2. De beoordeling van het geschil
2.1 Zoals hiervoor reeds is weergegeven, is het beroep gericht tegen de door appellante bij het beroepschrift overgelegde besluiten van verweerder, waarbij is beslist op de bezwaren tegen heffingen die zijn opgelegd bij nota’s met de nummers 708809 en 708810 van 2 oktober 2007 ad € 3.774,65 respectievelijk € 2.753,17. Deze nota’s betreffen blijkens de daarop vermelde omschrijving heffingen telers groenten en fruit. Appellante heeft deze nota’s in haar beroepschrift overigens abusievelijk aangeduid als aanslagen handel groente en fruit.
2.2 Het College volgt verweerder niet in zijn betoog dat bij de bestreden besluiten is beslist op de door hem bij brief van 6 mei 2010 overgelegde nota’s. Op die nota’s zijn immers andere notanummers en heffingsbedragen vermeld dan genoemd in de door appellante in beroep bestreden besluiten.
2.3 Hoewel de in bezwaar bestreden nota’s met de nummers 708809 en 708810 heffingen telers groenten en fruit betreffen, die zijn opgelegd op grond van de Verordening PT heffing teelt groenten en fruit 2004 en de Verordening PT heffing teelt groenten en fruit 2005 (beide hierna aangeduid als: de Teeltverordening), is verweerder in de bestreden besluiten ervan uitgegaan dat deze heffingen aan appellante zijn opgelegd op grond van de Verordening PT algemene heffing handel groenten en fruit 2004 en de Verordening PT algemene heffing handel groenten en fruit 2005 (beide hierna aangeduid als: de Verordening algemene heffing), alsmede de Verordening PT bestemmingsheffing handel groenten en fruit 2004 en de Verordening PT bestemmingsheffing handel groenten en fruit 2005 (beide hierna aangeduid als: de Verordening bestemmingsheffing).
Verweerder heeft daarmee bij de heroverweging van de aangevochten besluiten een onjuist toetsingskader gehanteerd.
2.4 Voorts is verweerder in de bestreden besluiten ervan uitgegaan dat de door appellante in de bezwaarprocedure tegen de nota’s aangevoerde grieven waren gericht tegen (de verbindendheid van) de Verordening algemene heffing en de Verordening bestemmingsheffing. In het bezwaarschrift van 18 oktober 2007 heeft de gemachtigde van appellante namens een groot aantal cliënten, waaronder appellante, bezwaar gemaakt tegen diverse soorten door verweerder opgelegde heffingen. De gemachtigde van appellante heeft daarbij verwezen naar diverse door haar, per verordening, opgestelde grievenlijsten, die reeds in het bezit van verweerder zouden zijn. Tegen deze achtergrond acht het College het niet uitgesloten dat appellante in de bezwaarprocedure ten aanzien van de nota’s met de nummers 708809 en 708810 grieven heeft geformuleerd met betrekking tot (de verbindenheid van) de Teeltverordening, doch dat verweerder in de bestreden besluiten abusievelijk de grievenlijst met betrekking tot de Verordening algemene heffing en de Verordening bestemmingsheffing tot uitgangspunt heeft genomen. De bij het bezwaarschrift behorende grievenlijst is niet als gedingstuk overgelegd.
2.5 De onderhavige heffingen zijn, blijkens de omschrijving op de heffingsnota’s, opgelegd naar aanleiding van een boekencontrole. Op de heffingsnota’s is vermeld dat over de periode 2004 en 2005 reeds bij besluiten van 1 mei 2006 heffingen zijn opgelegd. Naar aanleiding van de boekencontrole heeft verweerder kennelijk besloten om de heffingen te herzien en opnieuw op te leggen. Verweerder heeft evenwel geen stukken betreffende deze boekencontrole overgelegd. Ook uit de bestreden besluiten en het verweerschrift blijkt niet tot welke bevindingen de boekencontrole heeft geleid, noch wat de reden is geweest om de eerdere, bij besluiten van 1 mei 2006 opgelegde heffingen, te herzien en opnieuw op te leggen. Appellante heeft in beroep betwist dat haar reeds bij nota’s van 1 mei 2006 heffingen teelt groente en fruit over 2004 en 2005 zijn opgelegd. Appellante heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat nu er geen sprake is geweest van eerdere “primitieve” aanslagen, verweerder niet bevoegd was om de onderhavige heffingen bij besluiten van 2 oktober 2007 op te leggen.
Op deze stellingen van appellante is verweerder in de bestreden besluiten ten onrechte niet ingegaan.
2.6 Gelet op het vorenstaande berusten de bestreden besluiten niet op een deugdelijke motivering en is het beroep van appellante gegrond. De bestreden besluiten zullen worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen. In de nieuw te nemen beslissing op bezwaar zal verweerder in ieder geval dienen in te gaan op de kwestie van de boekencontrole en op de heffingsgrondslag.
2.7 Verweerder zal met toepassing van artikel 8:75 van de Awb worden veroordeeld in de proceskosten van appellante. Dit zijn de kosten van de door haar gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, die met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn vastgesteld op € 644,--. Daarbij is uitgegaan van één punt voor het indienen van een beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, tegen een waarde van € 322,-- per punt, betreffende twee samenhangende zaken van gemiddeld gewicht.
Het College zal voorts bepalen dat het door appellante betaalde griffierecht dient te worden vergoed.