ECLI:NL:CBB:2010:BO2413

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/424
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie inzake GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft de Maatschap A, B, C en D beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, dat betrekking heeft op de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De appellante heeft in haar aanvraag voor uitbetaling van toeslagrechten een aantal gewaspercelen opgegeven, maar verweerder heeft geconstateerd dat de opgegeven oppervlakten niet overeenkomen met de werkelijke situatie. De Minister heeft de aanvraag van appellante gecorrigeerd en een korting opgelegd vanwege de geconstateerde verschillen in oppervlakte. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar is ongegrond verklaard. De zaak is behandeld in een zitting op 18 augustus 2010, waar appellante haar standpunt heeft toegelicht. De rechters hebben de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de Minister terecht de vastgestelde oppervlakten heeft gehandhaafd. De appellante heeft niet aangetoond dat er sprake was van een kennelijke fout in haar aanvraag, waardoor de aanvraag niet kon worden gewijzigd na de uiterste datum. De uitspraak werd gedaan op 26 oktober 2010.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/424 26 oktober 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, B, C en D, te E, appellante,
tegen
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigden: mr. drs. M.G. Fikken en drs. M. Star, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 19 maart 2009, bij het College binnengekomen op 23 maart 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 18 februari 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 juni 2008, waarbij appellantes bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 is vastgesteld.
Bij brief van 20 april 2009 heeft appellante de gronden van haar beroep ingediend.
Bij brief van 8 juni 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 18 augustus 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens appellante zijn verschenen B en D. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (hierna: Verordening (EG) nr. 1782/2003) luidde voorzover en ten tijde hier van belang:
"Artikel 23
1. De lidstaten onderwerpen de steunaanvragen aan administratieve controles, inclusief een verificatie van de subsidiabele oppervlakte en de desbetreffende toeslagrechten.
(…)
Artikel 44
Gebruik van de toeslagrechten
1. Elk toeslagrecht dat gepaard gaat met een subsidiabele hectare geeft recht op de uitbetaling van het in het kader van het toeslagrecht vastgestelde bedrag.
(…)
3. De landbouwer geeft aan welke percelen overeenstemmen met subsidiabele hectaren die met een toeslagrecht gepaard gaan. (…)"
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (hierna: Verordening (EG) nr. 796/2004) luidde voor zover en ten tijde hier van belang:
"Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
1 bis. „perceel landbouwgrond”: een aaneengesloten stuk grond waarop één enkele gewasgroep wordt geteeld door één enkele landbouwer;
(…)
25. „geografisch informatiesysteem” (hierna „GIS” genoemd): de in artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde technieken op basis van een geautomatiseerd geografisch informatiesysteem;
26. „referentieperceel”: een geografisch begrensde oppervlakte met een in het GIS geregistreerde unieke identificatie in het identificatiesysteem van de lidstaat als bedoeld in artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1782/2003;
27. „grafisch materiaal”: kaarten of andere documenten die worden gebruikt voor communicatie over de inhoud van het GIS tussen de aanvragers van steun en de lidstaten;
(…)
Artikel 12
Inhoud van de verzamelaanvraag
1. De verzamelaanvraag moet alle gegevens bevatten die nodig zijn om te bepalen of aanspraak op de steun kan worden gemaakt, en met name:
(…)
d) de voor de identificatie van alle percelen landbouwgrond van het bedrijf benodigde gegevens, de oppervlakte van deze percelen, uitgedrukt in hectaren tot twee cijfers achter de komma, de ligging ervan en, voorzover relevant, het grondgebruik op die percelen en het feit dat het al dan niet om een geïrrigeerd perceel gaat;
(…)
3. (…)
Voorts worden op het grafische materiaal dat overeenkomstig het genoemde lid 2 aan de landbouwer wordt bezorgd, de grenzen en de unieke identificatie van de referentiepercelen aangegeven en geeft de landbouwer daarop de ligging van elk perceel landbouwgrond aan. (…)
4. Bij de indiening van het aanvraagformulier corrigeert de landbouwer het in de leden 2 en 3 bedoelde voorbedrukte formulier indien zich wijzigingen, met name overdrachten van toeslagrechten overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, hebben voorgedaan of indien in het voorbedrukte formulier opgenomen gegevens onjuist zijn.
