ECLI:NL:CBB:2010:BN0348

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/298
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.F.B. van Zutphen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing erkenning telersvereniging Batavia door het Productschap Tuinbouw

In deze zaak verzocht de Coöperatieve Telersvereniging Batavia U.A. (hierna: Batavia) om een voorlopige voorziening tegen de schorsing van haar erkenning als producentenorganisatie door het Productschap Tuinbouw. De schorsing was per 3 december 2009 ingegaan, na een besluit van 16 december 2009, waarin werd gesteld dat Batavia niet voldeed aan de erkenningscriteria. Batavia had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij stelde dat de schorsing haar ernstige schade toebracht, aangezien zij geen steun meer ontving.

De voorzieningenrechter beoordeelde de feiten en omstandigheden van de zaak, waaronder eerdere besluiten van het Productschap Tuinbouw en de controlebezoeken aan Batavia. De rechter concludeerde dat Batavia niet voldeed aan de eisen van de erkenning, met name dat de telersvereniging de prijzen van de producten van haar leden zelf diende vast te stellen en dat een aanzienlijk deel van de productie via de telersvereniging moest worden verkocht. De rechter oordeelde dat de schorsing van de erkenning terecht was opgelegd, omdat Batavia niet aan deze voorwaarden voldeed.

De voorzieningenrechter weigerde het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat het financiële belang van Batavia niet voldoende was om de schorsing op te schorten. De rechter benadrukte dat de schorsing terugwerkende kracht had en dat de erkenning van Batavia betrekking had op zowel groenten als fruit, waardoor een gedeeltelijke schorsing niet mogelijk was. De rechter wees het verzoek af en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(Voorzieningenrechter)
AWB 10/298 22 juni 2010
7903 erkenning telersvereniging (tuinbouw)
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
de Coöperatieve Telersvereniging Batavia U.A., (hierna: Batavia) te Barendrecht, verzoekster,
gemachtigden: mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, en A, voorzitter van Batavia,
tegen
het Productschap Tuinbouw, verweerder,
gemachtigden: mr. C.S. Schillemans en mr. R.J.M. van den Tweel, advocaten te Den Haag en
A. Wassink, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Bij besluit van 16 december 2009 heeft verweerder de erkenning van Batavia als producentenorganisatie geschorst per 3 december 2009.
Tegen dit besluit heeft Batavia tijdig bezwaar gemaakt. Bij brief van 26 maart 2010, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, heeft Batavia de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 20 april 2010 heeft verweerder een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Bij besluit van 17 mei 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Bij brief van 4 juni 2010, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, heeft Batavia tegen voormeld besluit beroep ingediend en heeft zij de gronden van haar verzoek om voorlopige voorziening aangevuld.
Bij brief van 9 juni 2010, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, heeft verweerder nadere stukken ingediend. Batavia heeft aangegeven hier geen bezwaar tegen te hebben.
Op 10 juni 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen, bij monde van hun gemachtigden, hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale GMO-verordening) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 1
Toepassingsgebied
1. Bij deze verordening wordt een gemeenschappelijke marktordening ingesteld voor de producten van de volgende sectoren, zoals verder omschreven in bijlage I:
(…)
i) groenten en fruit, deel IX van bijlage I;
(…)
Artikel 122
Producentenorganisaties
De lidstaten erkennen producentenorganisaties die:
a) zijn opgericht door producenten van een van de volgende sectoren:
(…)
iii) groenten en fruit voor zover het gaat om landbouwers die één of meer producten van de sector groenten en fruit en/of dergelijke, uitsluitend voor verwerking bestemde bestemde producten telen;
(…)
c) een specifiek doel nastreven, dat, met name betrekking kan hebben en, voor de sector groenten en fruit, betrekking heeft op een of meer van de volgende doelstellingen:
(…)
ii) het aanbod en het op de markt brengen van de producten van haar leden te concentreren;
iii) de productiekosten te optimaliseren en de producentenprijzen te stabiliseren.
