5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. Het is duidelijk dat door de intrekking van de erkenning als verzamelcentrum voor runderen verzoekers in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en wel in die mate dat op korte termijn de continuïteit van het bedrijf wordt bedreigd. Het verzamelen van runderen ten behoeve van de export is, zoals verzoekers onweersproken hebben gesteld, de enige bedrijfsactiviteit van de vof.
5.3 Verweerder heeft aan het besluit tot intrekking van de erkenning een drietal gebeurtenissen ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft na 2 februari 2011 geconstateerd dat op 2 februari 2011 runderen vanaf het verzamelcentrum van verzoekers zijn geëxporteerd naar Polen, welke runderen niet, althans niet op de juiste wijze, waren geënt tegen blauwtong.
Voorts heeft verweerder op 2 maart 2011 geconstateerd dat op 2 maart 2011 runderen, die bestemd waren voor export naar Polen, evenmin (op de juiste wijze) waren geënt tegen blauwtong. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op een tweetal door B ten behoeve van deze exporten overgelegde documenten. Gebleken is dat op deze documenten data staan vermeld van entingen tegen blauwtong die niet overeenkomen met de (juiste) gegevens van de Gezondheidsdienst (hierna: GD), dan wel dat deze data in het geheel niet blijken uit de gegevens van de GD. Bovendien is het format van de documenten onjuist.
Tot slot heeft verweerder op 2 maart 2011 geconstateerd dat 's-ochtends op het verzamelcentrum van verzoekers runderen aanwezig waren, bestemd voor export naar Italië, en dat deze runderen 's-middags er niet meer waren. De dierenarts F heeft verklaard dat hij op 2 maart 2011 's-ochtends heeft geconstateerd dat op het verzamelcentrum, behalve de runderen bestemd voor Polen, nog twee andere hokken vol met runderen zaten. B heeft toen tegen hem gezegd dat deze runderen niet gecontroleerd hoefden te worden omdat zij voor Italië bestemd waren. F heeft op 2 maart 2011 's-middags geconstateerd dat de hokken waar deze runderen stonden, leeg waren. Verweerder verbindt hieraan de conclusie dat verzoekers in strijd hebben gehandeld met het uit het schorsingsbesluit van 2 maart 2011 volgende verbod om runderen van het verzamelcentrum af te voeren. Verzoekers hebben de afvoer van deze runderen niet gemeld in het I&R-systeem.
5.4 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de onder 5.3 vermelde constateringen aannemelijk gemaakt.
Ter zitting heeft B verklaard dat hij de vaccinatielijsten, zoals hij deze aan de dierenarts van de nVWA heeft overgelegd ten behoeve van de exporten op 2 februari 2011 en 2 maart 2011, zelf heeft opgemaakt. Hij stelt dat hij de gegevens, verkregen van de exporteur, in bedoelde documenten heeft ingevuld. B heeft deze gegevens niet geverifieerd met de gegevens van de GD. Hij stelt dat hij daartoe niet in staat is en dat alleen de toezichthoudende dierenarts dat kan. B stelt dat hij al geruime tijd op deze manier handelt en dat daarover nooit opmerkingen zijn gemaakt.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit bijlage 7 "Werkinstructie ondersteuning bij exportkeuring" bij het protocol, bedoeld in artikel 21, zesde lid, van de Regeling preventie, blijkt dat vóór de keuring de van toepassing zijnde documenten gereed liggen voor de certificerende officiële dierenarts van de VWA, en dat de waaghouder verantwoordelijk is voor een correcte en volledige voorbereiding van alle documenten die benodigd zijn voor de keuring. