ECLI:NL:CBB:2011:BP9326

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/174
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.R. Eggeraat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking erkenning verzamelcentrum voor runderen wegens onjuiste vaccinatieverklaringen en schending van protocol

In deze zaak hebben verzoekers, een vennootschap onder firma (vof) en B, bezwaar gemaakt tegen de intrekking van hun erkenning als verzamelcentrum voor runderen door de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De intrekking volgde op een besluit van 2 maart 2011, waarin werd vastgesteld dat de vof niet voldeed aan de eisen van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten. Verzoekers stelden dat zij geen valse vaccinatieverklaringen hebben opgemaakt en dat de informatie over vaccinaties afkomstig was van leveranciers en exporteurs, die zij niet konden verifiëren. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 11 maart 2011, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekers een spoedeisend belang hadden bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de intrekking van de erkenning hun bedrijfsvoering ernstig zou belemmeren. De staatssecretaris had echter gegronde redenen om de erkenning in te trekken, waaronder het feit dat runderen van het verzamelcentrum waren afgevoerd in strijd met het schorsingsbesluit van 2 maart 2011. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekers niet voldaan hadden aan de verplichtingen van de Regeling preventie en de Regeling identificatie en registratie van dieren, en dat de staatssecretaris in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken.

Uiteindelijk werd het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.R. Eggeraat, met mr. P.M. Beishuizen als griffier, op 14 maart 2011.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Voorzieningenrechter
AWB 11/174 14 maart 2011
11239 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Regeling preventie, bestrijding en monitoring
van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
Vennootschap onder firma A (hierna: vof) en B, te C, verzoekers,
gemachtigde: mr. F.H. Damen, advocaat te Tilburg,
tegen
staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Duisterhof, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Bij besluit van 2 maart 2011 heeft verweerder de erkenning van de vof als verzamelcentrum voor runderen geschorst.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 3 maart 2011 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 3 maart 2011 hebben verzoekers zich tot de voorzieningenrechter van het College gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het besluit van 2 maart 2011 wordt geschorst.
Bij brief van 8 maart 2011 heeft verweerder een reactie op het verzoek en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Verzoekers hebben bij brief van 9 maart 2011 nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 10 maart 2011 heeft verweerder, onder intrekking van het besluit van 2 maart 2011, de erkenning van de vof als verzamelcentrum voor runderen ingetrokken.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 10 maart 2011 bezwaar gemaakt.
Het verzoek, dat thans wordt geacht betrekking te hebben op het besluit van 10 maart 2011 tot intrekking van de erkenning als verzamelcentrum, is behandeld ter zitting op 11 maart 2011. Partijen zijn bij genoemde gemachtigden verschenen. Voorts is verschenen B. Voor verweerder is voorts verschenen E en F, beiden werkzaam als dierenarts bij nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: nVWA).
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s (hierna: Regeling preventie) is - voor zover van belang - het volgende bepaald.
"Artikel 21
1. (…) [E]en runderverzamelcentrum kan door de minister worden erkend indien:
a. het verzamelcentrum voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van richtlijn nr. 64/432/EEG;
b. het verzamelcentrum zodanig is gelegen, ontworpen en geconstrueerd en op zodanige wijze wordt geëxploiteerd dat de bioveiligheid groot genoeg is om te voorkomen dat er ernstige besmettelijke dierziekten naar andere bedrijven of tussen opeenvolgende partijen dieren die het verzamelcentrum passeren, verspreid worden;
c. op het verzamelcentrum een of meer reinigings- en ontsmettingsplaatsen die allen voldoen aan de eisen, genoemd in artikel 26, aanwezig zijn om vervoermiddelen te reinigen en ontsmetten.
(…)
6. De wijze waarop een verzamelcentrum wordt geëxploiteerd, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b (…) en de wijze van reiniging en ontsmetting worden vastgelegd in een protocol dat door de minister wordt goedgekeurd.
Artikel 23
1. Een verzamelcentrum dat is erkend ingevolge artikel 21, eerste lid:
(…)
c. wordt geëxploiteerd conform het door de minister goedgekeurde protocol;
(…)
e. voldoet aan:
(…)
- (…) artikel (…) 20, eerste lid, (…) van de Regeling identificatie en registratie van dieren, voor zover het een runderverzamelcentrum betreft. "
Ingevolge artikel 25, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling preventie kan de minister, indien een verzamelcentrum niet of niet meer aan de eisen, bedoeld in artikel 21, zesde lid, voldoet, of niet aan de verplichitngen opgenomen in artikel 23, de erkenning met onmiddelijke ingang intrekken.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie (hierna: Regeling I&R) bedraagt de termijn, bedoeld in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van verordening 1760/2000, waarbinnen de houder de minister in kennis stelt van de in dat onderdeel bedoelde gegevens, 3 werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de gebeurtenis waarvan kennisgeving wordt gedaan, heeft plaatsgevonden.