Artikel 125 bis
Statuten van producentenorganisaties
1. Op grond van de statuten van een producentenorganisatie in de sector groenten en fruit zijn de aangesloten producenten met name verplicht:
(…)
c) hun volledige productie via de producentenorganisatie te verkopen;
(…)
2. Onverminderd lid 1 onder c), mogen de aangesloten producenten met toestemming van de producentenorganisatie en in overeenstemming met de door de producentenorganisatie vastgestelde voorwaarden:
(…)
b) zelf of via een andere, door hun eigen organisatie aan te wijzen producentenorganisatie, hoeveelheden producten verkopen, die slechts een marginaal deel vertegenwoordigen van het volume van de verhandelbare productie van hun organisatie.
(…)"
2.1.1 In Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 28
Hoofdactiviteiten van producentenorganisaties
1. De hoofdactiviteit van een producentenorganisatie betreft de concentratie van het aanbod en de afzet van de producten van haar leden waarvoor zij is erkend.
(…)
Artikel 116
Niet-naleving van de erkenningscriteria
1. De erkenning van een producentenorganisatie die opzettelijk of uit grove nalatigheid een ernstige inbreuk op de erkenningscriteria pleegt, wordt door de lidstaten ingetrokken. De lidstaten trekken de erkenning van een producentenorganisatie met name in wanneer de niet-naleving van de erkenningscriteria betrekking heeft op:
a) een inbreuk op de voorschriften van artikel 23, artikel 25, artikel 28, leden 1 en 2, of artikel 33, of
b) een situatie waarin de waarde van de in de handel gebrachte productie gedurende twee opeenvolgende jaren onder de minimale waarde ligt die de lidstaat overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder b, van Verordening (EG) nr. 1182/2007 heeft vastgesteld.
De intrekking van de erkenning op grond van dit lid treedt in werking op de datum waarop de erkenningsvoorwaarden niet langer werden vervuld, onverminderd de nationale horizontale wetgeving over termijnbeperkingen.
2. Wanneer lid 1 niet van toepassing is, schorsen de lidstaten de erkenning van een producentenorganisatie indien de inbreuk op de erkenningscriteria weliswaar ernstig, maar slechts tijdelijk is.
Tijdens de schorsingsperiode wordt geen steun betaald. De schorsing treedt in werking op de dag waarop de controle heeft plaatsgevonden en eindigt op de dag van de controle die aantoont dat de betrokken criteria weer worden nageleefd.
De schorsingsperiode duurt niet langer dan twaalf maanden. Indien de betrokken criteria na twaalf maanden nog steeds niet worden nageleefd, wordt de erkenning ingetrokken.
De lidstaten mogen na de in artikel 71 vastgestelde termijn betalingen verrichten, indien dat voor de toepassing van dit lid noodzakelijk is.
3. Bij niet onder de leden 1 en 2 vallende inbreuken op de erkenningscriteria sturen de lidstaten een waarschuwingsbrief waarin is bepaald welke corrigerende maatregelen moeten worden genomen. De lidstaten mogen steunbetalingen uitstellen totdat de corrigerende maatregelen zijn genomen.
Indien binnen twaalf maanden geen corrigerende maatregelen zijn genomen, wordt dit beschouwd als een ernstige inbreuk op de criteria en is het bepaalde in lid 2 van toepassing."
2.1.2 In Verordening (EG) nr. 361/2008 van de Raad van 14 april 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale GMO-verordening) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 3
Intrekkingen
1. De Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96, (EG) nr. 700/2007 en (EG) nr. 1182/2007 worden ingetrokken.
Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1234/2007 en moeten worden gelezen volgens de respectieve in bijlage XXII bij die verordening opgenomen concordantietabellen.
(…)"
2.1.3 In de ingetrokken Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit was, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 11
1. Onder telersvereniging worden in deze verordening verstaan, rechtspersonen:
a) die zijn opgericht op initiatief van de telers van de volgende categorieen in artikel 1, lid 2, bedoelde produkten:
i.) groenten en fruit,
(…)
b) met als doel:
(…)
2. de concentratie van het aanbod en het in de handel brengen van de produkten van de leden te bevorderen;
(…)
c) waarvan de statuten de aangesloten telers in het bijzonder ertoe verplichten:
(…)
3. hun volledige betrokken produktie via de telersvereniging te verkopen.
