4. De beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, in samenhang gelezen met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in eventuele bodemprocedures.
4.2.1 Het betoog van verzoeker stelt de voorzieningenrechter allereerst voor de vraag of verweerders in redelijkheid hebben kunnen menen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de winkel niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door openstelling van de winkel van Albert Heijn. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
De voorzieningenrechter twijfelt er, in aanmerking nemend de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, niet aan dat verzoeker serieus te nemen hinder ondervindt van het bewuste filiaal van Albert Heijn. De verleende ontheffing leidt ertoe dat deze hinder zich ook op zondagen zal doen gevoelen. Daar staat tegenover dat aan de ontheffing het voorschrift is verbonden dat het laden en lossen - waar verzoeker de meeste last van stelt te ondervinden - op zondagen enkel tussen 13.00 en 19.00 mag plaatsvinden en dat - zoals Albert Heijn heeft aangegeven - er maximaal twee vrachtwagens per zondag voor de bevoorrading zullen worden ingezet. De hinder is dus in ieder geval aanzienlijk beperkter dan op doordeweekse dagen.
Op grond hiervan is de voorzieningenrechter van - voorlopig - oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat er geen sprake is van, kort gezegd, ontoelaatbare overlast door openstelling van de winkel. Daaraan doet niet af dat - zoals blijkt uit door verzoeker overgelegde meetrapporten - de laad- en losactiviteiten bij het bewuste filiaal in juli 2010 de maximale geluidsbelasting voor het tijdvak van 23.00 tot 07.00 overschreden hebben, nu, ingevolge het eerder genoemde voorschrift over de toegestane laad- en lostijden, het laden en lossen buiten dat tijdvlak plaats moet vinden. Evenmin doet daaraan af dat de veroorzaakte hinder substantiëel zou afnemen door het realiseren van de mogelijkheid om inpandig te laden en te lossen, hoewel begrijpelijk is dat het vooralsnog uitblijven hiervan voor verzoeker frustrerend is.
4.2.2 Het voorgaande betekent dat van onmiskenbare onrechtmatigheid van het bestreden besluit geen sprake is, zodat in zoverre geen grond bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.3.1 De vraag is vervolgens of om andere redenen, gelet op de betrokken belangen, aanleiding bestaat om ten aanzien van het bestreden besluit een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter overweegt dat, tegenover het belang van verzoeker bij de gevraagde voorlopige voorziening, staan het belang van verweerders bij onverkorte uitvoering van het bestreden besluit en het belang van Albert Heijn bij de mogelijkheid haar winkel op zondagen open te (blijven) stellen. Ter zitting heeft Albert Heijn erop gewezen dat zij haar bedrijfsvoering reeds volledig op de zondagopenstelling heeft ingericht door onder meer het aantrekken van extra personeel, hetgeen niet is weersproken. Een algehele schorsing van het bestreden besluit - zoals verzocht door verzoeker - zou betekenen dat Albert Heijn ingrijpende maatregelen moet nemen om haar bedrijfsvoering weer aan te passen. Onder deze omstandigheden dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan de belangen van verweerders en, met name, Albert Heijn doorslaggevende betekenis te worden toegekend, zodat voor een schorsing van het bestreden besluit geen aanleiding is.
4.3.2 Verzoeker heeft verder in het bijzonder verzocht om een voorlopige voorziening ten aanzien van de wijze van bevoorrading.
In dat kader constateert de voorzieningenrechter dat Albert Heijn heeft toegezegd het laden en lossen aan de voorzijde van de winkel te laten plaatsvinden en de rolluiken aan de achterzijde gesloten te houden. Verzoeker heeft ter zitting opgemerkt dat de overlast voor hem hierdoor al aanzienlijk zou verminderen, maar plaatst wel de kanttekening dat de ervaring hem leert dat de bereidwilligheid in dit soort kwesties na verloop van tijd wat pleegt weg te ebben; ook is de vraag of andere buurtbewoners dan geen last zullen krijgen. Namens verweerders is opgemerkt dat niet wordt uitgesloten dat de zojuist beschreven wijze van bevoorrading in de beslissing op bezwaar als voorschrift aan de ontheffing wordt verbonden, hoewel dat mede zal afhangen van andere factoren.
4.3.3 Uit het bovenstaande leidt de voorzieningenrechter af dat het belang van Albert Heijn naar haar eigen inschatting niet tot nauwelijks zou worden geschaad door het treffen van een voorlopige voorziening van de onder 4.3.2 bedoelde strekking, terwijl het verzoeker de nodige zekerheid verschaft dat aan een voor hem aanzienlijk gunstigere wijze van bevoorrading de hand zal worden gehouden. Verweerders hebben evenmin aangegeven zich met een dergelijke voorziening niet te kunnen verenigen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter betekent dit dat er, gelet op de betrokken belangen, voldoende aanleiding is voor het treffen van de onder rubriek 5 van deze uitspraak weergegeven voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal het verzoek in zoverre dus toewijzen.
De voorzieningenrechter wijst er nog op dat de belangen van anderen dan verzoeker in deze procedure niet zelfstandig ter beoordeling staan.
4.4 Er bestaat voorts aanleiding verweerders te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van de voorlopige voorziening heeft moeten maken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen daarvoor in dit geval in aanmerking de reiskosten die verzoeker heeft moeten maken om de zitting te kunnen bijwonen. De voorzieningenrechter stelt de reiskosten van verzoeker per tweede klasse van het openbaar vervoer vast op een bedrag van € 33,40. De kosten gemaakt voor het verzenden van aangetekende post en het parkeergeld komen niet voor vergoeding in aanmerking.