ECLI:NL:CBB:2010:BM8581

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/903
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing bedrijfstoeslag 2007 op basis van ontbreken toeslagrechten

In deze zaak heeft appellante, A, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (verweerder) op haar bezwaar tegen de vaststelling van haar bedrijfstoeslag voor het jaar 2007. De procedure begon met een bezwaar van appellante op 17 april 2008 tegen een besluit van 27 maart 2008, waarin haar bedrijfstoeslag op € 0,00 was vastgesteld. De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft het beroep doorgezonden naar de rechtbank Leeuwarden, waar verweerder na een hoorzitting op 26 augustus 2008 alsnog op het bezwaar heeft beslist. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven ontving de zaak op 20 november 2008.

De kern van het geschil draait om de vraag of appellante recht heeft op bedrijfstoeslag, gezien het feit dat zij op de peildatum van 15 mei 2007 niet beschikte over de benodigde toeslagrechten. Verweerder heeft in zijn besluit van 26 augustus 2008 overwogen dat appellante nooit een aanvraag voor toeslagrechten heeft ingediend en dat zij niet heeft aangetoond dat zij op de peildatum over deze rechten beschikte. Appellante heeft betoogd dat zij in 2006 wel degelijk toeslagrechten heeft aangevraagd, maar kon dit niet bewijzen. Zij stelde dat het redelijkheidsbeginsel met zich meebrengt dat zij, na twee jaar zonder bedrijfstoeslag, vanaf 2008 recht zou moeten hebben op uitbetaling.

Het College heeft geoordeeld dat appellante niet heeft aangetoond dat zij op de peildatum over toeslagrechten beschikte en dat verweerder op goede gronden de bedrijfstoeslag op € 0,00 heeft vastgesteld. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk verklaard, en het beroep tegen het besluit van 26 augustus 2008 is ongegrond verklaard. Het College heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 08/903 28 mei 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: bc. R. Weltevreden, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 14 juli 2008, bij rechtbank Zwolle-Lelystad binnengekomen op 15 juli 2008, beroep ingesteld tegen het niet nemen van een besluit door verweerder op haar bezwaar van 17 april 2008 tegen een besluit van 27 maart 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder appellantes bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) vastgesteld.
Rechtbank Zwolle heeft dit beroepschrift bij brief van 18 juli 2008 ter afhandeling doorgezonden aan rechtbank Leeuwarden.
Verweerder heeft, na een op 23 juli 2008 gehouden hoorzitting, op het bezwaar van appellante beslist bij besluit van 26 augustus 2008.
Op 23 september 2008 heeft rechtbank Leeuwarden een brief van appellante ontvangen, waarin zij haar argumenten tegen het besluit van 26 augustus 2008 heeft uiteengezet.
Het College heeft dit beroepschrift, samen met correspondentie die is gevoerd met partijen, van rechtbank Leeuwarden ter verdere afhandeling ontvangen op 20 november 2008.
Bij brief van 15 januari 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 19 januari 2009 heeft verweerder vervolgens de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 16 april 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellante niet is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 36 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Uitbetaling
1. De steun op grond van de bedrijfstoeslagregeling wordt uitbetaald uit hoofde van de toeslagrechten als gedefinieerd in hoofdstuk 3 (…)”
Artikel 24 van Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang als volgt:
“Aangifte en gebruik van toeslagrechten
1. De toeslagrechten mogen slechts eenmaal per jaar ter verkrijging van bedrijfstoeslag worden aangegeven door de landbouwer die deze toeslagrechten in bezit heeft op de uiterste datum waarop overeenkomstig artikel 11 van verordening (EG) nr. 796/2004 de verzamelaanvraag moet worden ingediend.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft met de Gecombineerde opgave 2007 onder meer om uitbetaling van haar toeslagrechten verzocht.
- Bij besluit van 27 maart 2008 heeft verweerder de bedrijfstoeslag 2007 van appellante vastgesteld op € 0,00.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 17 april 2008 bezwaar gemaakt.
- Bij beroepschrift van 14 juli 2008 heeft appellante beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar van 17 april 2008.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 23 juli 2008 gehouden hoorzitting bij besluit van 26 augustus 2008 alsnog beslist op het bezwaar van appellante.
3. Het bestreden besluit van 26 augustus 2008
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellantes aanvraag bedrijfstoeslag 2007 is afgewezen, omdat appellante per peildatum 15 mei 2007 niet over toeslagrechten beschikte. Uit intern onderzoek is gebleken dat appellante nooit een aanvraag vaststelling toeslagrechten heeft ingediend.
Door appellante is niet aangetoond dat zij op 15 mei 2007 wel over toeslagrechten beschikte. Op grond van artikel 36 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en artikel 24, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 795/2004 is verweerder gehouden om aan landbouwers als appellante , die op 15 mei 2007 niet over toeslagrechten beschikken geen bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 toe te kennen.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft aangevoerd dat zij in 2006 wel degelijk toeslagrechten heeft aangevraagd. Zij kan dat echter niet bewijzen. Appellante meent dat het redelijkheidsbeginsel met zich brengt dat zij, nadat zij twee jaar lang geen bedrijfstoeslag heeft ontvangen, vanaf 2008 en verder wel uitbetaling van bedrijfstoeslag zal ontvangen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellante heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaar van 17 april 2008. Verweerder heeft bij besluit van 26 augustus 2008 alsnog op dat bezwaar beslist. Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) richt het beroep zich mede tegen het besluit van 26 augustus 2008.
Niet gebleken is dat appellante nog enig belang heeft bij handhaving van haar beroep tegen het niet nemen van een besluit. Voorzover het beroep gericht is tegen het niet nemen van een besluit dient het daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5.2 Met betrekking tot het beroep tegen het besluit van 26 augustus 2008 overweegt het College als volgt.
5.2.1 Met het niet nader onderbouwde betoog dat zij in 2006 wel een aanvraag toeslagrechten heeft gedaan heeft appellante niet aangetoond dat voor haar, anders dan verweerder stelt, toeslagrechten zijn vastgesteld. Het College moet er daarom vanuit gaan dat appellante per peildatum 15 mei 2007 niet over toeslagrechten beschikte.
De onder paragraaf 2.1 weergegeven regelgeving houdt in dat aan een landbouwer die niet over toeslagrechten beschikt geen bedrijfstoeslag kan worden toegekend. Verweerder heeft appellantes bedrijfstoeslag voor 2007 daarom op goede gronden op € 0,00 vastgesteld.
5.2.1 Appellante heeft betoogd dat zij na twee jaar geen bedrijfstoeslag te hebben ontvangen in 2008 op grond van redelijkheid en billijkheid vanaf 2008 weer in aanmerking moet komen voor bedrijfstoeslag.
Het College kan appellante hierin niet volgen. Zolang zij geen toeslagrechten heeft kan zij niet voor uitbetaling daarvan in aanmerking komen.
5.3 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep voorzover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voorzover gericht tegen het besluit van 26 augustus 2008 ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2010.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas