2. De beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, hangende de beslissing op bezwaar en indien van de beslissing daarop beroep bij het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.
Artikel 8:83, derde lid, Awb, gelezen in samenhang met het eerste lid, bepaalt dat de voorzieningenrechter, indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond, uitspraak kan doen zonder zitting.
2.2 Bij brief van 1 februari 2010 heeft verweerder verzoeker verzocht binnen zes weken opnieuw een originele verklaring omtrent het gedrag over te leggen die niet ouder is dan twee maanden, omdat hij op grond van informatie van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland vermoedt dat verzoeker niet langer aan de eisen voor afgifte voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag voldoet. In reactie op het hem bij brief van 17 maart 2010 meegedeelde voornemen zijn chauffeurspas in te trekken, heeft verzoeker bij brief van 18 maart 2010 aan verweerder laten weten dat hij op 24 februari 2010 een verklaring omtrent het gedrag heeft aangevraagd, dat deze aanvraag nog in behandeling is en dat die beslissing naar zijn mening in alle redelijkheid dient te worden afgewacht. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder de termijn voor het overleggen van de verklaring omtrent het gedrag verlengd tot 28 april 2010. Vervolgens heeft verweerder, aangezien laatstgenoemde termijn ongebruikt is verstreken, het bestreden besluit genomen.
2.3 Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen, omdat de intrekking van zijn chauffeurspas met ingang van 19 mei 2010 betekent dat hij geen inkomen meer heeft. Verzoeker is van mening dat verweerder de procedure tot het verkrijgen van een nieuwe verklaring omtrent het gedrag in redelijkheid had behoren af te wachten alvorens tot intrekking van de chauffeurspas over te gaan. Verzoeker stelt dat de Dienst Justis van het Ministerie van Justitie hem op 19 mei 2010 heeft meegedeeld dat uiterlijk op 1 juli 2010 op zijn aanvraag zal zijn beslist.
2.4 Ter beoordeling van de voorzieningenrechter staat of het besluit van 19 mei 2010, waarbij verweerder de aan verzoeker verstrekte chauffeurspas heeft ingetrokken, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in rechte stand kan houden. Te dien aanzien overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.5 Naar de voorzieningenrechter van het College in bovengenoemde uitspraak van 23 mei 2008 heeft overwogen, volstaat met betrekking tot de bevoegdheid van verweerder om tot intrekking van de chauffeurspas over te gaan, voorshands de vaststelling dat verweerder van verzoeker heeft verlangd opnieuw om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag te verzoeken en dat verzoeker bedoelde verklaring niet heeft overgelegd. Verweerders bevoegdheid de chauffeurspas met toepassing van artikel 77, tweede lid, aanhef en onder c, Bp 2000 in te trekken, is daarmee gegeven.
2.6 Voorts heeft de voorzieningenrechter in die uitspraak, onder verwijzing naar de uitspraak van 8 april 2005 (AWB 05/186, <www.rechtspraak.nl>, LJN AT4954), overwogen dat de redactie van artikel 77, tweede lid, aanhef en onder c, Bp 2000, ook indien de bestuurder niet (tijdig) een - opnieuw aangevraagde - verklaring omtrent het gedrag overlegt, verweerder niet zonder meer tot intrekking van een chauffeurspas dwingt. In het kader van de voorbereiding van het nemen van een dergelijk besluit dient verweerder aandacht te besteden aan de beantwoording van de vraag of er, ondanks het niet tijdig overgelegd zijn van een verklaring omtrent het gedrag, niettemin, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, redenen zijn om niet tot intrekking over te gaan.
2.7 Hetgeen verzoeker thans heeft aangevoerd, leidt de voorzieningenrechter voorshands niet tot het oordeel dat er in het geval van verzoeker bijzondere omstandigheden zijn die verweerder ertoe zouden moeten nopen om, ondanks het niet (tijdig) overgelegd zijn van een verklaring omtrent het gedrag, het besluit tot intrekking van de chauffeurspas te herroepen. In antwoord op de hem door de griffier van het College geboden gelegenheid om bedoelde bijzondere omstandigheden van het geval nader toe te lichten, heeft verzoeker ermee volstaan te verwijzen naar hetgeen hij reeds in zijn bezwaar- en verzoekschrift had aangevoerd. Dit houdt niet meer in dan hetgeen in rubriek 2.3 van deze uitspraak is weergegeven. Het standpunt van verzoeker dat de beslissing op zijn verzoek om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag in redelijkheid dient te worden afgewacht en zijn, overigens niet met stukken onderbouwde, stelling dat uiterlijk op 1 juli 2010 op zijn verzoek om een verklaring omtrent het gedrag zal zijn beslist, zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet aan te merken als bijzondere omstandigheid in vorenbedoelde zin. Hetzelfde geldt voor de financiële consequenties van het bestreden besluit. Dit is een omstandigheid die hoofdzakelijk het gevolg is van het feit dat een bestuurder het beroep van taxichauffeur niet langer mag uitoefenen en is niet zodanig bijzonder dat verweerder hierin aanleiding had moeten zien van intrekking van de chauffeurspas af te zien.
2.8 Gelet op het vorenoverwogene acht de voorzieningenrechter, in het licht van hetgeen verzoeker heeft aangevoerd, onvoldoende aannemelijk dat het College het bestreden besluit, indien dit bij het te nemen besluit op bezwaar wordt gehandhaafd, in beroep op inhoudelijke gronden zal vernietigen.
2.9 Het vorenoverwogene geeft aanleiding om met toepassing van artikel 8:83, derde lid, Awb, uitspraak te doen.
2.10 Voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb ziet de voorzieningenrechter geen termen.