ECLI:NL:CBB:2010:BO2765

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/982
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot buiten behandeling laten aanvraag S&O-verklaring

In deze zaak heeft A B.V. beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, waarbij de aanvraag van A B.V. voor een S&O-verklaring op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor volksverzekeringen buiten behandeling is gelaten. De aanvraag was ingediend op 28 mei 2008, maar A B.V. had niet tijdig de gevraagde aanvullende gegevens verstrekt. De Minister had A B.V. in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen, maar deze gelegenheid is niet benut. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 28 oktober 2010 de zaak behandeld, waarbij beide partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door gemachtigden. Het College heeft vastgesteld dat de beslissing van de Minister om de aanvraag niet te behandelen, in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, omdat de bekendmaking van het besluit niet binnen de wettelijk vereiste termijn heeft plaatsgevonden. Het College heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Minister opgedragen opnieuw op het bezwaar van A B.V. te beslissen. Tevens is de Minister veroordeeld in de proceskosten van A B.V. tot een bedrag van € 322,- en dient het griffierecht van € 288,- te worden vergoed.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/982 28 oktober 2010
27000 Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen
Uitspraak in de zaak van:
A B.V., te B, appellante
gemachtigde: drs. G.H.M. Knippenborg, werkzaam bij Knippenborg Subsidieadvies B.V.,
tegen
de Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigden: mr. C.H.J. Tjabbes en mr. H. Azzahimi, beiden werkzaam bij Agentschap NL (voorheen: SenterNovem).
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 4 december 2008, ter post bezorgd op 5 december 2008, bij het College binnengekomen op 8 december 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 oktober 2008.
Bij dit besluit is het bezwaar van appellante tegen het besluit van verweerder van 26 september 2008, waarbij de aanvraag van appellante voor een S&O-verklaring op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor volksverzekeringen (hierna: Wva) buiten behandeling is gelaten, ongegrond verklaard.
Bij brief van 3 februari 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 28 september 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellante en verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, bepaalt:
" Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
(…)
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
(…)
4. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 28 mei 2008 heeft appellante, die destijds nog in oprichting was, een aanvraag ingediend voor een S&O-verklaring. In deze aanvraag staat als bezoekadres vermeld:
" C, D"
- Bij brief van 10 juni 2008, gericht aan het opgegeven bezoekadres, heeft verweerder verzocht de aanvraag voor een S&O-verklaring aan te vullen met gebruikmaking van het daarvoor bestemde aanvraagprogramma.
- Op 10 juli 2008 heeft verweerder een aanvulling op de aanvraag voor een S&O-verklaring ontvangen. Het betreft een ondertekende afdruk van een elektronisch formulier. In dit formulier wordt onder meer gevraagd naar de correspondentiegegevens. Bij de beantwoording van deze vraag is, naast het hiervoor vermelde bezoekadres, ingevuld:
" E, D"
- Bij brief van 1 augustus 2008, geadresseerd aan het opgegeven postbusnummer, heeft verweerder verzocht een aantal ontbrekende gegevens te verstrekken. Daarbij is medegedeeld dat de gegevens uiterlijk op 22 augustus 2008 dienen te worden verstrekt en dat, als de gevraagde gegevens dan niet (volledig) zijn verstrekt, verweerder de aanvraag niet zal behandelen.
- Appellante heeft de gevraagde gegevens niet overgelegd.
- Bij besluit van 26 september 2008, geadresseerd aan het opgegeven postbusnummer, heeft verweerder beslist de aanvraag van appellante voor een S&O-verklaring niet te behandelen.
- Bij brief van 14 oktober 2008 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat hij een strikt ontvankelijkheidsbeleid hanteert door aanvragers eenmaal in de gelegenheid te stellen hun aanvraag te completeren. Dit dient volgens verweerder binnen de gestelde termijn plaats te vinden. Aanvragen die na de termijn niet aan de minimale vereisten voor het in behandeling nemen voldoen, worden door verweerder niet in behandeling genomen.
