5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beoordeling van het College staat de vraag of verweerder het besluit tot verlening van subsidie voor een subsidiabele jaarproductie van 5.320 MWhe/kalenderjaar (gebaseerd op een bruto productieraming van 5.600 MWhe/kalenderjaar, waarvan 280MWhe/kalenderjaar voor eigen verbruik) bij het bestreden besluit terecht heeft gehandhaafd en derhalve terecht geen aanleiding heeft gezien om dit besluit te wijzigen in die zin dat subsidie wordt verleend voor een subsidiabele jaarproductie van 5.600 MWhe/kalenderjaar (gebaseerd op een bruto productieraming van 5.880 MWhe/kalenderjaar, waarvan 280 MWhe/kalenderjaar voor eigen verbruik).
Het College stelt vast dat appellante blijkens het door haar ingediende aanvraagformulier subsidie heeft aangevraagd voor een geraamde netlevering van 5.320 MWhe/kalenderjaar. Hieruit volgt dat verweerder bij het primaire besluit van 6 juli 2009 overeenkomstig de aanvraag heeft beslist.
5.2 Van een aanvrager mag zorgvuldigheid worden verwacht bij het invullen en indienen van een subsidieaanvraag waarmee aanzienlijke financiële belangen zijn gemoeid, zoals in het onderhavige geval. Verweerder moet in beginsel af kunnen gaan op hetgeen op het aanvraagformulier is ingevuld en de daarbij behorende, consistente onderbouwing. Het College volgt appellante niet in haar stelling dat verweerder de subsidieaanvraag ambtshalve had behoren aan te passen in die zin dat de door appellante opgegeven productieraming netlevering van 5.320 MWhe/kalenderjaar zou worden verhoogd naar 5.600 MWhe/kalenderjaar. Het College onderschrijft het standpunt van verweerder dat uit het aanvraagformulier niet kan worden opgemaakt dat sprake zou zijn van een fout in de berekening. Derhalve bestond ook geen verplichting voor verweerder om daarnaar uit eigen beweging navraag te doen bij appellante. Ook in hetgeen appellante daarover in bezwaar heeft aangevoerd, heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om op die handelwijze terug te komen.
5.3 Indien verweerder de subsidieaanvraag in voorgaande zin zou aanpassen, zou dit voorts tot gevolg hebben dat andere gegevens in de aanvraag niet meer correct zijn. De aanpassingen die dan nodig zijn om alsnog tot een consistente aanvraag te komen, leiden naar het oordeel van het College tot een substantiële wijziging van de aanvraag die te ver verwijderd is van de oorspronkelijke aanvraag. Verweerder heeft het verzoek van appellante tot verhoging van de geraamde netlevering naar 5.600 MWhe/kalenderjaar dan ook terecht aangemerkt als een nieuwe aanvraag.
5.4 Verweerder heeft gesteld dat op 27 juli 2009 de aanvraagperiode voor de subsidie reeds was verstreken en dat het budget van € 550.000,- was uitgeput. Appellante heeft hiertegen ingebracht dat naar haar weten van uitputting van het budget geen sprake is, omdat niet alle projecten waarvoor op grond van het Besluit subsidie is verleend uiteindelijk ook zullen worden gerealiseerd. Ter zitting heeft verweerder evenwel toegelicht dat dit niet wegneemt dat vooralsnog het bedrag waarvoor subsidie is verleend dient te worden gereserveerd en dus vaststaat. Naar het oordeel van het College heeft verweerder zijn stelling dat het subsidiebudget op het moment dat appellant heeft gevraagd om de productieraming netlevering te verhogen reeds was uitgeput, hiermee voldoende onderbouwd.
Dit brengt met zich dat verweerder ingevolge artikel 4:25, tweede lid, Awb gehouden was de nieuwe aanvraag om subsidie af te wijzen. Verweerder heeft daarom bij het bestreden besluit de productieraming netlevering terecht niet verhoogd tot 5.600 MWhe/kalenderjaar. Dat sprake zou zijn van een verandering in de politieke opvatting van verweerder ter zake, zoals appellante ter zitting onder verwijzing naar de hiervoor onder 4 genoemde brief van verweerder heeft betoogd, die met zich zou brengen dat de subsidieverlening op minimaal 8.000 vollasturen moet worden gebaseerd, maakt dit niet anders. Zoals blijkt uit het door haar ingediende bezwaarschrift, waarnaar appellante in beroep heeft verwezen, is bij de berekening van de in de eerste aanvraag opgegeven productieraming netlevering van 5.320 MWhe/kalenderjaar uitgegaan van 8.000 vollasturen. Aan appellante zijn derhalve bij het besluit van 6 juli 2009, dat bij het bestreden besluit is gehandhaafd, reeds 8.000 vollasturen toegewezen.
5.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.