Indien de correctie betrekking heeft op de oppervlakte van de grond, vermeldt de landbouwer de werkelijke oppervlakte van het betrokken stuk grond. (…)
Artikel 15
Wijzigingen van de verzamelaanvragen
1. Na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag mogen individuele percelen landbouwgrond die eventueel gepaard gaan met de overeenkomstige toeslagrechten en die nog niet in de verzamelaanvraag
zijn aangegeven voor welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen ook, aan de verzamelaanvraag worden toegevoegd mits de in de betrokken steunregelingen gestelde eisen in acht worden genomen.
(…)
2. Onverminderd de uiterste data voor de indiening van de verzamelaanvraag die Estland, Letland, Litouwen, Finland of Zweden overeenkomstig artikel 11, lid 2, eerste alinea, heeft vastgesteld, worden overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel aangebrachte wijzigingen schriftelijk aan de bevoegde autoriteit meegedeeld uiterlijk op 31 mei van het betrokken kalenderjaar, behalve in het geval van Estland, Letland, Litouwen, Finland en Zweden, waarin zij uiterlijk op 15 juni van het betrokken kalenderjaar worden meegedeeld.
3. Indien de bevoegde autoriteit de landbouwer reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in de verzamelaanvraag of indien zij hem heeft geïnformeerd over haar voornemen een controle ter plaatse te verrichten en indien die controle ter plaatse vervolgens onregelmatigheden aan het licht brengt, zijn wijzigingen als bedoeld in lid 1 niet toegestaan voor de percelen landbouwgrond waarop de onregelmatigheden betrekking hebben.
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1% per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
2. Bij indiening van een wijziging van een verzamelaanvraag na de in artikel 15, lid 2, bepaalde uiterste datum wordt een verlaging met 1% per werkdag toegepast op de bedragen die verband houden met het werkelijke grondgebruik op de betrokken percelen landbouwgrond.
Wijzigingen van een verzamelaanvraag worden slechts aanvaard tot en met de in lid 1, derde alinea, bedoelde uiterste datum voor te late indiening van de verzamelaanvraag. (…)
Artikel 23
Algemene beginselen
1. De administratieve controles en de controles ter plaatse waarin deze verordening voorziet, worden zo uitgevoerd dat een doeltreffende verificatie wordt gegarandeerd van de naleving van de voorwaarden voor de steunverlening en van de eisen en normen die relevant zijn in het kader van de randvoorwaarden.
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Met haar door verweerder op 7 mei 2007 ontvangen Gecombineerde opgave 2007 van 1 mei 2007 heeft appellante een aanvraag ingediend voor uitbetaling van toeslagrechten voor het jaar 2007. Op het bijbehorende Overzicht gewaspercelen 2007 heeft appellante 27 gewaspercelen ingevuld. Bij de gewaspercelen met volgnummers 1 tot en met 15, volgens haar opgave met een totale oppervlakte van 23,19 hectare, heeft zij aangegeven deze te willen benutten voor uitbetaling van toeslagrechten. Appellante beschikte per 15 mei 2007 over 22,83 toeslagrechten.
- Met het formulier Onvolledige/Onjuiste opgave van 4 juni 2007 heeft verweerder appellante meegedeeld dat uit haar bedrijfskaart blijkt dat zij daarop gewaspercelen heeft ingetekend die niet op het Overzicht gewaspercelen zijn terug te vinden en voorts dat appellante bij de percelen met volgnummers 24 tot en met 27 geen overgangsdata heeft ingevuld. Verweerder heeft appellante daarbij verzocht de bewuste onvolkomenheden te corrigeren.
- Op 8 juni 2007 heeft verweerder het formulier Onvolledige/Onjuiste opgave ingevuld retour ontvangen.
- Bij brief van 16 januari 2008 heeft verweerder appellante ervan op de hoogte gesteld dat hij geconstateerd heeft dat appellante in haar Gecombineerde opgave van 1 mei 2007 één of meer gewaspercelen onjuist heeft opgegeven, dat hij deze onjuistheden heeft gecorrigeerd en dat hij appellantes aanvraag op basis van de gewijzigde gegevens zal behandelen.
- Bij brief van 26 januari 2008 heeft appellante verweerder in reactie hierop laten weten tegen de gang van zaken te protesteren.
- Bij besluit van 4 juni 2008 heeft verweerder appellantes bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 vastgesteld. Uit de bijgaande berekening blijkt dat verweerder appellante een korting heeft opgelegd in verband met de constatering van een verschil tussen de opgegeven en de goedgekeurde oppervlakte.
- Appellante heeft bij brief van 26 juni 2008 tegen dit besluit bezwaar gemaakt en bij brief van 7 juli 2008 de gronden van haar bezwaar ingediend. Appellante heeft hierin aangevoerd dat de door verweerder goedgekeurde oppervlakte onjuist is.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en daartoe, samengevat, als volgt overwogen.
De in de primaire beschikking van 4 juni 2008 geconstateerde oppervlakten zijn juist. Appellante heeft 15 percelen met een totale oppervlakte van 23,19 hectaren opgegeven. Na een administratieve perceelscontrole is bij de percelen met volgnummers 2, 3, 6 en 14 een overschrijding van onderscheidenlijk 0,05 hectare, 0,41 hectare, 1,13 hectare en 0,06 hectare geconstateerd. Niet is gebleken dat het aantal geconstateerde hectaren onjuist is, zodat in het primaire besluit terecht van een oppervlakte van 21,72 hectaren is uitgegaan. Aangezien het verschil tussen de door appellante opgegeven en de door verweerder geconstateerde oppervlakte groter is dan 3%, namelijk 5,11%, is de steun terecht berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil.
Appellante heeft voorts aangegeven haar aanvraag alsnog te willen wijzigen. Een onregelmatigheid in de aanvraag kan, nadat een landbouwer hiervan in kennis is gesteld en de termijnen voor aanpassing van de aanvraag zijn verstreken, enkel nog worden hersteld, indien tegelijkertijd sprake is van een kennelijke fout in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder het werkdocument van de Commissie met kenmerk AGR 49533/2002. Volgens dit document is sprake van een kennelijke fout indien er een tegenstrijdigheid in de aanvraag zit die wijst op een vergissing en redelijkerwijs is uitgesloten dat ten tijde van de opgave deze conform appellantes bedoeling was. Verweerder is van mening dat hiervan in appellantes geval geen sprake is. Appellantes aanvraag bevat weliswaar een onregelmatigheid maar geen tegenstrijdigheden. Appellantes aanvraag is objectief gezien immers niet onlogisch of onbegrijpelijk ingevuld. Wijziging van de aanvraag is derhalve niet meer mogelijk.
In zijn verweerschrift heeft verweerder in aanvulling op het bovenstaande samengevat nog het volgende opgemerkt.