(…)"
2.1.4 In de Landbouwwet is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 13
1. Onze Minister kan bij in de Staatscourant bekend te maken regeling de verplichting opleggen tot het betalen van een geldsom terzake van een of meer der in het tweede lid van dit artikel genoemde gedragingen. Een zodanige regeling wordt slechts vastgesteld:
a. (…)
b. ter uitvoering van verordeningen, richtlijnen, beschikkingen en aanbevelingen van de Europese Economische Gemeenschap, voor zover deze betrekking hebben op het gemeenschappelijke landbouwbeleid, voorzien in de tweede titel van het tweede deel van het verdrag tot oprichting van die Gemeenschap.
2. De in het eerste lid bedoelde gedragingen zijn:
a. het telen, kweken, fokken, vangen en broeden van produkten;
(…)
(…)
Artikel 15
Ter verwezenlijking van de in het eerste lid van artikel 13 vermelde doeleinden kan Onze Minister bij in de Staatscourant bekend te maken regeling regelen vaststellen ten aanzien van het verstrekken van een subsidie of een andere geldelijke bijdrage aan producenten of groepen van producenten van en aan handelaren of groepen van handelaren in produkten.
Artikel 23
1. Onze Minister kan bevoegdheden, welke hem ingevolge het bij of krachtens de artikelen 13, 15, 17, 19, 20, 21, 22, 22a, en 26 dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 18 bepaalde toekomen, aan het bestuur van een bedrijfslichaam of een samenwerkingslichaam delegeren.
(…)"
2.1.5 In de Regeling medebewind Gemeenschappelijk landbouwbeleid (hierna: de Regeling) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 1
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
c. gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten: Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (PbEU nr. L 299).
Artikel 2
De Minister draagt, voor zover nodig in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, de aan hem in de artikelen 13, 15, behoudens voor zover het betrekking heeft op het betalen van geldbedragen, 17, 19, en 20 van de Landbouwwet toegekende bevoegdheden over aan:
(…)
e. het bestuur van het Productschap Tuinbouw, voor wat betreft maatregelen, genoemd in Verordening (EG) nr. 1964/2005 van de Raad van 29 november 2005 inzake de invoertarieven voor bananen (PbEU nr. L 316) en voor wat betreft de producten:
1. genoemd in artikel 1, eerste lid, onderdelen i, j, k en m van de gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten;
(…)"
2.1.6 In het Mandaatbesluit voorzitter PT uitvoering GMO groenten en fruit 2009 is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 1
Het Hoofd van de Afdeling Regelingen, de manager van de Unit GMO subsidies, de manager van de Unit Handel en Heffingen en de manager van de Unit Buitendienst en Ondersteuning worden gemachtigd te beslissen en stukken te ondertekenen met betrekking tot de uitvoering van de taken en bevoegdheden welke in het kader van de Regeling Medebewind Gemeenschappelijk Landbouwbeleid door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan het PT zijn toegekend, een en ander voor zover het betreft:
(…)
i. het opleggen van sancties als bedoeld in de artikelen 116, 119 en 146 van de Verordening (EG) 1580/2007;
(…)"
2.1.7 In het Besluit van het bestuur van het Productschap Tuinbouw van 25 april 2006, tot verlening mandaat, volmacht en machtiging aan de voorzitter en de secretaris van het Productschap Tuinbouw is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 2
1.(…)
2.(…)
3. Aan de voorzitter is tevens voorbehouden de bevoegdheid tot het nemen van een besluit inzake een bezwaar tegen een besluit dat door de secretaris dan wel een afdelingshoofd is genomen.
(…)"
2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Bij besluit van 31 augustus 2006 is Batavia door verweerder erkend als telersvereniging voor groenten en fruit, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van Verordening nr. 2200/96.
- Bij besluit van 9 februari 2009 is op grond van de controle op 11 december 2008 voormelde erkenning voortgezet. In dit besluit is onder meer het volgende vermeld:
"Risicopunt regie: Bij de fruittelers kan meer coördinatie en afstemming plaatsvinden zodat bekend is wat de beschikbare voorraden fruit zijn en zodat gemeenschappelijke afstemming over de afzetstrategie en prijsvorming plaatsvindt. (…) De regie bij de afzet dient in handen van Batavia te zijn. Batavia dient voor 1 juli 2009 coördinatie en afstemming over de afzetstrategie en prijsvorming bij fruittelers te realiseren en bewijsstukken aan het Productschap over te leggen. (…). Wij verzoeken u om uitvoering te geven aan bovengenoemde acties binnen de gestelde termijnen. Mocht u in gebreke blijven dan kan dat consequenties hebben voor de erkenning in de toekomst."
