Uit de ter zitting gegeven toelichting maakt de voorzieningenrechter op dat verzoekster het met name onbegrijpelijk vindt dat verweerders op het onderdeel 'onderbouwing plan' voor deel B de inschrijving van verzoekster die uitgaat van bediening van zeer kleine kernen, vanaf 250 inwoners en de inschrijving van Syntus die uitgaat van bediening van kernen vanaf 800 inwoners beide een waardering heeft gegeven tussen goed en uitstekend. Naar de mening van verzoekster kan de toeristische bus die Syntus heeft aangeboden niet worden meegenomen bij de beoordeling op het subsubgunningscriterium G1.1.2 en kan het bij de motivering van de beoordeling evenmin opwegen tegen de bediening van meer kernen. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat uit het bestek volgt dat verweerders prijs stelde op vernieuwende en creatieve invullingen van het vervoersaanbod. Dat verweerders aan het aanbieden van een toeristische bus door Syntus een waardering hebben toegekend kan hier dan ook niet als een "gunningscriteriumverlatende" beoordeling worden beschouwd. Uit het bestek volgt voorts niet dat anders dan verzoekster heeft gesuggereerd aan de bediening van zeer kleine kernen doorslaggevende betekenis zou moeten toekomen.
Ook overigens is ten aanzien van subsubgunningscriterium G1.1.2 op basis van de stukken waarover de voorzieningenrechter na toepassing van artikel 8:29 Awb beschikt, in het bijzonder het proces-verbaal van de beoordeling van de inschrijvingen, niet gebleken dat verweerders zijn afgeweken van hetgeen ter zake in het bestek is vermeld. Dat verweerders de beoordeling van de realiteit van het door Syntus aangeboden feedernet een onjuiste plaats in de voorgeschreven beoordelingssystematiek zouden hebben gegeven, en daarmee een verstoring van de waardering in de hand zouden hebben gewerkt, is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden.
Het betoog van verzoekster over de beoordeling volgens subsubgunningscriterium G1.1.2 slaagt, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, derhalve niet.
6.5 Over de door verzoekster betwiste beoordeling van subgunningscriterium G2.1, Kwaliteit Marketing- en Communicatieplan, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Door verzoekster is betoogd dat verweerders op dit punt zijn uitgegaan van verkeerde aannamen ten aanzien van het percentage reizigersgroei en het marketingbudget. Ten onrechte komen verweerders tot de conclusie dat Syntus een veel ruimer budget heeft, aldus verzoekster. Het marketingbudget van Veolia is immers exclusief gratis probeerkaartjes. Ook op het punt van de reizigersgroei zouden verweerders foutieve berekeningen hebben gemaakt.
Verweerders hebben deze opvattingen gemotiveerd bestreden en er daarbij onder meer op gewezen dat bij de beoordeling op dit punt volgens het bestek, visie van de inschrijver, acties en financiering de drie belangrijkste criteria zijn. Veolia heeft daarbij, aldus verweerders, een bredere definitie van standaard marketingactiviteiten gehanteerd dan Syntus. Verzoekster heeft veel kostbare onderwerpen aangevoerd die zwaar drukten op het marketingbudget, zoals het verstrekken van algemene zaken als reisinformatie en het reisinformatiebeheersysteem. Syntus heeft daarentegen deze onderwerpen grotendeels buiten haar marketingbudget begroot. De commerciële waarde van de probeerkaartjes maakt, aldus verweerders, in tegenstelling tot hetgeen verzoekster beweert, geen deel uit van het marketingbudget van Syntus.
Deze discussie weerspiegelt weliswaar tegengestelde visies van verzoekster en verweerders op dit punt, maar gelet op hetgeen uit de stukken blijkt op het punt van de waarderingen van de beoordelaars, is er geen aanleiding om hier, voorlopig, te oordelen dat verweerders bij hun beoordeling het ter zake geldende gunningscriterium hebben verlaten dan wel, dat de toegekende scores, in onderling verband beschouwd en geplaatst tegen de achtergrond van de ter zake gegeven toelichtingen, onbegrijpelijk zouden zijn.
Aan verzoekster kan weliswaar worden toegegeven dat zij geen 20% reizigersgroei in het vooruitzicht heeft gesteld zoals verweerders kennelijk in hun beoordeling hebben betrokken, maar slechts "bijna" 20%, doch hieraan kan niet het door verzoekster gewenste gevolg worden verbonden. De toetsing die hier door verweerders ingevolge het bestek moest worden uitgevoerd, omvatte immers veel meer elementen dan alleen het aspect 'reizigersgroei', zodat weinig aannemelijk is en ook niet in de stukken wordt weerspiegeld dat het verschil tussen 20% en "bijna 20%" reizigersgroei hier van doorslaggevende betekenis is geweest.