3. Het standpunt van verzoekers
Het spoedeisend belang van verzoekers is tweeledig. Enerzijds leiden verzoekers financiële schade. Gedurende de periode van de intrekking is de vof in haar bedrijfsactiviteiten belemmerd. Op het verzamelcentrum mogen geen runderen worden verzameld en mogen de aanwezige runderen niet worden afgevoerd. Vanwege de onduidelijkheid van de duur van de intrekking - verweerder heeft immers een onderzoek laten starten naar de omstandigheid dat vanaf het verzamelcentrum runderen worden geëxporteerd die niet de juiste vaccinaties hebben gekregen - is het belang van verzoekers bij schorsing van het bestreden besluit nog groter. Anderzijds is ook het dierenwelzijn in het geding. De runderen die waren bestemd voor export naar Polen op 2 maart 2011 en waarvan verweerder heeft geconstateerd dat de vaccinatie niet in orde zou zijn, zijn nog steeds op het verzamelcentrum aanwezig. Deze dieren bevinden zich dus thans op een plaats die naar zijn aard niet geschikt is voor het langere tijd houden van dieren. Een exportverzamelplaats is naar zijn aard ingericht voor een kort verblijf van runderen.
Verzoekers betwisten dat zij enig vaccinatiebewijs valselijk hebben opgemaakt. De informatie betreffende de vaccinaties is gebaseerd op verklaringen en bescheiden van leveranciers dan wel exporteurs van de runderen. Verzoekers kunnen deze gegevens op geen enkele manier verifiëren. Dit kan alleen worden gedaan door de toezichthoudende organisatie, te weten de Voedsel en Warenautoriteit (hierna: VWA) dan wel de dierenarts van de VWA. Reeds hierom kan verzoekers niet worden verweten dat zij valse vaccinatieverklaringen hebben overgelegd.
Verzoekers betwisten voorts dat na het besluit van 2 maart 2011, waarbij is besloten tot schorsing van de erkenning als verzamelcentrum, runderen vanaf het verzamelcentrum zijn afgevoerd. De runderen waar verweerder op doelt zijn nooit op het verzamelcentrum aangevoerd. Weliswaar heeft B de runderen aangemeld in het Identificatie en Registratie systeem (I&R-systeem), maar in verband met het schorsingsbesluit van 2 maart 2011 heeft B de exporteur G telefonisch medegedeeld dat de runderen niet meer naar het verzamelcentrum konden worden gebracht. De aanmelding van de runderen is vervolgens ingetrokken.
Verzoekers stellen voorts dat zij pas 10 maart 2011 aan het einde van middag op de hoogte zijn geraakt van het besluit van 10 maart 2011, terwijl dit besluit is gebaseerd op feiten die reeds eerder bekend waren. Verzoekers zien niet in waarom deze pas bij dit besluit aan de orde komen. Ook stellen verzoekers dat zij al anderhalf jaar vergelijkbare vaccinatielijsten aan de dierenarts van de nVWA verstrekken. Zij zijn nooit op de onjuistheid daarvan aangesproken. Verzoekers zijn hierdoor zeer verbaasd, aangezien de bedrijfsactiviteiten altijd naar beste weten zijn uitgevoerd. Het had op de weg van verweerder gelegen om verzoekers eerst op een andere wijze, bijvoorbeeld door het geven van een waarschuwing, op de hoogte te brengen van het beweerdelijk opmaken van valse vaccinatiebewijzen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder legt de feiten die aanleiding gaven tot schorsing van de erkenning ook ten grondslag aan de intrekking. Gebleken is dat bij export vanaf verzoekers verzamelcentrum op 2 februari 2011 en 2 maart 2011 niet alle runderen (correct) tegen blauwtong zijn geënt. De runderen die vanaf het exportverzamelcentrum naar Polen geëxporteerd zijn voldoen niet aan de vaccinatie-eisen. Door het overleggen van valse vaccinatieverklaringen hebben verzoekers zich niet gehouden aan de verplichtingen die zijn neergelegd in het protocol van verzoekers, als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van de Regeling preventie.