- In het arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van de Europese Gemeenschap (hierna: het Gerecht) van 30 september 2009, in zaak T-432/07, Frankrijk/Commissie, is, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
"54. Vaststaat dat het begrip verkoop van de productie in de zin van artikel 11, lid 1, letter c), punt 3 van Verordening nr. 2200/96 wordt gedefinieerd als de overeenstemming over de zaak en over de prijs. Dientengevolge is de telersvereniging belast met het beheer van de verkoopvoorwaarden en in het bijzonder met het vaststellen van de verkoopprijzen van de productie. Deze uitleg is in overeenstemming met de in Verordening nr. 2200/96 aan de telersverenigingen toegekende doelen. Het bevorderen van concentratie van het aanbod zoals bedoeld in artikel 11, lid 1, letter b), punt 2, van Verordening nr. 2200/96 is slechts mogelijk als een aanzienlijk deel van de productie van de leden door tussenkomst van de telersvereniging wordt verkocht. In dat opzicht volgt uit de brief van de Commissie van 14 februari 2005, waarin de onderzoeksresultaten van de Commissie worden weergegeven, dat het optreden van de gecontroleerde telersverenigingen op het gebied van het op de markt brengen van de productie, gering was en dat op basis van een reeks van punten, waarvan de belangrijkste de vaststelling van de verkoopprijzen door de telersverenigingen was, werd aangenomen dat hun impact op de markt en op de concentratie van het aanbod onvoldoende was.
55. Dientengevolge is er reden om te concluderen dat het begrip op de markt brengen zoals dat wordt verdedigd door de Franse Republiek, voor zover hierbij wordt uitgegaan van de mogelijkheid voor de telersverenigingen om de productie van hun leden niet rechtstreeks af te zetten en op deze wijze zelf een akkoord te bereiken over de zaak en de prijs, niet in overeenstemming is met de verplichting voor de aangesloten telers om hun gehele productie door tussenkomst van de telersverenigingen te verkopen zoals bepaald in artikel 11, lid 1, letter c) punt 3 van Verordening nr. 2200/96.
56. Uit het voorgaande volgt dat de Commissie, overwegende dat de verkoop van productie in de zin van artikel 11, lid 1, letter c), punt 3 van Verordening nr. 2200/96 uitgaat van het werkelijke beheer door de telersvereniging van de verkoopvoorwaarden en in het bijzonder van de verkoopprijzen, geen onjuiste interpretatie en toepassing van deze bepaling heeft gegeven.
(…)"
- Op 13 oktober 2009 heeft bij Batavia een bezoek van de controleurs van de Europese Commissie plaatsgevonden.
- Op 12 november 2009 heeft verweerder aangekondigd bij Batavia een controle te verrichten.
- Op 23 november 2009 heeft verweerder bij Batavia een controle uitgevoerd, waarbij door verweerder is vastgesteld dat een aantal leden hun groente- en fruitproducten zelf, zonder tussenkomst van Batavia, verkoopt.
- Bij besluit van 16 december 2009 heeft verweerder de erkenning van Batavia als producentenorganisatie geschorst per 3 december 2009. In dit besluit staat onder meer dat de verkoop door Batavia dient plaats te vinden en niet door individuele telers en dat Batavia voor een deel van haar ledenproduct niet voldoet aan de eis om de prijzen vast te stellen in overeenstemming met het arrest van 30 september 2009, zaak T-432/07, Frankrijk/Commissie.
- Tegen dit besluit heeft Batavia tijdig bezwaar gemaakt.
- Op 23 december 2009 heeft verweerder in verband met de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 1234/2007 en nr. 1580/2007 de Circulaire Erkenningen bekendgemaakt.
- Bij brief van 26 maart 2010 heeft Batavia verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
- Op 30 maart 2010 heeft verweerder bij Batavia een controle verricht en op basis hiervan en de aangeleverde documenten is verweerder van mening dat Batavia niet voldoet aan de erkenningscriteria.
