ECLI:NL:CBB:2010:BO5322

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/633 AWB 10/665
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.R. Eggeraat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking importontheffingen biologische producten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 augustus 2010 uitspraak gedaan over de verzoeken om voorlopige voorzieningen van A, een Turks bedrijf dat biologische producten importeert. A had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van ontheffingen voor het importeren van biologische producten uit Turkije, die eerder waren verleend aan B B.V. en C B.V. De intrekking van deze ontheffingen vond plaats bij besluiten van 11 maart 2010, ondertekend door D, in opdracht van de teammanager van de Dienst Regelingen.

A heeft in april en juni 2010 bezwaar gemaakt tegen de besluiten die betrekking hebben op B B.V. en C B.V. en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de besluiten geschorst zouden worden totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Europese regelgeving inzake de invoer van biologische producten.

De voorzieningenrechter concludeerde dat A geen rechtstreeks belang had bij de besluiten, aangezien de ontheffingen aan de importeurs waren verleend en alleen zij van die ontheffingen gebruik konden maken. Hoewel A zich beroept op Europese regelgeving die mogelijk ook haar een stem zou geven, werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat de importeurs inmiddels nieuwe ontheffingen hadden verkregen.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om een rechtstreeks belang aan te tonen bij besluiten die hen aangaan, en dat de weg van de bezwaarfase gevolgd moet worden voor verdere rechtsbescherming.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Voorzieningenrechter
AWB 10/633 en 10/665 20 augustus 2010
17100 Landbouwkwaliteitswet
Uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken van:
A, te Alsancak-Izmir, Turkije, verzoekster,
gemachtigde: mr. J.G. Tjallingii, advocaat te Rotterdam,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. C.J.M. Daniels, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Bij afzonderlijke besluiten van 11 maart 2010 zijn twee ontheffingen voor het importeren van biologisch geproduceerde producten uit Turkije, respectievelijk verleend aan B B.V. en aan C B.V., ingetrokken. Deze besluiten zijn ondertekend door D, in opdracht van de teammanager Uitvoering Dienst Regelingen.
Bij brief van 22 april 2010 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het op B B.V. betrekking hebbende besluit. Bij brief van 9 juni 2010 heeft verzoekster de gronden van voornoemd bezwaar ingediend. Bij brief van 11 juni 2010 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het op C B.V. betrekking hebbende besluit.
Bij brief van 24 juni 2010 heeft verzoekster zich tot de voorzieningenrechter van het College gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen, ertoe strekkende dat het besluit met betrekking tot B B.V. wordt geschorst tot zes weken nadat op het bezwaarschrift is beslist. Dit verzoek is geregistreerd onder AWB 10/633.
Bij brief van 6 juli 2010 heeft verzoekster zich wederom tot de voorzieningenrechter van het College gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen, ertoe strekkende dat het besluit met betrekking tot C B.V. wordt geschorst tot zes weken nadat op het bezwaarschrift is beslist. Dit verzoek is geregistreerd onder AWB 10/665.
Bij brieven van respectievelijk 12 en 13 juli 2010 heeft verweerder op de zaken betrekking hebbende stukken ingediend.
Op de onderscheiden verzoeken om een voorlopige voorziening heeft verweerder bij brieven van respectievelijk 13 en 15 juli 2010 een schriftelijke reactie gegeven.
Bij brieven van 26 en 27 juli 2010 heeft verzoekster, daarnaar gevraagd, met betrekking tot beide verzoeken het door haar gestelde spoedeisend belang nader toegelicht.
Bij brief van 18 augustus 2010 heeft verzoekster onder opgave van redenen bericht dat zij niet ter zitting zal verschijnen.
Bij brief van 18 augustus 2010 heeft verweerder een nadere schriftelijke reactie gegeven.
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.
2. De grondslag van het geschil
Bij de beoordeling van de verzoeken om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Verzoekster is een Turks bedrijf dat verschillende biologische producten van ongeveer 400 Turkse boeren naar Europa exporteert, waaronder Nederland.
- Bij besluit van 23 juli 2009, met kenmerk 003795V1, heeft verweerder aan C B.V. op aanvraag ontheffing verleend voor het importeren en in de Europese Unie in de handel brengen van biologische geproduceerde anijs, maanzaad, kikkererwten, venkel, komijn, laurier, oregano, salie, rozemarijn en tijm, welke producten worden betrokken van verzoekster als exporteur. Deze ontheffing is geldig van 17 augustus 2009 tot en met 16 augustus 2010.