Ten aanzien van appellantes stelling dat de bedrijfskaarten niet de juiste gewaspercelen weergeven en dat het voor een landbouwer onmogelijk is om de juiste oppervlakte van een gewasperceel te achterhalen, geldt dat de bedrijfskaarten enkel de topografische percelen weergeven. Het is de verantwoordelijkheid van de landbouwer de gewaspercelen juist in te tekenen en de bijbehorende oppervlakte te bepalen, waarvoor de landbouwer vele middelen ter beschikking staan. Overigens heeft appellante de gewaspercelen ook niet onjuist ingetekend. De door appellante ingetekende lijnen volgen immers de lijnen op de luchtfoto. De correctie van de oppervlakte van de genoemde percelen vloeit voort uit het feit dat na een administratieve controle is gebleken dat het opgegeven aantal hectaren onjuist was. Dat appellante, zoals zij stelt, naar eer en geweten heeft gehandeld, doet hieraan niet af. Anders dan appellante overigens aanvoert, heeft verweerder niet met haar contact opgenomen met het verzoek om de perceelsoppervlakten van de opgegeven percelen te verbeteren, maar enkel om de overgangsdata van bepaalde percelen aan te geven en enkele nog niet op de gewasperceelslijst ingevulde gewaspercelen alsnog in te vullen.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter onderbouwing van haar beroep tegen het bestreden besluit, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
De door verweerder toegezonden gewasperceelskaarten geven niet de juiste perceelsgrenzen aan. Appellante heeft daarom de perceelsgrenzen correct ingetekend. De perceelsomvang in hectaren heeft zij daarbij met de voor haar grootst mogelijke nauwkeurigheid ingevuld. Na de uiterste termijn voor het aanbrengen van wijzigingen heeft verweerder met appellante contact opgenomen met het verzoek om de perceelsoppervlakten te verbeteren, wat daarna ook door verweerder is gedaan. Hierdoor heeft appellante geen kans gehad de perceelsoppervlakten te verbeteren zonder dat daaruit kortingssancties zouden voortvloeien. Appellante is er immers na 11 juni 2007 op gewezen dat er perceelsoppervlakten verkeerd waren ingetekend. Daarnaast kon appellante nooit op de hoogte zijn van de juiste perceelsoppervlakten omdat appellante dan ook de juiste perceelsgrenzen had moeten weten. Deze grenzen worden uiteindelijk door verweerder bepaald. Appellante valt derhalve niets te verwijten.
Ter zitting is namens appellante onder meer nog het volgende opgemerkt. Het perceel met volgnummer 6 is door verweerder opgesplitst in de percelen met volgnummers 6, 29 en 30. De bedrijfskaart toont op perceel 6 ook een rode lijn ten teken dat daar een verhard pad loopt. Er bevindt zich daar echter geen verhard pad. Het grondgebruik op de desbetreffende strook wijkt niet af van dat op de overige percelen. Ook de door verweerder gecorrigeerde oppervlakte van perceel 3 is onjuist.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ten aanzien van appellantes betoog dat haar met betrekking tot de onjuistheden in haar aanvraag niets te verwijten valt, overweegt het College als volgt.
Ingevolge artikel 44, derde lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, gelezen in samenhang met artikel 12, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004, is het aan de landbouwer die aanspraak maakt op uitbetaling van toeslagrechten om aan te geven welke percelen overeenstemmen met subsidiabele hectaren, hoe deze percelen gelegen zijn en wat hun oppervlakte is. Daarbij dient de landbouwer het hem toegezonden grafische materiaal, waarop de percelen ingetekend moeten worden, te corrigeren voor zover dit naar zijn oordeel geen goede weergave (meer) biedt van de situatie ter plaatse. Het staat een landbouwer die, al dan niet na raadpleging van de door verweerder beschikbaar gestelde informatie, moeite ondervindt bij het invullen van zijn aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten vrij om desgewenst de hulp van een adviseur in te roepen.
Indien de landbouwer desondanks fouten maakt bij het invullen van zijn aanvraag, dan kunnen deze enkel onder de door de relevante bepalingen van Verordening (EG) nr. 796/2004 gestelde voorwaarden gewijzigd of gecorrigeerd worden. Of de onjuistheden al dan niet verwijtbaar zijn, is daarbij op zichzelf niet van belang.
5.2 Het College volgt appellante niet voor zover zij de stelling verdedigt dat op verweerder in dit geval de verplichting rustte om haar, met het oog op de in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 796/2004 gestelde uiterste termijn voor het wijzigen van de verzamelaanvraag, vóór die tijd uit eigen beweging van de gemaakte fouten in kennis te stellen. Deze stelling miskent dat het de verantwoordelijkheid van de landbouwer is om de aanvraag juist in te vullen en tijdig in te dienen. Bovendien zou een dergelijke handelswijze van verweerder onder omstandigheden, gelet op het derde lid van genoemd artikel 15, voor de betrokken landbouwer, indien deze de gemaakte fout voor de uiterste termijn zelf nog had willen wijzigen, zelfs nadelige gevolgen kunnen hebben.
