde omstandigheden voor het jaar 2008 eveneens zou moeten worden verleend. Daarbij is van belang dat verweerder bij het beoordelen van een nieuwe aanvraag gehouden is deze aan de Wet te toetsen en op basis van gewijzigde inzichten, al dan niet naar aanleiding van jurisprudentie, tot een andersluidend standpunt kan komen over de vraag of de inrichting laag- of hoogdrempelig is. In dit geval heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een hoogdrempelige inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet, aangezien in de inrichting het café- of restaurantbezoek niet op zichzelf staat en er andere activiteiten, zoals die ten behoeve van de bowlingbaan, plaatsvinden waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Verder is niet gebleken dat de activiteiten in belangrijke mate zijn gericht op personen van 18 jaar en ouder. Voorts heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan artikel 30c, vierde lid, van de Wet, aangezien de bar niet kan worden aangemerkt als een voldoende afgescheiden horecalokaliteit, nu tussen de bar en de bowlingbaan een open verbinding bestaat.
5.3 Het betoog van appellanten dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid slaagt evenmin, nu appellanten geen feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die aanleiding geven voor dat oordeel.
5.4 Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. R.F.B. van Zutphen en mr. H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2010.
w.g. C.M. Wolters w.g. R. Kegge