2. De beoordeling van het verzoek
2.1 Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Regeling Vleeskeuring is verweerder bevoegd de besluiten te nemen waartoe verordening (EG) nr. 854/2004 de officiële dierenarts opdraagt. De Regeling Vleeskeuring is gebaseerd op artikel 19 van de Landbouwwet. Het College is op grond van artikel 46 van de Landbouwwet bevoegd te oordelen over het beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit. Op dat beroep is ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie (hierna: Wbbo) hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing, behoudens hier niet terzake doende uitzonderingen.
Ingevolge artikel 8:81 Awb kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, onder meer indien het verzoek kennelijk ongegrond is, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd voor een zitting. De voorzieningenrechter heeft aanleiding gezien om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.2 Het verzoek strekt er toe dat bij voorlopige voorziening wordt bepaald dat het vlees van 68 gedode kalveren wordt vrijgegeven voor menselijke consumptie. Deze kalveren zijn blijkens het verzoekschrift op woensdag 28 mei 2010 in het slachthuis van verzoekster E.S.A. gedood zonder voorafgaande antemortem keuring. Volgens verzoeksters heeft de antemortem keuring als gevolg van een communicatiestoring tussen de met keuring belaste dierenarts en een slachthuismedewerker niet plaatsgevonden. Vervolgens zijn deze gedode dieren bij de postmortem keuring door de dierenarts als categorie 3 aangemerkt, hetgeen inhoudt dat zij niet geschikt zijn voor menselijke consumptie.
Verzoeksters stellen dat het gaat om dieren die bij leven gezond en in goede conditie waren en dat er geen enkele aanleiding is om te oordelen dat het vlees van deze dieren niet geschikt zou zijn voor menselijke consumptie. Verzoeksters stellen dat sprake is van grote spoed omdat het vlees tot uiterlijk 31 mei houdbaar is. De gedode dieren moeten worden uitgebeend etc. voor transport naar Griekenland.
De voorzieningenrechter gaat er van uit dat het resultaat van de door de dierenarts van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) verrichte postmortem keuring een voor bezwaar vatbare beslissing inhoudt.
In de eerste plaats wordt geconstateerd dat het door verzoeksters gestelde belang van financiële aard is. Verzoeksters trachten blijkbaar de schade die dreigt te ontstaan door het ongeschikt verklaren van het vlees voor menselijke consumptie te beperken. Een dergelijk financieel belang wordt naar vaste jurisprudentie niet voldoende spoedeisend geacht, tenzij door de gestelde schade de continuïteit van het bedrijf in gevaar komt. Dat een dergelijke situatie aan de orde is, is niet gesteld en ook niet aannemelijk.
Voorts heeft de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de beslissing onrechtmatig is. Op dit soort keuringen is van toepassing de Verordening (EG) nr. 854/2004 (de Verordening), uitgewerkt in de Regeling Vleeskeuring. Volgens artikel 5, aanhef en eerste lid, onder b. en d. van de Verordening worden door de officiële dierenarts in slachthuizen inspecties uitgevoerd, met name met betrekking tot de antemortem keuring en de postmortem keuring. Niet in geding is dat in dit geval de postmortem keuring is uitgevoerd door een officiële dierenarts van de VWA.
Volgens artikel 5, in samenhang gelezen met bijlage I, sectie I, hoofdtuk II, onder B, sub 1.a, van de Verordening, onderwerpt de dierenarts voor het slachten alle dieren aan een antemortem keuring.
Volgens sectie II, hoofdstuk V, onder 1. a., van de Verordening moet vlees ongeschikt voor menselijke consumptie worden verklaard als het afkomstig is van dieren die geen antemortem keuring ondergaan hebben.
Nu vaststaat dat de onderhavige 68 kalveren geen antemortem keuring hebben ondergaan alvorens te worden gedood is de beslissing het vlees van deze dieren ongeschikt te verklaren voor menselijke consumptie blijkens het vorenstaande dwingend voorgeschreven. Hetgeen verzoeksters in hun nadere reactie hebben aangevoerd doet hieraan niet af.
Gelet hierop dient het verzoek te worden afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.