- Bij besluit van 3 september 2009, met kenmerk 003790V1, heeft verweerder aan B B.V. op aanvraag ontheffing verleend voor het importeren en in de Europese Unie in de handel brengen van biologische geproduceerde maanzaad, kikkererwten en nigella, welke producten eveneens worden betrokken van verzoekster. Deze ontheffing is eveneens geldig van 17 augustus 2009 tot en met 16 augustus 2010.
- Vervolgens zijn genoemde ontheffingen bij eerdergenoemde primaire besluiten van 11 maart 2010 ingetrokken. In deze besluiten staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
"Uit onderzoek, middels analyses, is vastgesteld dat er residuen van bestrijdingsmiddelen zijn gevonden in producten afkomstig van A. Uit de daarbij gehanteerde handelswijze blijkt dat er door A fraude is gepleegd.
Ik heb besloten alle ontheffingen, waarbij A als bedrijf herkenbaar is als exporteur, processor of agricultural unit, met ingang van heden in te trekken en verzoek u derhalve de originelen van de bovengenoemde ontheffing [(...)] onmiddellijk terug te sturen (...)."
3. De beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, hangende de beslissing op bezwaar en indien van de beslissing daarop beroep bij het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.
3.2 Op grond van artikel 8:1, eerste lid, juncto artikel 7:1, eerste lid, Awb kan slechts een belanghebbende bezwaar maken tegen een besluit. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Blijkens vaste jurisprudentie van het College accentueert het begrip “rechtstreeks” in deze definitie dat tussen het belang waarin betrokkene zich getroffen acht en het besluit dat zulks teweegbrengt, een onlosmakelijk en direct verband moet bestaan. Gelet hierop kan met betrekking tot verzoekster niet worden gesproken van een rechtstreeks doch slechts van een indirect, afgeleid belang bij de thans in het geding zijnde beslissingen. Deze beslissingen brengen immers hooguit gevolgen met zich langs de weg van de privaatrechtelijke verbondenheid tussen haar en de importeurs B B.V. en C B.V. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de – ingetrokken – importontheffingen aan genoemde importeurs op hun aanvragen zijn verleend en dat alleen zij van die importontheffingen gebruik kunnen maken.
In dit verband kan de voorzieningenrechter niet voorbijgaan aan het door verzoekster ingeroepen artikel 19, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1235/2008 van de Commissie van 8 december 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft, op grond waarvan verweerder importontheffingen als hier aan de orde kan intrekken "na eerst de importeur of welke andere betrokkene dan ook in de gelegenheid te hebben gesteld opmerkingen te maken". Hoewel de geciteerde bewoordingen er op lijken te wijzen dat de importeur centraal wordt gesteld om opmerkingen te maken, valt niet uit te sluiten dat deze bepaling in voorkomende gevallen ertoe verplicht om (tevens) een betrokkene, zoals verzoekster, die gelegenheid te bieden. De vraag of deze Europeesrechtelijke bepaling in dit geval in de weg staat aan de hiervoor geschetste uitleg van artikel 1:2, eerste lid, Awb, kan derhalve niet zonder meer bevestigend of ontkennend worden beantwoord. Nu niet bij voorbaat kan worden uitgesloten dat verzoekster als belanghebbende is aan te merken gaat de voorzieningenrechter in deze procedure verder voorbij aan de ontvankelijkheidskwestie.
3.3 De voorzieningenrechter ziet, nog daargelaten of verzoekster tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het op C B.V. betrekking hebbende besluit, vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
Vaststaat dat verweerder aan C B.V. en B B.V. op respectievelijk 14 en 28 juli 2010 op aanvraag nieuwe importontheffingen heeft verleend. Niet valt in te zien wat verzoekster sedertdien nog kan bereiken met een toewijzing van de verzoeken, die immers ertoe strekken de primaire besluiten te schorsen. Gelet hierop heeft de door verzoekster opgeworpen omstandigheid dat de – ingetrokken – importontheffingen nog geldig waren tot en met 16 augustus 2010, geen zelfstandige betekenis.
Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter voorts niet toe aan een beoordeling van verzoeksters gronden die de bevoegdheid en de (onmiskenbare) onrechtmatigheid van onderhavige intrekkingen aan de orde stellen. Voor daartoe strekkende oordelen (in rechte) zal verzoekster met het oog op een gewenste schadevergoeding (eerst) de weg van de bezwaarfase dienen te vervolgen.
3.4 Gelet op het vorenstaande dienen de onderhavige verzoeken om voorlopige voorziening te worden afgewezen.
3.5 Voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb ziet de voorzieningenrechter geen termen.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Michael als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2010.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. S.D.M. Michael