Appellante heeft volgens verweerder binnen de gestelde termijn geen gegevens verstrekt om de aanvraag voor een S&O-verklaring te completeren. De consequenties hiervan dienen volgens verweerder voor rekening van appellante te blijven. Daarbij heeft verweerder betrokken dat door toedoen van appellante een onjuist postbusnummer in de aanvulling op de aanvraag voor de S&O-verklaring staat vermeld en dat appellante, doordat verweerder zijn bij brief van 1 augustus 2008 gedane verzoek een aantal ontbrekende gegevens te verstrekken, bij gebreke waarvan de aanvraag niet in behandeling zou worden genomen, naar dat onjuiste postbusnummer heeft gestuurd, niet tijdig op die brief heeft gereageerd.
Ter terechtzitting hebben de gemachtigden van verweerder, daarnaar gevraagd, bevestigd dat het besluit tot buitenbehandelingstelling van 26 september 2008 is genomen na het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 4:5, vierde lid, Awb. Zij hebben vervolgens bepleit om, zo het College tot het vernietigen van het bestreden besluit zou overgaan, de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat appellante de gevaagde aanvullende gegevens ook na het verstrijken van die periode niet heeft overgelegd.
4. Het standpunt van appellante
Appellante stelt zich op het standpunt dat zij in de aanvulling op de aanvraag voor de S&O-verklaring per abuis een onjuist postbusnummer heeft vermeld. Appellante heeft de brief van 1 augustus 2008 en het besluit van 26 september 2008 van verweerder hierdoor pas begin oktober 2008 ontvangen. Wanneer telefonisch contact met haar was opgenomen, had deze situatie kunnen worden voorkomen en had zij de gevraagde ontbrekende gegevens tijdig kunnen aanleveren, aldus appellante. Zij wijst er in dit verband op dat in de brief van 1 augustus 2008 staat vermeld dat telefonisch contact zal worden opgenomen over het verstrekken van een S&O-verklaring op naam van de oprichters.
Ter zitting heeft appellante benadrukt dat zij bij een eventuele vernietiging van het bestreden besluit belang blijft houden, omdat een S&O-verklaring ook van nut is over een reeds verstreken periode.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beoordeling staat of verweerder bij het bestreden besluit zijn beslissing tot het buiten behandeling laten van appellantes aanvraag voor een S&O-verklaring heeft kunnen handhaven.
5.2 Ingevolge artikel 4:5, vierde lid, Awb dient een besluit om een aanvraag niet te behandelen binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken aan de aanvrager te worden bekendgemaakt. Verweerder heeft appellante bij brief van 1 augustus 2008 in de gelegenheid gesteld tot en met 22 augustus 2008 een aantal ontbrekende gegevens te verstrekken. Aangezien appellante van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, diende verweerder zijn beslissing tot het buiten behandeling laten van appellantes aanvraag binnen vier weken na het ongebruikt verstrijken van voormelde termijn aan appellante bekend te maken. Het College stelt vast dat verweerder de beslissing tot het buiten behandeling laten van appellantes aanvraag buiten deze termijn heeft genomen. Gelet hierop is het bestreden besluit, dat strekt tot handhaving van die beslissing, in strijd met artikel 4:5, vierde lid, Awb.
5.3 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen. Daarbij dient verweerder appellante opnieuw in de gelegenheid te stellen de aanvraag voor een S&O-verklaring, al dan niet onder het stellen van een termijn, aan te vullen. Het ter zitting namens verweerder gedane verzoek de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten komt niet voor inwilliging in aanmerking. Verweerder heeft er bij het indienen van dat verzoek kennelijk aan voorbij gezien dat na een vernietiging van het bestreden besluit verweerder in de positie komt te verkeren dat hij opnieuw op het bezwaar zal moeten beslissen.
5.4 Het College acht ten slotte termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een wegingsfactor 1, ad € 322,- per punt).
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van de Minister van Economische Zaken van 24 oktober 2008;
- gelast dat de Minister van Economische Zaken opnieuw beslist op het bezwaar van A B.V., met inachtneming van hetgeen
in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt de Minister van Economische Zaken in de proceskosten van A B.V. tot een bedrag van € 322,- (zegge:
driehonderdtweeëntwintig euro);
- bepaalt dat de Minister van Economische Zaken aan A B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,-
(zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. R.R. Winter, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir en mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2010.
w.g. R.R. Winter w.g. B.S. Jansen