ECLI:NL:CBB:2010:BN0995

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/425
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake bedrijfstoeslag GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op € 0,00 is vastgesteld. Dit besluit volgde op een bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 4 juni 2008. Appellant had een perceel met tijdelijk grasland opgegeven voor uitbetaling van zijn toeslagrechten, maar had moeite met het correct intekenen van het perceel op de bedrijfskaart. Verweerder concludeerde dat het perceel slechts 0,41 ha groot was, terwijl appellant meende dat dit 1,87 ha moest zijn. Appellant stelde dat de onjuiste intekening het gevolg was van een kennelijke fout, maar verweerder weigerde deze te corrigeren.

Tijdens de zitting op 7 april 2010 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het College overwoog dat de Europese Commissie richtlijnen heeft gegeven over het erkennen van kennelijke fouten in aanvragen. Het College concludeerde dat het grote verschil tussen de opgegeven en ingetekende oppervlakte van het perceel een kennelijke fout opleverde. Verweerder had appellant niet de gelegenheid geboden om de aanvraag te corrigeren, wat in strijd was met artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004.

Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,-- en moest het griffierecht van € 150,-- worden vergoed.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/425 30 juni 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: H. Hofstee ab, werkzaam bij D&U Groep Accountants en Adviseurs, te Groningen,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: C.A.R. Sloet, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 20 maart 2009, bij het College ontvangen op 23 maart 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 10 februari 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 4 juni 2008, waarbij verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 heeft vastgesteld.
Bij brief van 15 mei 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Desgevraagd heeft verweerder op 19 januari 2010 een nader stuk ingediend.
Op 7 april 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunt bij monde van hun gemachtigden hebben toegelicht.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Bij besluit van 4 juni 2008 heeft verweerder appellants bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 vastgesteld op
€ 0,00. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2.2 Appellant heeft, samengevat weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Hij heeft op het Overzicht gewaspercelen, behorend tot de Gecombineerde opgave 2007, onder meer het perceel 12 met tijdelijk grasland met een oppervlakte van 1.87 ha opgegeven voor uitbetaling van zijn toeslagrechten. Het gaat om een dijkperceel dat wordt gepacht van het waterschap Noorderzijlvest. Het perceel wordt doorsneden door een fietspad, waardoor het in twee delen uiteen lijkt te vallen. Er loopt ook nog een weg doorheen, waardoor er zelfs sprake lijkt te zijn van drie percelen. Appellant had, zoals vaker voorkomt bij dijkpercelen, moeite om het perceel goed in te tekenen op de bedrijfskaart. Daarbij heeft hij een vergissing gemaakt bij het inkleuren van het perceel. Verweerder heeft op basis van de intekening geconcludeerd dat het perceel slechts 0.41 ha groot is.
Appellant meent dat het onjuist intekenen is terug te voeren op een kennelijke fout. Verweerder heeft hem in strijd met artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 de mogelijkheid onthouden om deze fout te herstellen.
2.3 Verweerder voert aan dat hij bij een administratieve controle van de aanvraag heeft vastgesteld dat perceel 12 slechts voor 0.41 ha is ingetekend. Bij een verschil tussen de opgegeven en de ingetekende oppervlakte gaat verweerder uit van de kleinste van de twee. Daarom heeft hij de oppervlakte van het perceel gewijzigd in 0.41 ha. Het verschil tussen de totale in de Gecombineerde opgave voor uitbetaling opgegeven oppervlakte van 5.13 ha en de geconstateerde oppervlakte van 3.67 ha bedraagt 1.46 ha. Dat is, uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte, 39,78%. Verweerder heeft gelet op artikel 51, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 geen bedrijfstoeslag toegekend.