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt hieruit dat B verantwoordelijk is voor de correctheid en volledigheid van alle benodigde documenten, in dit geval vaccinatielijsten van de te exporteren runderen. Vaststaat dat voor export van runderen naar een blauwtongvrij land, zoals Polen, vaccinatielijsten vereist zijn. Dat in de lijst van documenten van genoemde werkinstructie een vaccinatielijst niet wordt genoemd, doet aan vorenstaande verantwoordelijkheid niet af. Reeds uit de tekst van de werkinstructie blijkt dat de opsomming van de benodigde documenten niet limitatief is. Voorts blijkt uit de artikelen 3.2.4 en 3.2.5 van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten dat de dierenarts die de runderen heeft gevaccineerd, zorg draagt voor de verwerking bij de GD van de vaccinatielijst, alsmede dat de GD een houder van runderen op aanvraag onverwijld een vaccinatieverklaring afgeeft voor de gevaccineerde runderen die op een ter identificatie van zijn bedrijf toegekend UBN zijn geregistreerd. In dit verband heeft B ter zitting erkend dat aan zijn bedrijf een UBN is toegekend, zodat het voor hem mogelijk is om via de site van de GD een vaccinatieverklaring, waarop de correcte vaccinatiedata staan vermeld, te downloaden. Verzoekers zijn derhalve, anders dan zij stellen, voor deze gegevens niet afhankelijk van de leveranciers van de runderen.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht geconstateerd dat verzoekers niet het protocol hebben nageleefd en derhalve in strijd met artikel 21, zesde lid, van de Regeling preventie hebben gehandeld. Dat de dierenartsen die op het exportcentrum de keuringen verrichtten tot begin maart 2011 de door B opgestelde, naar is gebleken incorrecte, vaccinatieverklaringen hebben geaccepteerd is wel merkwaardig, maar doet niet af aan de verantwoordelijkheid van verzoekers om voor correcte en volledige vaccinatieverklaringen te zorgen.
Ten aanzien van de constatering van verweerder dat de runderen bestemd voor Italië niet meer aanwezig waren op het verzamelcentrum, heeft B ter zitting erkend dat runderen voor de export naar Italië op 2 maart 2011 op zijn bedrijf aanwezig zijn geweest die diezelfde dag zijn afgevoerd. Gelet hierop heeft verweerder terecht geconcludeerd dat verzoekers, die de groep runderen in het I&R-systeem hadden aangemeld voor export naar Italië, runderen niet op de juiste wijze hebben geregistreerd. Dit is in strijd met artikel 20, eerste lid, van de Regeling I&R van dieren.
5.5 Aangezien verzoekers niet hebben voldaan aan de eis van artikel 21, zesde lid, en niet hebben voldaan aan de verplichting als neergelegd in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder e, vierde gedachtestreepje, van de Regeling preventie, waarin wordt verwezen naar artikel 20, eerste lid, van de Regeling I&R, heeft verweerder de bevoegdheid om de erkenning als verzamelcentrum voor runderen in te trekken. Verweerder heeft ter zitting benadrukt dat de overtredingen ernstig zijn, gezien de mogelijke gevolgen van de export van niet of onvoldoende gevaccineerde runderen naar andere EU-landen.
5.6 De voorzieningenrechter heeft in hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Dat verweerder bij een ander verzamelcentrum eerst heeft besloten tot een waarschuwing, alvorens de erkenning te schorsen, waarbij verzoekers hebben gewezen op het gelijkheidsbeginsel, kan hen niet baten. Immers, verweerder heeft onweersproken ter zitting uiteengezet dat bedoeld geval anders is dan de situatie van verzoekers. In het andere verzamelcentrum was geen sprake van het overleggen van onjuiste vaccinatielijsten, maar van minder ernstige overtredingen.
Dat verweerder bij besluit van 10 maart 2011 is overgegaan tot intrekking van de erkenning van het verzamelcentrum, terwijl reeds op 2 maart 2011 was geconstateerd dat verzoekers runderen van zijn bedrijf had afgevoerd, leidt evenmin, reeds vanwege de korte duur, tot het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Tot slot leidt de stelling van verzoekers dat het verzamelcentrum geen geschikte plaats is voor langdurig verblijf van de runderen niet tot een ander oordeel. B heeft ter zitting verklaard dat hij een melkvoorziening heeft voor deze runderen, alsmede dat de runderen gevoerd kunnen worden en dat er een mestvoorziening is. Bovendien heeft F ter zitting verklaard dat hij uit eigen waarneming heeft geconstateerd dat geen sprake is van dierenwelzijnproblematiek en dat de inrichting van B wel degelijk de mogelijkheid biedt de runderen goed te verzorgen.
5.7 Gelet hierop dient het verzoek te worden afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.