5. De beoordeling van het geschil
5.1 Uit de in rubriek 2.1 geciteerde bepalingen volgt dat zowel de aanvraag vaststelling toeslagrechten als de aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten voor het jaar 2006 vóór uiterlijk 15 mei 2006 had moeten worden ingediend.
Uit de bepalingen blijkt dat de toepasselijke regelgeving er van uit gaat dat in beginsel twee aparte trajecten worden gevolgd. Artikel 12, zevende lid, van Verordening (EG) nr. 795/2004 bepaalt dat het de lidstaat ook toegestaan is de aanvraag vaststelling toeslagrechten en de aanvraag bedrijfstoeslag op hetzelfde moment in te dienen. In Nederland is van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Dat appellant stelt daardoor in verwarring te zijn gebracht leidt het College niet tot de conclusie dat verweerder hem niet aan deze regeling zou mogen houden. Van een landbouwer die op grond van de bedrijfstoeslagregeling steun wenst te ontvangen mag worden verwacht dat hij zich tevoren naar behoren informeert over de voorwaarden die voor deze steunverlening gelden.
Het College voegt hier nog aan toe dat verweerder uitvoerig voorlichting heeft verstrekt over de wijzigingen samenhangend met de introductie van de bedrijfstoeslagregeling. De informatie hierover is ook in andere op landbouwers gerichte publicaties uitgebreid opgenomen.
5.2 Ingevolge artikel 21 bis, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 in verbinding met artikel 11, eerste lid, van de Regeling dient een na 9 juni 2006 ingediende aanvraag om vaststelling van toeslagrechten te worden afgewezen, tenzij sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 40, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.
Niet in geschil is dat appellant vóór 9 juni 2006 geen aanvraag toeslagrechten heeft ingediend.
Verweerder heeft verklaard dat hij het formulier aanvraag toeslagrechten op 22 januari 2006 aan appellant heeft toegezonden. Verweerder heeft hiermee aan zijn in artikel 34 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 neergelegde plicht om het formulier toe te zenden voldaan.
Appellant verklaart dat hij het betreffende formulier nooit heeft ontvangen; hij beroept zich in dit verband op overmacht.
Het College stelt vast dat een landbouwer die van een regeling als de onderhavige gebruik wil maken uiteindelijk zelf verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van de daarvoor vereiste aanvraagformulieren. Ook voor het verkrijgen van de benodigde informatie om aan deze verplichtingen te kunnen voldoen, draagt hij zelf verantwoordelijkheid.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie (zie onder meer het arrest van 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister GmbH & Co. KG, C-210/00, Jur. I-6453, punt 79) moet het begrip 'overmacht' inzake landbouwverordeningen aldus worden uitgelegd dat het inhoudt dat zich abnormale en onvoorzienbare omstandigheden voordoen, die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept, en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet kunnen worden vermeden.
Het niet ontvangen van het toegezonden formulier zou door een landbouwer, die zich ervan op de hoogte had gesteld dat hij een aparte aanvraag toeslagrechten moest indienen, opgelost hebben kunnen worden door tijdig alsnog om toezending te vragen.
Van overmacht is derhalve geen sprake. Verweerder was dus in beginsel op grond van genoemd artikel 21 bis van Verordening (EG) nr. 796/2004 gehouden de aanvraag toeslagrechten af te wijzen.
5.3 Verweerder heeft in het bestreden besluit uiteengezet dat hij de gevolgen van een dergelijke afwijzing te belastend vond en dat daarom in artikel 11 van de Regeling hiervoor een voorziening is getroffen.
Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 21 januari 2010 (AWB 07/654, www.rechtspraak.nl LJN BM1535) stelt het College vast dat verweerder de bevoegdheid tot toepassing van de korting wegens termijnoverschrijding ontleent aan artikel 34, derde lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, gelezen in samenhang met artikel 11, zesde lid, van de Regeling. Gesteld noch gebleken is dat genoemd artikel 11, zesde lid, onverbindend is of in het geval van appellant, die niet tijdig een aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten heeft ingediend, toepassing mist.
Dit betekent dat verweerder terecht tot toepassing van artikel 34, derde lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 is overgegaan. Op die basis heeft hij een korting van 51% (17 werkdagen met een korting van 3% per werkdag) toegepast.
5.4 Appellant betoogt dat de in zijn ogen kleine misslag om de aanvraag vaststelling toeslagrechten niet tijdig in dienen, niet behoort te leiden tot de zware sanctie dat op de uit te betalen bedrijfstoeslag 51 % wordt gekort. Het College vat dit op als een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Ook deze grief kan niet slagen. Het College overweegt daartoe als volgt.
Verweerder is gebonden aan het sanctiestelsel zoals neergelegd in de Europese verordeningen en is niet bevoegd hiervan af te wijken. Het gedifferentieerde sanctiestelsel kan mede gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 17 juli 1997 in zaak C-354/95 (National Farmers Union) niet in strijd geacht worden met het evenredigheidsbeginsel.
De opgelegde korting is op basis van dit stelsel correct vastgesteld. Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard.
5.5 Voor een veroordeling in de proceskosten vindt het College geen aanleiding.