2. De beoordeling van het geschil
2.1 Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in werking getreden. Daarbij is onder meer afdeling 8.2.4a aan de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) toegevoegd. Ingevolge het overgangsrecht van artikel III, tweede lid, van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, blijft op een bezwaar- of beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat is ingediend voor het tijdstip waarop afdeling 8.2.4a in werking is getreden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing.
Nu het beroepschrift bij het College is ingekomen op 19 februari 2010, wordt dit beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat sinds 1 oktober 2009 geldt.
2.2 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie (hierna: Wbbo), in samenhang met artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb, doet het College, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 Awb, tenzij het College een onderzoek ter zitting nodig acht.
2.3 Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. Artikel 4:13, eerste lid, Awb bepaalt dat een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2.4 Het College stelt vast dat de termijn waarbinnen verweerders ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb op de aanvragen van 18 mei 2009 hadden moeten beslissen, ruimschoots is overschreden. Voorts stelt het College vast dat appellanten verweerders bij brief van 3 februari 2010 hebben medegedeeld dat verweerders in gebreke zijn tijdig te beslissen op hun aanvragen van 18 mei 2009 en dat tussen die datum en het moment van indiening van het beroepschrift meer dan twee weken zijn verstreken. De beroepen zijn derhalve ontvankelijk.
2.5 Verweerders hebben in hun verweerschrift gesteld de behandeling van de aanvragen van appellanten aan te houden tot na 31 maart 2010, in afwachting van een koninklijk besluit met betrekking tot een wijziging van artikel 9 van de Verordening op grond waarvan de winkels in de gemeente Westland op zon- en feestdagen tussen 10.00 en 18.00 uur geopend mogen zijn in verband met de toeristische aantrekkingskracht van de gemeente Westland. Het College is met appellanten van oordeel dat deze omstandigheid niet afdoet aan de op verweerders rustende verplichting om op de door hen ingediende aanvragen te beslissen.
2.6 Het beroep tegen het niet (tijdig) beslissen op de aanvragen van appellanten is derhalve gegrond. Verweerders wordt opgedragen om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een beslissing te nemen op de aanvragen van 18 mei 2009. Het College bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerders aan appellanten een dwangsom verbeuren voor iedere dag dat zij in gebreke blijven de uitspraak na te leven.
2.7 Het College acht termen aanwezig om verweerders met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de kosten van het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 109,25. Er is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, als gevolg waarvan voor deze zaken gezamenlijk 1 punt voor het indienen van de beroepschriften, met een wegingsfactor 0,25 (zeer licht) en een waarde van € 437,-- per punt, wordt toegekend.
2.8 Met toepassing van artikel 19 van de Wbbo, in samenhang met artikel 8:54 van de Awb, leidt dit tot de volgende uitspraak.