ECLI:NL:CBB:2010:BP0460

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1178
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor kansspelautomaten op basis van inrichtingstype

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 december 2010 uitspraak gedaan in het geschil tussen V.o.f. A, gevestigd te B, en de burgemeester van Rijswijk. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I. de Vink, had beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester, dat op 6 mei 2009 was genomen, waarin de vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in haar horecagelegenheid werd geweigerd. De burgemeester had geoordeeld dat de inrichting van appellante niet voldeed aan de vereisten voor een hoogdrempelige inrichting zoals gesteld in de Wet op de kansspelen. De appellante exploiteerde een horeca-inrichting die bestond uit een snackbar en een lunchroom, die 's avonds als café fungeerde. De burgemeester stelde dat de inrichting niet voldeed aan de criteria voor een hoogdrempelige inrichting, omdat deze niet op zichzelf staand was en andere activiteiten plaatsvonden die een zelfstandige betekenis hadden. De appellante voerde aan dat er sprake was van twee afzonderlijke ruimten en dat de lunchroom en snackbar voor het publiek van elkaar afgesloten waren. Het College oordeelde echter dat de lunchroom niet als hoogdrempelig kon worden aangemerkt, omdat er geen op zichzelf staand restaurantbezoek was en de activiteiten niet in belangrijke mate gericht waren op personen van 18 jaar en ouder. Het College concludeerde dat de inrichting als laagdrempelig moest worden aangemerkt en dat de vergunning terecht was geweigerd. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/1178 16 december 2010
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak in de zaak van:
V.o.f. A, te B, appellante,
gemachtigde: mr. I. de Vink, advocaat te Rijswijk,
tegen
de burgemeester van Rijswijk, verweerder,
gemachtigden: V. van Oudenhoven en B. de Niet-van Schaijk, beiden werkzaam bij de gemeente Rijswijk.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 11 juni 2009, bij de rechtbank ’s-Gravenhage binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 6 mei 2009. Deze rechtbank heeft dit aan het College doorgezonden, waar het beroep is binnengekomen op 9 september 2009.
Bij het besluit van 6 mei 2009 heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellante tegen de weigering een vergunning te verlenen op grond van de Wet op de kansspelen voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in haar inrichting.
Bij brief van 10 augustus 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 24 november 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, zijn verschenen. Verder is voor appellante C, vennoot, verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet op de kansspelen staat, voor zover hier van belang, het volgende:
"Artikel 30
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:
1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en
2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.
e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.
Artikel 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer kansspelautomaten aanwezig te hebben:
a. op of aan de openbare weg;
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
c. in niet voor het publiek toegankelijke inrichtingen, waarvoor ingevolge artikel 3 van de Drank- en Horecawet een vergunning voor de uitoefening van het horecabedrijf is vereist of waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is bij het Bedrijfschap Horeca.
(…)
Artikel 30c
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten:
a. in een hoogdrempelige inrichting;
(…)
4. Indien zich binnen een laagdrempelige inrichting een horecalokaliteit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet bevindt, waarin rechtmatig alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt, dan wordt deze lokaliteit als hoogdrempelige inrichting aangemerkt voor de toepassing van deze titel, indien:
a. voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 30, onder d, en
b. de overige ruimten in die inrichting door het publiek uitsluitend te bereiken zijn zonder eerst deze lokaliteit te betreden.
5. Indien met toepassing van het vierde lid meerdere ruimten binnen een laagdrempelige inrichting als hoogdrempelige inrichting kunnen worden aangemerkt, wordt, in afwijking van het vierde lid, met behulp van de omschrijving als bedoeld in artikel 30, onder d, bepaald of er sprake is van een of van meerdere hoogdrempelige inrichtingen.
Artikel 30e
1.De vergunning wordt geweigerd indien:
a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde;
b. niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 30d, vierde lid, geldende eisen.
(…)"
2.2 Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Appellante exploiteerde ten tijde van het bestreden besluit een horeca-inrichting onder de naam “A’s” aan de D in B. Deze inrichting bestond uit een snackbar en een lunchroom, die ’s avonds als café in gebruik was. De snackbar was van de lunchroom gescheiden door een wand met een schuifdeur die in de lunchroom uitkwam achter de bar.
- Op 25 juli 2008 is aan appellante een vergunning verleend voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in zijn inrichting tot 1 januari 2009.
- Op 1 december 2008 heeft appellante een aanvraag ingediend voor een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten in haar inrichting voor de volgende 12 maanden na 1 januari 2009.
- Op 30 januari 2009 heeft er een inspectie van de horeca-inrichting plaatsgevonden.
- Bij besluit van 16 februari 2009 is de gevraagde vergunning geweigerd.
