5. De beoordeling van het verzoek
5.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb en artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Zijn oordeel heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
5.2 De voorzieningenrechter stelt voorop dat het gestelde belang van Batavia een financieel karakter heeft en dat een dergelijk belang volgens vaste jurisprudentie op zichzelf geen reden is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter, in het kader van de belangenafweging, wel in beeld kunnen komen indien het financiële belang van dien aard is dat de vermogenspositie van Batavia, dan wel haar leden, zodanig wordt aangetast dat de bedrijfsvoering hierdoor in problemen zou kunnen komen. Batavia heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat dit zich als gevolg van het schorsen van de erkenning zou kunnen voordoen.
5.3 Voor zover Batavia heeft betoogd dat het primaire besluit en het besluit op bezwaar in strijd met artikel 10:10 Awb zijn genomen, overweegt de voorzieningenrechter dat het primaire besluit namens verweerder is ondertekend door het hoofd van de Afdeling Regelingen en dat dit in overeenstemming is met artikel 1, aanhef en onder i, van het voormelde Mandaatbesluit. Het besluit op bezwaar is namens verweerder door de voorzitter in overeenstemming met artikel 2, derde lid, van het Besluit van het Productschap Tuinbouw tot verlening mandaat, volmacht en machtiging aan de voorzitter en secretaris van het Productschap Tuinbouw genomen. Gelet op artikel 15 van de Landbouwwet, artikel 2 van de Regeling en voormelde mandaatbesluiten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat voormelde besluiten onbevoegd zijn genomen.
5.4 Ten aanzien van de vraag of in dit geval sprake is van een ernstige inbreuk op de erkenningscriteria die schorsing van de erkenning rechtvaardigt, wordt als volgt overwogen. Uit voormeld arrest van het Gerecht, gelezen in samenhang artikel 28, eerste lid, van Verordening nr. 1580/2007, kan volgens de voorzieningenrechter worden afgeleid dat onder de hoofdactiviteit van een producentenorganisatie mede dient te worden verstaan dat deze organisatie zelf de prijzen van haar product vaststelt. Voorts volgt uit artikel 125bis, eerste en tweede lid, van Verordening nr. 1234/2007 dat vrijwel de volledige productie van de aangesloten leden via de producentenorganisatie dient te worden verkocht. Als verkoopprijzen en -voorwaarden van het product of een deel daarvan niet door de telersvereniging wordt vastgesteld en indien een aanmerkelijk deel van de productie niet via de telersvereniging, maar direct door een teler aan een afnemer wordt verkocht, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat sprake is van een gebrekkige regie van afzet, die aangemerkt kan worden als een ernstige inbreuk als bedoeld in artikel 116, tweede lid, van Verordening nr. 1580/2007. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat Batavia niet ten aanzien van haar gehele productie zelf de prijzen vaststelt, nu één van de leden van Batavia, zonder haar tussenkomst, voor een deel van zijn productie met een afnemer prijsafspraken heeft gemaakt.
Dat verweerder niet reeds op 9 februari 2009 de erkenning heeft geschorst staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in de weg aan de gebruikmaking van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 116, tweede lid, van de voormelde Verordening bij besluit van 16 december 2009. Met de brief van 9 februari 2009 heeft verweerder niet beoogd een waarschuwingsbrief in de zin van artikel 116, derde lid, van genoemde Verordening te sturen en verweerder is de situatie bij Batavia naar aanleiding van het verhelderende arrest van het Gerecht gaan beschouwen als een ernstige inbreuk als bedoeld in artikel 116, tweede lid, van genoemde Verordening.
Voorts is de voorzieningenrechter, mede gelet op de uitkomsten van de controle van 25 mei 2010, er niet van overtuigd geraakt dat Batavia thans geheel aan de erkenningscriteria voldoet, zodat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat de schorsing van de erkenning is beëindigd. In dit verband hecht de voorzieningenrechter er aan op te merken dat de grondslag voor het schorsen van de erkenning blijkens het primaire besluit en het besluit op bezwaar de verkoop van producten door individuele telers en het nalaten van het vaststellen van de prijzen voor het gehele ledenproduct door Batavia betreft. Voor zover verweerder nadien andere gebreken ten aanzien van de regie op de afzet en de verkoop zou hebben vastgesteld, zijn deze niet aan de schorsing van de erkenning ten grondslag gelegd en kunnen deze mogelijke gebreken niet tot gevolg hebben dat de schorsing op basis van deze besluiten voortduurt, op het moment dat Batavia heeft aangetoond dat zij zelfstandig de prijzen voor haar gehele ledenproduct vaststelt en dit vrijwel geheel via Batavia wordt verkocht.
5.5 In het besluit van 16 december 2009 is aan de schorsing van de erkenning terugwerkende kracht toegekend vanaf 3 december 2009. Hiermee is door verweerder beoogd invulling te geven aan artikel 116, tweede lid, van Verordening nr. 1580/2007, dat de grondslag biedt voor schorsing van de erkenning vanaf de dag waarop de controle heeft plaatsgevonden en waarbij de ernstige inbreuk is vastgesteld. In het betoog dat verweerder aan de schorsing van de erkenning ten onrechte terugwerkende kracht heeft toegekend, ziet de voorzieningenrechter dan ook geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
5.6 Ten aanzien van het betoog dat ten onrechte de gehele erkenning is geschorst, overweegt de voorzieningenrechter dat de erkenning van Batavia betrekking heeft op zowel groenten als fruit en dat artikel 116, tweede lid, van Verordening nr. 1580/2007 geen basis biedt voor een gedeeltelijke schorsing van de erkenning, zo dit al aan de orde zou zijn.
5.7 In hetgeen Batavia overigens heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.