6. De beoordeling van het verzoek
6.1 Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in een mogelijke bodemprocedure. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Nu de eerstkomende extra koopzondag is voorzien op 13 juni 2010 neemt de voorzieningenrechter in dit geval een spoedeisend belang aan.
6.2 In hetgeen verzoeker ten aanzien van de aanvraag door het KOC heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, nu voldoende duidelijk is dat de aanvraag mede namens Mandemakers Keukens te B is gedaan en niet is gebleken dat het KOC daartoe niet bevoegd was. 6.3 Voor zover verzoeker betoogt dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen omdat het gebied waarvoor de ontheffing geldt niet is gespecificeerd overweegt de voorzieningenrechter dat in de ontheffing duidelijk is aangegeven dat deze uitsluitend betrekking heeft op de bedrijventerreinen D en C. Ten aanzien van het betoog dat niet is gespecificeerd voor welke groep van winkeliers de ontheffing geldt, overweegt de voorzieningenrechter dat uit de ontheffing volgt dat dit de ondernemers van het KOC, waaronder Mandemakers Keukens, op genoemde bedrijventerreinen betreft. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze ontheffing geen vrijstelling betreft als bedoeld in artikel 5 van de verordening, maar een ontheffing op grond van artikel 6, eerste lid, van de verordening en dat verweerder deze ontheffing bevoegd heeft verleend.
6.4 In het betoog dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 1.3 van de APV ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding voor schorsing van het bestreden besluit. In dit artikel, wat daar ook van zij, is bepaald dat het bestuursorgaan kan besluiten tot het niet behandelen van de aanvraag indien deze aanvraag wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft. Daargelaten de vraag of artikel 1.3 van de APV in dit geval van toepassing is, stelt de voorzieningenrechter vast dat tussen de datum van de aanvraag, te weten 25 maart 2010, en de eerst aanvraagde extra koopzondag van 9 mei 2010 meer dan drie weken zitten.
6.5 Ten aanzien van de vraag of de extra koopzondagen bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard betreffen, als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Winkeltijdenwet en artikel 6, eerste lid, van de verordening wijst de voorzieningenrechter op de uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van 28 oktober 2008, in zaak AWB 08/772, LJN: BG2147, www.rechtspraak.nl. In deze uitspraak staat dat voor de invulling van voormeld begrip als richtsnoer in aanmerking wordt genomen dat een verband moet kunnen worden aangewezen met een gebeurtenis, dan wel met het beleven of uiten van opvattingen of gevoelens, waaraan blijkens een breed gedragen mening van de bevolking of bevolkingsgroep op landelijk dan wel op lokaal niveau, een feestelijke, gedenkwaardige betekenis moet worden gehecht. De extra koopzondag op 13 juni 2010 ten behoeve van een grote zomeractie en de extra koopzondag op 5 september 2010 ten behoeve van een grote herfstactie voldoen hier naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aan. Dergelijke verkoopacties niet zijn te beschouwen als bijzondere gelegenheden van tijdelijk aard, nu hieraan niet de vorenbedoelde vereiste feestelijke gedenkwaardige betekenis kan worden gehecht. Hetzelfde geldt voor de extra koopzondag op 19 september 2010 ten behoeve van de voorgenomen Prinsjesdagactie, waarbij de voorzieningenrechter overigens nog opmerkt dat Prinsjesdag ook dit jaar weer op een dinsdag valt en ook hierom geen reden kan zijn voor een extra koopzondag. De voorzieningenrechter overweegt dat indien een verkoopactie, hoe feestelijk ook, de enige aanleiding is voor een extra koopzondag daarmee geen bijzondere gelegenheid van tijdelijke aard als bedoeld in de Winkeltijdenwet is gegeven.
6.6 Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor het schorsen van het bestreden besluit wegens strijd met artikel 4, tweede lid, van de Winkeltijdenwet en artikel 6, tweede lid, van de verordening. Het verzoek wordt toegewezen.
6.7 Verweerder dient op grond van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten van verzoeker te worden veroordeeld. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 437,-- per punt).