- Op 4 mei 2010 heeft verweerder een controlebezoek bij Batavia verricht in het kader van de schorsing van de erkenning. In het verslag van deze controle staat:
"Uit de lijncontrole zijn geen onregelmatigheden naar voren gekomen. Een aanvullende controle is naar de mening van het PT noodzakelijk om de feitelijke werking in de praktijk vast te stellen. Het PT zal daartoe met Batavia contact opnemen om een bezoek aan bestuurslid B, tevens verkoper, en een aantal telers in te plannen."
- Vervolgens heeft verweerder op 17 mei 2010 het bestreden besluit genomen.
- Hiertegen heeft Batavia tijdig beroep ingesteld.
- Op 25 mei 2010 heeft verweerder bij Batavia een controle verricht in het kader van de schorsing van de erkenning. Doel van deze controle ter plaatse bij de leden was om een oordeel te vormen van de werking in de praktijk van de corrigerende maatregelen welke Batavia heeft genomen. De controle is een vervolg op het bezoek dat op 4 mei bij Batavia in Barendrecht heeft plaatsgevonden.
- Bij brief van 8 juni 2010 heeft verweerder, samengevat weergegeven, naar aanleiding van de controles aan Batavia onder meer meegedeeld dat de afnemers nog steeds rechtstreeks contact hebben met telers van hard fruit en dat dit leidt tot de conclusie dat Batavia niet als hoofdactiviteit de afzet van de producten van haar leden heeft. Daarnaast heeft Batavia geen inzicht in de voorraden hard fruit welke in opdracht en voor rekening van de aangesloten leden in koelhuizen worden bewaard, waaruit onder andere blijkt dat Batavia niet voldoende kennis van de productie van haar leden heeft, zoals vereist in artikel 25, onder a en b, van de Verordening (EG) nr. 1580/2007. Voorts is er een teler, die lid van het bestuur is, die voor zijn eigen producten andere verkoopprijzen en –voorwaarden vaststelt dan voor de producten van andere telers van glasgroenten en is de verslaglegging van het prijzenoverleg en verkoopactiviteiten naar de mening van verweerder onvoldoende.
3. Het standpunt van verzoekster
Batavia heeft de voorzieningenrechter verzocht de werking van de besluiten van 16 december 2009 en 17 mei 2010 op te schorten, aangezien Batavia forse schade lijdt als gevolg van de schorsing van de erkenning, nu gedurende de schorsing geen steun wordt betaald. Zij voert primair aan dat het primaire besluit en het besluit op bezwaar in strijd met artikel 10:10 Awb onbevoegd zijn genomen. Subsidair voert zij aan dat er geen sprake is van een ernstige inbreuk van de erkenningscriteria, als bedoeld in artikel 116, tweede lid, van Verordening nr. 1580/2007, die schorsing van de erkenning rechtvaardigt. Indien er sprake zou zijn geweest van een ernstige inbreuk als bedoeld in artikel 116, tweede lid, van voormelde Verordening, dan had dit al bij de eerste constatering moeten hebben geleid tot schorsing. In de brief van 9 februari 2009 zijn dezelfde feiten geconstateerd en is geen schorsing opgelegd. Uit het arrest van het Gerecht van 30 september 2009, in zaak T-432/07, Frankrijk/Commissie, kan niet worden afgeleid dat in dit geval sprake is van een ernstige inbreuk als bedoeld in voormeld artikel 116, tweede lid. Verweerder is buiten de grenzen van zijn bevoegdheid getreden door de schorsing zonder voorafgaande waarschuwing op te leggen en door de schorsing te laten voortduren, terwijl de prijzen voor de ledenproducten zijn vastgesteld. Verder heeft Batavia ter zitting aangevoerd dat onduidelijk is wanneer volgens verweerder aan de erkenningscriteria wordt voldaan, nu hij steeds nieuwe eisen stelt, waaraan moet worden voldaan. Batavia voert aan dat de schorsing ten onrechte betrekking heeft op de gehele erkenning terwijl de geconstateerde tekortkoming slechts ziet op fruit en maar 12,5 % van de totale omzet wordt gegenereerd uit fruit. Voorts kan Batavia zich er niet mee verenigen dat aan de schorsing terugwerkende kracht is toegekend. Dit is in strijd met artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de beginselen van rechtszekerheid en fair play. Tot slot voert Batavia aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur, nu hij pas na het primaire besluit de Circulaire Erkenningen heeft bekendgemaakt.