6.6 Ten aanzien van de beoordeling van subgunningscriterium G2.3, Kwaliteit Sociaal Veiligheidsplan heeft verzoekster ter zitting specifiek betoogd dat het onbegrijpelijk is dat verweerders aan de inschrijvingen van verzoekster en Syntus beide een waardering tussen voldoende en goed hebben toegekend, terwijl verzoekster minstens elf bijzondere opsporingsambtenaren heeft aangeboden en Syntus slechts minstens zes bijzondere opsporingsambtenaren en zes stewards. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat uit het bestek volgt dat verweerders bij de beoordeling op dit subgunningscriterium een breed scala van aspecten in beschouwing moesten nemen. Anders dan verzoekster lijkt te betogen, noopten bestek en nota's van inlichtingen niet het aantal aangeboden bijzondere opsporingsambtenaren van doorslaggevende betekenis te laten zijn bij de beoordeling van de inschrijvingen. Uit de waarderingen van de beoordelaars blijkt ook dat conform het bepaalde in het bestek en de daarbij gegeven toelichtingen het samenhangende geheel van alle elementen die relevant zijn voor de beoordeling van de inschrijvingen met betrekking tot dit gunningscriterium, heeft geleid tot de scores van verzoekster en Syntus. Die scores zijn in onderling verband beschouwd niet zodanig dat deze van het etiket “onbegrijpelijk” zouden moeten worden voorzien.
6.7 Over de beoordeling van subgunningscriterium G4.1, Realisme extra CO2-reductie, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Syntus heeft in haar reactie op het verzoek vermeld en heeft ter zitting bevestigd dat zij in haar inschrijving een extra CO2-reductie heeft aangeboden van meer dan 35%. Het betoog van verzoekster is, zo begrijpt de voorzieningenrechter, tweeledig. Verzoekster stelt uit het bestek op te maken, allereerst dat een extra CO2-reductie van meer dan 35% per definitie door verweerders als niet realistisch wordt beschouwd, en ten tweede dat als kanttekeningen worden geplaatst bij de beoordeling van een realisatieplan zoals bij de inschrijving van Syntus het geval is het door een inschrijver aangeboden percentage aan CO2-reductie onvoldoende zeker is en derhalve een minimale score van 0% moet worden toegekend.
Ter zitting is door verweerders toegelicht, dat voorafgaand aan de vaststelling van het bestek onderzoek is verricht naar de binnen het concessiegebied te behalen CO2-reductie. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat een reductie tot 35% kon worden behaald; de bij subsubgunningscriterium G4.1.1 te behalen scores zijn daarop afgestemd, zo is door verweerders ter zitting uiteengezet. De vermelding in het bestek dat een besparing van meer dan 35% niet reëel wordt geacht, moet volgens verweerders in dat licht worden bezien en biedt geen grondslag om een extra CO2 reductie van meer dan 35% zonder meer als niet realistisch te beoordelen. De voorzieningenrechter acht deze redenering van verweerders, voorshands, houdbaar, zulks te meer wanneer die wordt bezien in het licht van hetgeen Syntus op dit punt heeft aangeboden en de wijze waarop de beoordelaars daarover hebben geoordeeld. Daar komt bij dat volgens het bestek verweerders de mogelijkheid hebben om bij een verdergaande reductie dan 35% een bonus te geven van €300,- per ton reductie CO2 boven de aangeboden hoeveelheid reductie. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de in het bestek genoemde extra CO2-reductie met 10 tot 35% en daarmee verband houdend de score in de range van 0 bij 10% tot 10 bij 35% verweerders er niet toe dwong de door Syntus aangeboden hogere reductie zonder meer als niet realistisch aan te merken. Door een aangeboden reductie van meer dan 35% in hun beoordeling te betrekken, hebben verweerders op zichzelf het vooraf gepresenteerde toetsingskader niet verlaten.
De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om het door verweerders ter zake gegeven oordeel 'uitstekend' als onbegrijpelijk aan te merken. Dat verweerders ten aanzien van enkele elementen in het realisatieplan van Syntus ter zake een paar kanttekeningen hebben geplaatst maakt dat niet anders. Het betoog van verzoekster ter zake miskent immers dat bij de beoordeling van subsubgunningscriterium G4.1.2 niet wordt volstaan met de vaststelling of de aangeboden CO2-reductie wel (met score 100%) of niet (met score 0%) realistisch is, maar dat een realisatieplan ook een tussenliggende kwaliteit kan hebben. Tegen de achtergrond van hetgeen de beoordelaars overigens over het realisme van de extra CO2 reductie hebben geoordeeld en waaruit de gefundeerde overtuiging blijkt dat, ondanks enkele kanttekeningen, de aangeboden CO2 reductie daadwerkelijk zal worden bereikt, is het niet onbegrijpelijk dat verweerders hier hebben vastgehouden aan hun oordeel 'uitstekend'.
Volgens de toelichting wordt een uitstekende score toegekend als naar verwachting de extra aangeboden CO2-reductie gedegen is onderbouwd en het beoordelingsteam overtuigd is dat de aangeboden extra CO2-reductie in ieder geval daadwerkelijk wordt behaald vanaf 2014. Hieruit kan, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet de conclusie worden getrokken, zoals door verzoekster is gesuggereerd, dat een vóór 2014 te verwachten reductie geheel en al buiten beschouwing zou moeten worden gelaten. Ook op dit punt kan de door verzoekster voorgedragen grief niet slagen.
6.8 Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter in al hetgeen verzoekster heeft aangevoerd geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de beoordelingssystematiek zoals neergelegd in het bestek en de nota's van inlichtingen niet eenduidig is, dan wel dat verweerders met het bestreden besluit zijn afgeweken van die beoordelingssystematiek. Evenmin is de voorzieningenrechter gebleken dat de door verweerders aan verzoekster kenbaar gemaakte motivering voor hun besluit tekort schiet. De gegeven oordelen verdienen, naar voorlopig oordeel, tegen de achtergrond van de ter zake gegeven toelichtingen in het bestek en de nota's van inlichtingen, in onderling verband beschouwd, niet het predikaat 'onbegrijpelijk'. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.