2. De beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, onder d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, heeft het College de bevoegdheid om, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek te sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk gegrond is. Het College ziet aanleiding om in deze procedure van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.2 Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van appellante kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft hij overwogen dat het bezwaar niet tijdig is aangevuld met een omschrijving van het bestreden besluit.
2.3 Uit het bestreden besluit blijkt evenwel dat verweerder op 11 december 2009 een faxbericht van appellante heeft ontvangen, waarin appellante is ingegaan op de gevraagde gronden en de gevraagde machtiging. Uit de onderwerpvermelding van dit faxbericht blijkt dat het bezwaar is gericht tegen de door verweerder aan appellante opgelegde aanslag boomkwekerijproducten 2008, waarmee het bestreden besluit genoegzaam is omschreven.
Het College is van oordeel dat uit de brief van verweerder van 20 november 2009 niet volgt dat het bezwaar reeds vóór 11 december 2009 diende te zijn aangevuld. Uit die brief volgt immers dat het bezwaarschrift pas niet-ontvankelijk zou worden verklaard wanneer verweerder de gevraagde aanvulling niet op 11 december 2009 zou hebben ontvangen. Ook uit de mededeling dat het keuzeformulier vóór 11 december (2009) diende te worden geretourneerd, waartoe een antwoordenvelop was bijgevoegd, heeft appellante kunnen en mogen afleiden dat het voldoende was wanneer de aanvulling van het bezwaar op 11 december 2009 door verweerder zou worden ontvangen. Nu vast staat dat verweerder de aanvulling van het bezwaar op 11 december 2009 heeft ontvangen, heeft verweerder ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat dit niet tijdig is aangevuld met een omschrijving van het bestreden besluit.
2.4 In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar tevens niet-ontvankelijk verklaard kon worden omdat de gevraagde machtiging ontbrak. Deze grond is echter niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
Wellicht ten overvloede overweegt het College hieromtrent het volgende. Het bezwaar kan ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard wanneer een aan het bezwaarschrift klevend verzuim niet binnen de daarvoor gestelde termijn is hersteld. Niet uitgesloten is dat bijzondere omstandigheden een herstel van het verzuim buiten de gestelde termijn kunnen rechtvaardigen. Verweerder heeft niet onderzocht waarom de gemachtigde de machtiging niet binnen de gestelde termijn heeft overgelegd.
Daarbij komt dat appellante in beroep heeft betoogd dat de aanslag boomkwekerij-producten 2008, waartegen het bezwaarschrift was gericht, dateert van 5 november 2009, zodat de bezwaartermijn liep tot en met 17 december 2009. Indien dit juist is – de betreffende aanslag is niet overgelegd – ziet het College voorshands niet in, waarom niet in redelijkheid met een kort nader uitstel voor het indienen van de machtiging, zoals verzocht bij faxbericht van 11 december 2009, kon worden ingestemd.
2.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep kennelijk gegrond is, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.6 Verweerder zal met toepassing van artikel 8:75 Awb worden veroordeeld in de proceskosten van appellante. Dit zijn de kosten van de door haar gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, die met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn vastgesteld op € 437,--. Daarbij is uitgegaan van één punt voor het indienen van een beroepschrift, tegen een waarde van € 437,-- per punt, in een zaak van gemiddeld gewicht.