5.3 Voor zover in appellantes betoog de stelling besloten ligt dat verweerder haar gelegenheid had moeten bieden haar aanvraag - met name wat betreft de percelen 6, 28, 29 en 30 - te corrigeren op grond van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, overweegt het College dat de Europese Commissie met betrekking tot de vraag wanneer een kennelijke fout als zodanig erkend moet worden een Werkdocument heeft uitgebracht. Dit document, met het kenmerk AGR 49533/2002, wordt door verweerder gehanteerd bij de beoordeling van verzoeken om na de uiterste indieningstermijn nog wijzigingen in een aanvraag te mogen aanbrengen. In vaste jurisprudentie heeft het College deze benadering aanvaardbaar geoordeeld.
In het document wordt als beginsel geformuleerd dat de beslissing of het al dan niet om een kennelijke fout gaat afhankelijk is van alle feiten en omstandigheden in elk individueel geval. Daarom moet elk geval afzonderlijk worden onderzocht. Belangrijkste invalshoek daarbij is (het gebrek aan) samenhang tussen de in de aanvraag opgenomen gegevens.
Voor de Commissie is, blijkens het document, voorts van groot belang dat vastgesteld wordt dat een fout onopzettelijk gemaakt is, dat de landbouwer te goeder trouw gehandeld heeft en dat ieder gevaar van bedrog wordt uitgesloten.
Het College heeft het Werkdocument in eerdere jurisprudentie aldus uitgelegd en samengevat, dat van een kennelijke fout over het algemeen alleen kan worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen.
Verweerder heeft op basis van het Werkdocument voor zichzelf als criterium geformuleerd dat slechts dan een kennelijke fout erkend kan worden, als sprake is van een tegenstrijdigheid in de aanvraag die wijst op een vergissing, terwijl het redelijkerwijs uitgesloten is dat de aanvraag conform de bedoeling van de aanvrager is ingevuld.
5.4 Het College stelt vast dat appellante bij perceel 6 op de gewasperceelslijst een oppervlakte van 3,20 ha heeft vermeld. Op de door appellante ingetekende bedrijfskaart wordt perceel 6 aan de zuidkant begrensd door een voorgedrukte rode lijn ten teken dat zich daar een verharde weg of een kavelpad bevindt. Appellante heeft deze lijn niet doorgestreept. In combinatie met de door appellante zelf aan de noordkant ingetekende blauwe lijn, is daarmee de begrenzing van perceel 6 gegeven. De aldus begrensde oppervlakte heeft verweerder in het besluit van 4 juni 2008 - gehandhaafd in het bestreden besluit - vastgesteld op 2,07 ha. Op basis hiervan heeft verweerder geconcludeerd dat er een verschil bestaat van 1,13 ha tussen de opgegeven en de geconstateerde oppervlakte.
Door de aanwezigheid van de genoemde rode lijn vormen de oppervlakten ten zuiden en ten zuidoosten van perceel 6 twee aparte gewaspercelen. Op de bedrijfskaart zijn bij deze percelen respectievelijk de nummers 29 en 30 ingevuld. Het College acht aannemelijk dat - zoals appellante heeft betoogd - deze nummers door verweerder op de bedrijfskaart zijn geplaatst, nu dit met een afwijkende kleur is gebeurd en appellante deze percelen ook niet op de gewasperceelslijst heeft ingevuld. Dit geldt ook voor perceel 28, dat door een blauwe - kennelijk door appellante zelf ingetekende - lijn van perceel 29 wordt gescheiden. Op het door verweerder op 4 juni 2007 verzonden en op 8 juni 2007 retour ontvangen formulier Onvolledige/Onjuiste opgave heeft appellante alsnog (onder meer) de percelen 28, 29 en 30 met de bijbehorende oppervlaktes ingevuld, zonder deze evenwel voor de bedrijfstoeslag aan te kruisen.