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft overwogen dat, gelet op overweging 54 van het arrest van het Gerecht van 30 september 2009, in zaak T-432/07, Frankrijk/Commissie, de regie van afzet tevens inhoudt dat de telersvereniging de prijzen van haar ledenproduct zelf dient vast te stellen. Dit betreft de hoofdactiviteit van een telersvereniging en derhalve vormt het niet, onvoldoende of onjuist uitvoeren van die taak een ernstige inbreuk, waarvoor artikel 116, eerste en tweede lid, van Verordening nr. 1580/2007 voorziet in het opleggen van een sanctie. Batavia voldoet voor een deel van haar ledenproduct niet aan de eis om de prijzen vast te stellen in overeenstemming met eerdergenoemd arrest van 30 september 2009 en derhalve is de erkenning per 3 december 2009 geschorst. Op 30 maart 2010 heeft verweerder een bezoek gebracht aan Batavia om de afzet- en leveringsovereenkomsten te beoordelen in het kader van de regiefunctie op de afzet. Op dat moment bleek Batavia op dit punt nog steeds niet in overeenstemming met de erkenningscriteria te handelen. Verweerder is van mening dat sprake is van een ernstige inbreuk en dat toepassing van het derde lid, voor niet-ernstige inbreuken met een voorafgaande waarschuwing, niet aan de orde is. Voorts overweegt verweerder dat Batavia in 2006 een generieke erkenning heeft gevraagd en gekregen en niet heeft gekozen voor twee afzonderlijke erkenningen voor groente en fruit. Het niet voldoen aan de erkenningscriteria raakt derhalve, ook al zou het slechts fruit betreffen, de gehele erkenning. Ten aanzien van de ingangsdatum van de schorsing heeft verweerder overwogen dat hij artikel 116, tweede lid, van Verordening nr. 1580/2007 zo heeft opgevat dat de datum van de verslaglegging beschouwd moet worden als de datum waarop deze controle is afgerond. Bij het gereedkomen van het verslag kon de beslissing tot schorsing gefundeerd worden genomen. Deze datum is voor Batavia bovendien gunstiger dan de datum waarop het controlebezoek heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de huidige stand van zaken heeft verweerder overwogen dat de door Batavia aangeleverde informatie, noch de bezoeken op 30 maart, 4 mei en 25 mei jl. hebben doen blijken dat inmiddels genoegzaam voldaan zou worden aan de vereisten inzake controle op de afzet en de verkoopprijzen.
5. De beoordeling van het verzoek
5.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb en artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Zijn oordeel heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
5.2 De voorzieningenrechter stelt voorop dat het gestelde belang van Batavia een financieel karakter heeft en dat een dergelijk belang volgens vaste jurisprudentie op zichzelf geen reden is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter, in het kader van de belangenafweging, wel in beeld kunnen komen indien het financiële belang van dien aard is dat de vermogenspositie van Batavia, dan wel haar leden, zodanig wordt aangetast dat de bedrijfsvoering hierdoor in problemen zou kunnen komen. Batavia heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat dit zich als gevolg van het schorsen van de erkenning zou kunnen voordoen.
5.3 Voor zover Batavia heeft betoogd dat het primaire besluit en het besluit op bezwaar in strijd met artikel 10:10 Awb zijn genomen, overweegt de voorzieningenrechter dat het primaire besluit namens verweerder is ondertekend door het hoofd van de Afdeling Regelingen en dat dit in overeenstemming is met artikel 1, aanhef en onder i, van het voormelde Mandaatbesluit. Het besluit op bezwaar is namens verweerder door de voorzitter in overeenstemming met artikel 2, derde lid, van het Besluit van het Productschap Tuinbouw tot verlening mandaat, volmacht en machtiging aan de voorzitter en secretaris van het Productschap Tuinbouw genomen. Gelet op artikel 15 van de Landbouwwet, artikel 2 van de Regeling en voormelde mandaatbesluiten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat voormelde besluiten onbevoegd zijn genomen.