- Tegen dat besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Verweerder heeft, samengevat weergegeven, in het bestreden besluit het volgende overwogen. De inrichting van A’s valt niet onder de begripsomschrijving van een hoogdrempelige inrichting. Van een op zichzelf staand café- of restaurantbezoek is geen sprake en in de inrichting vinden andere activiteiten plaats waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. De inrichting is het grootste gedeelte van de dag immers geopend als cafetaria/snackbar annex lunchroom en trekt uit dien hoofde een zelfstandige stroom bezoekers aan. Ook uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel en de aanvragen om een horeca-exploitatievergunning en bouwvergunning blijkt dat de inrichting een cafetaria/snackbar annex lunchroom betreft. De activiteiten van de inrichting zijn ook niet in belangrijke mate gericht op personen van 18 jaar en ouder. Aangezien niet is voldaan aan de vereisten van een hoogdrempelige inrichting dient de inrichting te worden aangemerkt als laagdrempelig en kan geen vergunning worden verleend voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten. Aan het feit dat aan A’s eerder een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten is verleend, kunnen geen rechten worden ontleend. De vergunning is destijds ten onrechte verleend en inmiddels verlopen.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd. Vanaf het moment dat appellante het horecabedrijf exploiteert, is sprake van twee afzonderlijke, voor het publiek van elkaar afgesloten ruimten, waarvan in één van deze ruimten ’s middags een lunchroom en ’s avonds een café en in de andere ruimte een snackbar wordt geëxploiteerd. In de beslissing op bezwaar heeft verweerder ten onrechte overwogen dat van een hoogdrempelige inrichting geen sprake zou zijn, omdat de inrichting het grootste gedeelte van de dag als cafetaria/snackbar annex lunchroom geopend zou zijn. Ter bepaling of sprake is van een hoogdrempelige inrichting had verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid geen doorslaggevend, althans zwaarwegend gewicht kunnen toekennen aan hetgeen appellante aan de Kamer van Koophandel en in de vergunningaanvragen hebben doorgegeven dan wel vermeld. Ingevolge artikel 30 sub d van de Wet op de kansspelen juncto artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet is immers bepalend of sprake is van een horecabedrijf, waar bedrijfsmatig alcoholische dranken worden verstrekt, café- en restaurantbezoek op zichzelf staan en de activiteiten zich in belangrijke mate richten op personen van 18 jaar en ouder. Daarom had verweerder onderzoek moeten doen naar de bedrijfsactiviteiten ten tijde van de vergunningaanvraag en kon zich in redelijkheid niet beperken tot het bestuderen van een uittreksel uit het handelsregister en de vergunningaanvragen. In de horecaonderneming staat het café- en restaurantbezoek op zichzelf, terwijl de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder. Er is derhalve sprake van een hoogdrempelige inrichting. Het feit dat de lunchroom zich in hetzelfde pand als de snackbar bevindt kan hier niet aan afdoen. De lunchroom en de snackbar bevinden zich immers in aparte ruimten, die voor het publiek van elkaar afgesloten zijn, waardoor het onmogelijk is dat bezoekers van de snackbar de lunchroom kunnen bezoeken en vice versa. Er bestaat een zodanige scheiding tussen het laagdrempelige en het hoogdrempelige gedeelte van de inrichting, dat daardoor sprake is van een besloten ruimte die dient te worden aangemerkt als een horecalokaliteit als bedoeld in artikel 30c, vierde lid, van de Wet op de kansspelen. Voorts heeft verweerder in strijd met het zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginsel gehandeld omdat op 25 juli 2008 voor het resterende deel van het jaar 2008 wel een vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten is verleend en zonder gewijzigde feiten en omstandigheden redelijkerwijs verwacht mag worden dat voor het jaar 2009 eveneens een dergelijke vergunning zou worden verleend.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College ziet zich geplaatst voor de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bedrijf van appellante was aan te merken als een laagdrempelige inrichting, waarvoor geen vergunning voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten mag worden verleend. Vast staat dat appellante ten tijde van het bestreden besluit een snackbar en een lunchroom exploiteerde en dat deze lunchroom overdag als zodanig in gebruik was en ‘s avonds in gebruik was als café. Niet in geschil is dat de snackbar een laagdrempelige inrichting is en dat uitsluitend de vraag voorligt of de lunchroom kon worden aangemerkt als een hoogdrempelige inrichting. Het College is van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat de lunchroom evenmin als hoogdrempelig was aan te merken. Daarbij heeft verweerder op goede gronden betrokken dat in de lunchroom overdag geen sprake was van op zichzelf staand restaurant- of cafébezoek. Van een restaurant is in het kader van de Wet op de kansspelen immers pas sprake als er maaltijden worden geserveerd die bestaan uit drie warme en niet met elkaar vermengde bestanddelen, als bedoeld in de memorie van toelichting op deze wet. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in de lunchroom dergelijke maaltijden niet werden geserveerd. Het door appellante aangevoerde punt dat de lunchroom door een wand met een schuifdeur was gescheiden van de snackbar en dus had moeten worden aangemerkt als een besloten horecalokaliteit behoeft geen behandeling, nu moet worden geoordeeld dat de lunchroom op zichzelf een laagdrempelige inrichting was en dat derhalve de scheiding met de snackbar niet van belang is.
5.2 Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin. Dat aan appellante een vergunning is verleend voor het tot 1 januari 2009 aanwezig hebben van kansspelautomaten kan geen gerechtvaardigd vertrouwen opleveren dat ook voor een volgende periode wederom een dergelijke vergunning had moeten worden verleend. Iedere nieuwe aanvraag dient immers aan de hand van de wettelijke vereisten te worden beoordeeld en daar kan een eerdere, mogelijk ten onrechte, verleende vergunning niet aan af doen. Verder kan het feit dat een bouwvergunning is verleend op grond van een bouwtekening waarop twee gokkasten zijn ingetekend evenmin een gerechtvaardigd vertrouwen opleveren dat hiervoor dan ook een vergunning krachtens de Wet op de kansspelen zou moeten worden verleend. De beoordeling van een bouwaanvraag staat immers geheel los van de toets die moet worden verricht bij een aanvraag voor een vergunning voor het aanwezige hebben van kansspelautomaten.
5.3 Appellante heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat verweerder de besluitvorming niet op een zorgvuldige wijze heeft voorbereid. Daarbij betrekt het College dat verweerder, anders dan appellante betoogt, zijn besluiten niet alleen heeft gebaseerd op het uittreksel van de Kamer van Koophandel en de gedane aanvragen, maar ook op de inspectie van het bedrijf ter plaatse.
5.4 Het beroep is ongegrond, zodat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestaat.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. R.F.B. van Zutphen, mr. R.C. Stam en mr. H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2010
w.g. R.F.B. van Zutphen w.g. R. Kegge