ECLI:NL:CBB:2010:BO5304
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- E.R. Eggeraat
- M.A. van der Ham
- M.M. Smorenburg
- Rechtspraak.nl
Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 16 november 2010, zijn meerdere appellanten in beroep gegaan tegen besluiten van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellanten, waaronder verschillende maatschappen en een bedrijf, hebben bezwaar gemaakt tegen besluiten die hen niet-ontvankelijk verklaarden in hun bezwaren tegen de ondertoezichtstelling van kalveren en het uit de handel nemen en vernietigen van deze dieren. De besluiten waren genomen op basis van de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten. De procedure begon met brieven van de appellanten in april 2009, waarin zij hun beroepen instelden tegen de besluiten van de minister van 19 maart en 9 april 2009. De minister had de bezwaren van de appellanten niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij volgens de minister geen belanghebbenden waren in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Tijdens de zitting op 24 augustus 2010 werd het standpunt van de appellanten toegelicht, waarbij zij stelden dat zij wel degelijk een eigen financieel belang hadden bij de besluiten. De appellanten voerden aan dat de minister ten onrechte had gesteld dat zij enkel als contractmesters optraden zonder eigen belangen. Het College heeft de argumenten van de appellanten overwogen en geconcludeerd dat de bestreden besluiten rechtsgevolgen hebben die niet louter voortvloeien uit hun contractuele relatie met de eigenaren van de kalveren. Het College heeft geoordeeld dat de appellanten wel degelijk belanghebbenden zijn en dat de minister de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard.
De beroepen zijn gegrond verklaard, de bestreden besluiten zijn vernietigd en de minister is opgedragen opnieuw op de bezwaren van de appellanten te beslissen. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellanten, vastgesteld op € 644,--, en is bepaald dat de minister griffierechten aan de appellanten dient te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van het erkennen van de belangen van contractmesters in bestuursrechtelijke procedures.