5.4 Ten aanzien van de vraag of in dit geval sprake is van een ernstige inbreuk op de erkenningscriteria die schorsing van de erkenning rechtvaardigt, wordt als volgt overwogen. Uit voormeld arrest van het Gerecht, gelezen in samenhang artikel 28, eerste lid, van Verordening nr. 1580/2007, kan volgens de voorzieningenrechter worden afgeleid dat onder de hoofdactiviteit van een producentenorganisatie mede dient te worden verstaan dat deze organisatie zelf de prijzen van haar product vaststelt. Voorts volgt uit artikel 125bis, eerste en tweede lid, van Verordening nr. 1234/2007 dat vrijwel de volledige productie van de aangesloten leden via de producentenorganisatie dient te worden verkocht. Als verkoopprijzen en -voorwaarden van het product of een deel daarvan niet door de telersvereniging wordt vastgesteld en indien een aanmerkelijk deel van de productie niet via de telersvereniging, maar direct door een teler aan een afnemer wordt verkocht, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat sprake is van een gebrekkige regie van afzet, die aangemerkt kan worden als een ernstige inbreuk als bedoeld in artikel 116, tweede lid, van Verordening nr. 1580/2007. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat Batavia niet ten aanzien van haar gehele productie zelf de prijzen vaststelt, nu één van de leden van Batavia, zonder haar tussenkomst, voor een deel van zijn productie met een afnemer prijsafspraken heeft gemaakt.
Dat verweerder niet reeds op 9 februari 2009 de erkenning heeft geschorst staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in de weg aan de gebruikmaking van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 116, tweede lid, van de voormelde Verordening bij besluit van 16 december 2009. Met de brief van 9 februari 2009 heeft verweerder niet beoogd een waarschuwingsbrief in de zin van artikel 116, derde lid, van genoemde Verordening te sturen en verweerder is de situatie bij Batavia naar aanleiding van het verhelderende arrest van het Gerecht gaan beschouwen als een ernstige inbreuk als bedoeld in artikel 116, tweede lid, van genoemde Verordening.
Voorts is de voorzieningenrechter, mede gelet op de uitkomsten van de controle van 25 mei 2010, er niet van overtuigd geraakt dat Batavia thans geheel aan de erkenningscriteria voldoet, zodat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat de schorsing van de erkenning is beëindigd. In dit verband hecht de voorzieningenrechter er aan op te merken dat de grondslag voor het schorsen van de erkenning blijkens het primaire besluit en het besluit op bezwaar de verkoop van producten door individuele telers en het nalaten van het vaststellen van de prijzen voor het gehele ledenproduct door Batavia betreft. Voor zover verweerder nadien andere gebreken ten aanzien van de regie op de afzet en de verkoop zou hebben vastgesteld, zijn deze niet aan de schorsing van de erkenning ten grondslag gelegd en kunnen deze mogelijke gebreken niet tot gevolg hebben dat de schorsing op basis van deze besluiten voortduurt, op het moment dat Batavia heeft aangetoond dat zij zelfstandig de prijzen voor haar gehele ledenproduct vaststelt en dit vrijwel geheel via Batavia wordt verkocht.
5.5 In het besluit van 16 december 2009 is aan de schorsing van de erkenning terugwerkende kracht toegekend vanaf 3 december 2009. Hiermee is door verweerder beoogd invulling te geven aan artikel 116, tweede lid, van Verordening nr. 1580/2007, dat de grondslag biedt voor schorsing van de erkenning vanaf de dag waarop de controle heeft plaatsgevonden en waarbij de ernstige inbreuk is vastgesteld. In het betoog dat verweerder aan de schorsing van de erkenning ten onrechte terugwerkende kracht heeft toegekend, ziet de voorzieningenrechter dan ook geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
5.6 Ten aanzien van het betoog dat ten onrechte de gehele erkenning is geschorst, overweegt de voorzieningenrechter dat de erkenning van Batavia betrekking heeft op zowel groenten als fruit en dat artikel 116, tweede lid, van Verordening nr. 1580/2007 geen basis biedt voor een gedeeltelijke schorsing van de erkenning, zo dit al aan de orde zou zijn.
5.7 In hetgeen Batavia overigens heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Aldus gewezen door mr. R.F.B. van Zutphen, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2010.
w.g. R.F.B. van Zutphen w.g. R. Kegge