Het College begrijpt appellantes betoog aldus, dat naar haar mening verweerder, vanwege het geconstateerde verschil van 1,13 ha, had moeten begrijpen dat zij ook de percelen 28, 29 en 30 heeft willen benutten voor de bedrijfstoeslag. Ter beantwoording ligt dan de vraag voor of de omstandigheid dat de oppervlakte van perceel 6 zoals vermeld op de gewasperceelslijst, 1,13 ha groter is dan de oppervlakte van dit perceel zoals ingetekend op de bedrijfskaart, in samenhang met het gegeven dat appellante op de bedrijfskaart de daaraan grenzende gewaspercelen niet op de gewasperceelslijst had ingevuld noch van een nummer had voorzien, een kennelijke fout oplevert, die ingevolge artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 te allen tijde mag worden gecorrigeerd.
Naar het oordeel van het College moet deze vraag ontkennend beantwoord worden. Daartoe wordt overwogen dat het verschil tussen de ingetekende en de opgegeven oppervlakte van perceel 6 niet zo buitensporig is dat verweerder dit in één oogopslag kon zien. Bovendien had verweerder uit dit verschil - dat hij dus eerst zou hebben moeten berekenen - vervolgens nog de conclusie hebben moeten trekken dat de aan perceel 6 grenzende gewaspercelen, die door appellante niet op de bedrijfskaart waren ingetekend en van een nummer waren voorzien en evenmin op de gewasperceelslijst waren ingevuld, gezamenlijk - al dan niet opgeteld bij de met de rode lijn corresponderende oppervlakte - een oppervlakte hebben die (ongeveer) overeenkomt met het genoemde verschil van 1,13 ha. Naar het oordeel van het College kan niet worden staande gehouden dat verweerder dit bij een summier onderzoek na ontvangst van de aanvraag kon vaststellen en aldus tot de slotsom had moeten komen dat de aanvraag blijkbaar geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde.
5.5 Appellante heeft ter zitting nog opgemerkt dat de door verweerder gemeten oppervlakte van perceel 3 onjuist is. Desgevraagd heeft appellante toegelicht dat verweerder regelmatig meetfouten maakt en dat dit ook in haar geval gebeurd is. Voorts heeft appellante betoogd dat verweerder er in het bestreden besluit ten onrechte van is uitgegaan dat over perceel 6 een verhard pad loopt. Ter illustratie heeft appellante enkele zelfgemaakte foto's van dit perceel getoond waarop geen pad is te zien.
Het College overweegt naar aanleiding hiervan dat appellante onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder met betrekking tot de percelen 3 en 6 meetfouten heeft gemaakt. De door appellante gestelde algemene omstandigheid dat verweerder regelmatig meetfouten maakt, kan daarvoor - wat daar overigens ook van zij - geen grond bieden. Verder heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat verweerder bij het meten oppervlakten binnen de door appellante aangegeven perceelsgrenzen ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten.
Zoals het College reeds eerder, bij uitspraak van 2 april 2008 (AWB 07/107; www.rechtspraak.nl, LJN: BC9985), heeft geoordeeld is het, gezien doel en strekking van de bedrijfskaart, niet onjuist te achten dat verweerder een aanvrager aan de door hem opgegeven perceelsgrenzen houdt. Nu het pad buiten de door appellante zelf ingetekende dan wel niet door doorhaling gecorrigeerde begrenzing van perceel 6 valt, is verweerder derhalve terecht uitgegaan van de aanwezigheid van dit pad.
5.6 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb acht het College geen termen aanwezig.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. S.C. Stuldreher, mr. C.J. Waterbolk en mr. H.S.J. Albers, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Veen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2010.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. M.J. van Veen