Van een kennelijke fout in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 is volgens verweerder geen sprake nu de aanvraag objectief gezien niet onlogisch of onsamenhangend is ingevuld. Het behoort niet tot de taak van verweerder om na te gaan of de landbouwer de aanvraag mogelijk op een voor hem voordeliger wijze had kunnen invullen. Pas in zijn bezwaarschrift van 4 juni 2008 heeft appellant te kennen gegeven dat hij perceel 12 eigenlijk voor 1.87 ha had willen intekenen. Dit verzoek om wijziging van de aanvraag is ontvangen na de indieningstermijn voor de verzamelaanvraag die eindigde op 15 mei 2007 en eveneens na ommekomst van de zogenoemde kortingstermijn, die verstreek op 11 juni 2007. Nu er geen sprake is van een kennelijke fout was verweerder op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 gehouden de aanvraag af te wijzen.
2.4.1 Het College overweegt dat de Europese Commissie met betrekking tot de vraag wanneer een kennelijke fout als zodanig erkend moet worden een Werkdocument heeft uitgebracht. Dit document, met het kenmerk AGR 49533/2002, wordt door verweerder gehanteerd bij de beoordeling van verzoeken om na de uiterste indieningstermijn nog wijzigingen in een aanvraag te mogen aanbrengen. In vaste jurisprudentie heeft het College deze benadering aanvaardbaar geoordeeld.
In het document wordt als beginsel geformuleerd dat de beslissing of het al dan niet om een kennelijke fout gaat afhankelijk is van alle feiten en omstandigheden in elk individueel geval. Daarom moet elk geval afzonderlijk worden onderzocht.
Belangrijkste invalshoek daarbij is (het gebrek aan) samenhang tussen de in de aanvraag opgenomen gegevens.
Voor de Commissie is, blijkens het document, voorts van groot belang dat vastgesteld wordt dat een fout onopzettelijk gemaakt is, dat de landbouwer te goeder trouw gehandeld heeft en dat ieder gevaar van bedrog wordt uitgesloten.
Het College heeft het Werkdocument in eerdere jurisprudentie aldus uitgelegd en samengevat, dat van een kennelijke fout over het algemeen alleen kan worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen.
Verweerder heeft op basis van het Werkdocument voor zichzelf als criterium geformuleerd dat slechts dan een kennelijke fout erkend kan worden, als sprake is van een tegenstrijdigheid in de aanvraag die wijst op een vergissing, terwijl het redelijkerwijs uitgesloten is dat de aanvraag conform de bedoeling van de aanvrager is ingevuld.
2.4.2 Ter beantwoording ligt de vraag voor of het voor 1.87 ha opgeven van het dijkperceel 12 en het op de bedrijfskaart intekenen daarvan voor slechts 0.41 ha een kennelijke fout oplevert, die ingevolge artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 te allen tijde mag worden gecorrigeerd.
De oppervlakte van het ingetekende perceel bedraagt slechts 21,9% van de opgegeven oppervlakte. Het College is van oordeel dat een dergelijk groot verschil bij summiere controle van de aanvraag direct moet opvallen en de vraag moet doen rijzen of nu de cijfermatige opgave van de oppervlakte in het Overzicht gewaspercelen dan wel de intekening op de bedrijfskaart als juist moet worden aangemerkt. Nu intekening en opgave niet beide juist kunnen zijn, is sprake van een kennelijke fout.
In een dergelijk geval ligt het op de weg van verweerder om de aanvrager erop te wijzen dat hij de aanvraag niet samenhangend heeft ingevuld en hem de gelegenheid te bieden om de aanvraag desgewenst te wijzigen.
2.4.3 Nu appellant een dergelijke gelegenheid niet is geboden, is de slotsom dat het beroep gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit vernietigd moet worden, omdat verweerder bij zijn besluitvorming artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 niet in acht heeft genomen. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van appellant moeten beslissen.
2.4.4 Het College ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend op € 644,-- (opstellen van het beroepschrift 1 punt en bijwonen zitting 1 punt, wegingsfactor 1).
3. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van appellant beslist met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is
overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,-- (zegge: zeshondervierenveertig euro);
- bepaalt dat verweerder appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,-- (zegge: honderdvijftig euro) zal
vergoeden.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. R.F.B. van Zutphen en mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2010.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas