4. De beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, in samenhang gelezen met artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De verzoeken om voorlopige voorziening zien op vier besluiten, namelijk allereerst de vaststelling van de Winkeltijdenverordening 2010, ten tweede de weigering van een ontheffing voor Albert Heijn Autorama, ten derde de verlening van een ontheffing voor de Jumbo-supermarkt, en tot slot de last onder dwangsom zoals opgelegd bij besluiten van 18 juni 2010 en 9 augustus 2010.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van deze vier besluiten, is sprake van een voorlopig oordeel.
4.2 Over het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van de vaststelling van de Winkeltijdenverordening 2010 overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Ter beoordeling staat of het aangevallen besluit is aan te merken als een algemeen verbindend voorschrift. Ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, Awb, gelezen in samenhang met artikel 18, vierde lid, Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, is het, voor zover hier van belang, niet mogelijk om beroep in te stellen en - gelet op artikel 7:1 Awb evenmin om bezwaar te maken tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift.
Naar voorlopig oordeel is de Winkeltijdenverordening 2010 een naar buiten werkende, voor alle daarbij betrokkenen bindende regel, uitgegaan van de gemeenteraad, die de bevoegdheid daartoe aan artikel 3 van de Winkeltijdenwet ontleent. De regel bevat een zelfstandige normstelling, is van toepassing op een in beginsel onbepaalde groep rechtssubjecten en leent zich voor herhaalde toepassing. De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van verzoeksters aldus dat het besluit tot vaststelling van de Winkeltijdenverordening een besluit van algemene strekking is omdat het ertoe heeft geleid dat maar twee supermarkten in aanmerking kwamen voor een ontheffing, dan wel dat het een beschikking is, omdat alleen de exploitant van de Jumbo-supermarkt daarvan gebruik wilde maken. Dit betoog miskent echter dat burgemeester en wethouders elke aanvraag op grond van de Winkeltijdenverordening 2010, ongeacht de persoon van de indiener en ongeacht het tijdstip van indiening direct na de vaststelling van de verordening of in de toekomst , moeten toetsen aan de daarin neergelegde normen. Dat bij de vaststelling van de Winkeltijdenverordening 2010 duidelijk was dat op dat moment de exploitant van de Jumbo-supermarkt de enige was die voor ontheffing in aanmerking kwam èn wilde komen, doet niet af aan de algemeen verbindende werking van de normen die de gemeenteraad in de Winkeltijdenverordening 2010 heeft neergelegd.
Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de Winkeltijdenverordening 2010 een algemeen verbindend voorschrift is, dat als zodanig niet vatbaar is voor bezwaar en beroep op grond van de Awb, in samenhang gelezen met de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie. Uit het betoog dat namens de gemeenteraad is gehouden, begrijpt de voorzieningenrechter dat de gemeenteraad voornemens is het bezwaar gericht tegen de vaststelling van de Winkeltijdenverordening 2010 niet-ontvankelijk te verklaren. Een beslissing op bezwaar met deze strekking zou na een hiertegen ingediend beroep bij het College naar voorlopig oordeel stand kunnen houden. Er is daarom geen reden om ten aanzien van het besluit tot vaststelling van de Winkeltijdenverordening 2010 een voorlopige voorziening te treffen.
4.3 Over het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van de weigering van een ontheffing voor Albert Heijn Autorama, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Ter zitting is namens burgemeester en wethouders verklaard dat, hoewel de bewoordingen van het besluit tot weigering van de ontheffing ter zake niet geheel eenduidig zijn, zij de aanvraag hebben afgewezen op grond van de winkeltijdenverordening die gold vóór de vaststelling van de Winkeltijdenverordening 2010. Verzoeksters hebben ter zitting te kennen gegeven dat zij het besluit ook als zodanig hebben opgevat.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeksters de rechtmatigheid van het besluit tot weigering van de ontheffing niet hebben betwist. Van de zijde van verzoeksters is geen aanvraag om toepassing van de Winkeltijdenverordening 2010 bij burgemeester en wethouders ingediend. Reeds hierom is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen als door verzoeksters gewenst. In het betoog van verzoeksters dat zij geen aanvraag op grond van de Winkeltijdenverordening 2010 hebben ingediend omdat burgemeester en wethouders deze toch zouden afwijzen, ziet de voorzieningenrechter geen reden om te beslissen dat verzoeksters moeten worden behandeld als ware aan hen een ontheffing verleend, terwijl een daartoe strekkende aanvraag niet eens is ingediend.
4.4 Over het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van de verlening van een ontheffing voor de Jumbo-supermarkt, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Verzoeksters hebben niet betwist dat burgemeester en wethouders de ontheffing hebben verleend in overeenstemming met de Winkeltijdenwet en de Winkeltijdenverordening 2010. Ter zitting hebben verzoeksters te kennen gegeven dat zij er ook geen bezwaar tegen hebben als de Jumbo-supermarkt op zondag geopend blijft, zij het dat zij wensen dat de openstelling is gebaseerd op een gedoogbeleid van burgemeester en wethouders en niet op de Winkeltijdenverordening 2010. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat verzoeksters zich enkel richten tegen de openstelling van de Jumbo supermarkt teneinde de verbindendheid van de Winkeltijdenverordening 2010 aan de orde te kunnen stellen. Daarin is onvoldoende belang gelegen om ter zake een voorlopige voorziening te treffen. Schorsing van het besluit tot verlening van de ontheffing zou geen wijziging kunnen brengen in de rechtspositie van verzoeksters.
4.5 Over het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van de last onder dwangsom zoals opgelegd bij besluiten van 18 juni 2010 en 9 augustus 2010 overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Burgemeester en wethouders hebben de twee besluiten genomen omdat Albert Heijn Autorama zonder benodigde ontheffing op zondag geopend was. Ter zitting is namens burgemeester en wethouders erkend dat het besluit van 18 juni 2010 tot de verkeerde rechtspersoon was gericht. Pas vanaf de verzending op 10 augustus 2010 van het besluit van 9 augustus 2010 waarbij burgemeester en wethouders de adressering hebben verbeterd, moest Bun 80 B.V. voldoen aan de last om Albert Heijn Autorama op zon- en feestdagen niet voor publiek geopend te hebben. Gelet hierop is er geen reden om ten aanzien van het besluit van 18 juni 2010 een voorlopige voorziening te treffen.
Over het besluit van 9 augustus 2010 overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Onbetwist is dat met de openstelling van de Albert Heijn Autorama de Winkeltijdenwet is overtreden. Burgemeester en wethouders waren daarom bevoegd om handhavend op te treden. In hetgeen verzoeksters hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen reden waarom burgemeester en wethouders niet in redelijkheid van hun bevoegdheid gebruik hebben mogen maken. Ook indien de Winkeltijdenverordening 2010 onverbindend zou zijn zoals verzoeksters hebben gesteld beantwoording van deze vraag kan in deze procedure achterwege blijven zou daarmee de overtreding van de Winkeltijdenwet niet zijn opgeheven. Verder geeft de bij de Eerste Kamer aanhangige wijziging van de Winkeltijdenwet onvoldoende zicht op legalisatie van de zondagopenstelling van Albert Heijn Autorama. Verzoeksters hebben namelijk niet onderbouwd hoe de wijziging van de Winkeltijdenwet ertoe zou leiden dat de gemeenteraad de bewust opgenomen beperking van de mogelijkheid van een ontheffing tot winkels in het centrumgebied zou laten vervallen. Voorts is ter zitting namens burgemeester en wethouders voldoende aannemelijk gemaakt dat de door verzoeksters aangehaalde zondagopenstelling van Ozman Gazi Market geen overtreding van de Winkeltijdenwet is, nu de exploitant ervan om religieuze redenen de wekelijkse rustdag niet op zondag, maar op vrijdag houdt. Of de concurrentie oneerlijk is doordat Jumbo wel elke zondag open mag zijn, zoals verzoeksters hebben betoogd, is niet van belang voor de beoordeling of verweerders tegen de overtreding van de Winkeltijdenwet mochten optreden.
De voorzieningenrechter ziet verder in de hoogte van de dwangsom geen reden een voorlopige voorziening te treffen. Hetzelfde geldt voor het tijdsverloop tussen het besluit waarbij burgemeester en wethouders de last onder dwangsom hebben opgelegd en de eerstvolgende zondag waarop Bun 80 B.V. Albert Heijn Autorama geopend wenste te hebben. Al vanaf 4 juni 2010 moesten verzoeksters er immers rekening mee houden dat burgemeester en wethouders tegen de zondagopenstelling handhavend zouden optreden. De uiteindelijke periode tussen de brief van 4 juni 2010 en de inwerkingtreding van de last onder dwangsom op 10 augustus 2010 was in ieder geval ruimschoots toereikend voor Bun 80 B.V. om Albert Heijn Autorama vanaf 10 augustus 2010 gesloten te houden.
4.6 Uit het voorgaande volgt dat de verzoeken om voorlopige voorziening moeten worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen reden.