Bovendien is geconstateerd dat in strijd met het besluit van 2 maart 2011 toch runderen van het verzamelcentrum zijn afgevoerd. Verzoekers hebben deze runderen niet afgemeld volgens het I&R systeem. Verzoekers hebben zich derhalve niet gehouden aan de verplichting als opgenomen in artikel 20, eerste lid, van de Regeling I&R.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. Het is duidelijk dat door de intrekking van de erkenning als verzamelcentrum voor runderen verzoekers in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en wel in die mate dat op korte termijn de continuïteit van het bedrijf wordt bedreigd. Het verzamelen van runderen ten behoeve van de export is, zoals verzoekers onweersproken hebben gesteld, de enige bedrijfsactiviteit van de vof.
5.3 Verweerder heeft aan het besluit tot intrekking van de erkenning een drietal gebeurtenissen ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft na 2 februari 2011 geconstateerd dat op 2 februari 2011 runderen vanaf het verzamelcentrum van verzoekers zijn geëxporteerd naar Polen, welke runderen niet, althans niet op de juiste wijze, waren geënt tegen blauwtong.
Voorts heeft verweerder op 2 maart 2011 geconstateerd dat op 2 maart 2011 runderen, die bestemd waren voor export naar Polen, evenmin (op de juiste wijze) waren geënt tegen blauwtong. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op een tweetal door B ten behoeve van deze exporten overgelegde documenten. Gebleken is dat op deze documenten data staan vermeld van entingen tegen blauwtong die niet overeenkomen met de (juiste) gegevens van de Gezondheidsdienst (hierna: GD), dan wel dat deze data in het geheel niet blijken uit de gegevens van de GD. Bovendien is het format van de documenten onjuist.
Tot slot heeft verweerder op 2 maart 2011 geconstateerd dat 's-ochtends op het verzamelcentrum van verzoekers runderen aanwezig waren, bestemd voor export naar Italië, en dat deze runderen 's-middags er niet meer waren. De dierenarts F heeft verklaard dat hij op 2 maart 2011 's-ochtends heeft geconstateerd dat op het verzamelcentrum, behalve de runderen bestemd voor Polen, nog twee andere hokken vol met runderen zaten. B heeft toen tegen hem gezegd dat deze runderen niet gecontroleerd hoefden te worden omdat zij voor Italië bestemd waren. F heeft op 2 maart 2011 's-middags geconstateerd dat de hokken waar deze runderen stonden, leeg waren. Verweerder verbindt hieraan de conclusie dat verzoekers in strijd hebben gehandeld met het uit het schorsingsbesluit van 2 maart 2011 volgende verbod om runderen van het verzamelcentrum af te voeren. Verzoekers hebben de afvoer van deze runderen niet gemeld in het I&R-systeem.
5.4 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de onder 5.3 vermelde constateringen aannemelijk gemaakt.
Ter zitting heeft B verklaard dat hij de vaccinatielijsten, zoals hij deze aan de dierenarts van de nVWA heeft overgelegd ten behoeve van de exporten op 2 februari 2011 en 2 maart 2011, zelf heeft opgemaakt. Hij stelt dat hij de gegevens, verkregen van de exporteur, in bedoelde documenten heeft ingevuld. B heeft deze gegevens niet geverifieerd met de gegevens van de GD. Hij stelt dat hij daartoe niet in staat is en dat alleen de toezichthoudende dierenarts dat kan. B stelt dat hij al geruime tijd op deze manier handelt en dat daarover nooit opmerkingen zijn gemaakt.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit bijlage 7 "Werkinstructie ondersteuning bij exportkeuring" bij het protocol, bedoeld in artikel 21, zesde lid, van de Regeling preventie, blijkt dat vóór de keuring de van toepassing zijnde documenten gereed liggen voor de certificerende officiële dierenarts van de VWA, en dat de waaghouder verantwoordelijk is voor een correcte en volledige voorbereiding van alle documenten die benodigd zijn voor de keuring. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt hieruit dat B verantwoordelijk is voor de correctheid en volledigheid van alle benodigde documenten, in dit geval vaccinatielijsten van de te exporteren runderen. Vaststaat dat voor export van runderen naar een blauwtongvrij land, zoals Polen, vaccinatielijsten vereist zijn. Dat in de lijst van documenten van genoemde werkinstructie een vaccinatielijst niet wordt genoemd, doet aan vorenstaande verantwoordelijkheid niet af. Reeds uit de tekst van de werkinstructie blijkt dat de opsomming van de benodigde documenten niet limitatief is. Voorts blijkt uit de artikelen 3.2.4 en 3.2.5 van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten dat de dierenarts die de runderen heeft gevaccineerd, zorg draagt voor de verwerking bij de GD van de vaccinatielijst, alsmede dat de GD een houder van runderen op aanvraag onverwijld een vaccinatieverklaring afgeeft voor de gevaccineerde runderen die op een ter identificatie van zijn bedrijf toegekend UBN zijn geregistreerd. In dit verband heeft B ter zitting erkend dat aan zijn bedrijf een UBN is toegekend, zodat het voor hem mogelijk is om via de site van de GD een vaccinatieverklaring, waarop de correcte vaccinatiedata staan vermeld, te downloaden. Verzoekers zijn derhalve, anders dan zij stellen, voor deze gegevens niet afhankelijk van de leveranciers van de runderen.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht geconstateerd dat verzoekers niet het protocol hebben nageleefd en derhalve in strijd met artikel 21, zesde lid, van de Regeling preventie hebben gehandeld. Dat de dierenartsen die op het exportcentrum de keuringen verrichtten tot begin maart 2011 de door B opgestelde, naar is gebleken incorrecte, vaccinatieverklaringen hebben geaccepteerd is wel merkwaardig, maar doet niet af aan de verantwoordelijkheid van verzoekers om voor correcte en volledige vaccinatieverklaringen te zorgen.
Ten aanzien van de constatering van verweerder dat de runderen bestemd voor Italië niet meer aanwezig waren op het verzamelcentrum, heeft B ter zitting erkend dat runderen voor de export naar Italië op 2 maart 2011 op zijn bedrijf aanwezig zijn geweest die diezelfde dag zijn afgevoerd. Gelet hierop heeft verweerder terecht geconcludeerd dat verzoekers, die de groep runderen in het I&R-systeem hadden aangemeld voor export naar Italië, runderen niet op de juiste wijze hebben geregistreerd. Dit is in strijd met artikel 20, eerste lid, van de Regeling I&R van dieren.
5.5 Aangezien verzoekers niet hebben voldaan aan de eis van artikel 21, zesde lid, en niet hebben voldaan aan de verplichting als neergelegd in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder e, vierde gedachtestreepje, van de Regeling preventie, waarin wordt verwezen naar artikel 20, eerste lid, van de Regeling I&R, heeft verweerder de bevoegdheid om de erkenning als verzamelcentrum voor runderen in te trekken. Verweerder heeft ter zitting benadrukt dat de overtredingen ernstig zijn, gezien de mogelijke gevolgen van de export van niet of onvoldoende gevaccineerde runderen naar andere EU-landen.
5.6 De voorzieningenrechter heeft in hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Dat verweerder bij een ander verzamelcentrum eerst heeft besloten tot een waarschuwing, alvorens de erkenning te schorsen, waarbij verzoekers hebben gewezen op het gelijkheidsbeginsel, kan hen niet baten. Immers, verweerder heeft onweersproken ter zitting uiteengezet dat bedoeld geval anders is dan de situatie van verzoekers. In het andere verzamelcentrum was geen sprake van het overleggen van onjuiste vaccinatielijsten, maar van minder ernstige overtredingen.
Dat verweerder bij besluit van 10 maart 2011 is overgegaan tot intrekking van de erkenning van het verzamelcentrum, terwijl reeds op 2 maart 2011 was geconstateerd dat verzoekers runderen van zijn bedrijf had afgevoerd, leidt evenmin, reeds vanwege de korte duur, tot het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Tot slot leidt de stelling van verzoekers dat het verzamelcentrum geen geschikte plaats is voor langdurig verblijf van de runderen niet tot een ander oordeel. B heeft ter zitting verklaard dat hij een melkvoorziening heeft voor deze runderen, alsmede dat de runderen gevoerd kunnen worden en dat er een mestvoorziening is. Bovendien heeft F ter zitting verklaard dat hij uit eigen waarneming heeft geconstateerd dat geen sprake is van dierenwelzijnproblematiek en dat de inrichting van B wel degelijk de mogelijkheid biedt de runderen goed te verzorgen.
5.7 Gelet hierop dient het verzoek te worden afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Beishuizen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2011.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. P.M. Beishuizen