10. De beoordeling van het geschil
10.1 Het College constateert dat geen van de grieven is gericht tegen de door OPTA gehanteerde definitie van WBT, zoals weergegeven in paragraaf 3, tegen de vaststelling dat de wholesalemarkt van WBT dient te worden opgesplitst in twee aparte relevante markten, te weten de markt voor WBT HK en de markt voor WBT LK met als onderscheidend kenmerk een overboekingsfactor van 1:20 en hoger, respectievelijk lager dan 1:20, en evenmin tegen de vaststelling dat deze markten geografisch nationaal dienen te worden afgebakend. Het College gaat hierna dan ook uit van vorengenoemde definitie van WBT en van het bestaan van afzonderlijke relevante wholesalemarkten voor WBT HK, respectievelijk WBT LK, overeenkomstig het door OPTA gemaakte onderscheid.
10.2 KPN heeft ter zitting aangevoerd dat OPTA de markt voor WBT HK onjuist heeft geanalyseerd, nu als gevolg van de eerdergenoemde uitspraak van het College van 28 oktober 2009 op de hoger gelegen markt voor ULL de regulering ten aanzien van ODF-access (FttO) is komen te vervallen. Alvorens de grieven met betrekking tot de markt voor WBT LK te beoordelen, zal het College eerst deze op de markt voor WBT HK betrekking hebbende grief bespreken. Deze grief treft doel op grond van de volgende overwegingen.
10.2.1 In overeenstemming met de benadering, die is neergelegd in paragraaf 2.5 van het Werkdocument bij de Aanbeveling relevante markten 2007 van de Commissie (C (2007) 5406) heeft OPTA in het bestreden besluit tot uitgangspunt genomen dat bij de bepaling van de relevante markt ten behoeve van de beoordeling van AMM op lager gelegen markten rekening dient te worden gehouden met de aanwezigheid van (voorgenomen) verplichtingen op een hoger gelegen markt. Deze benadering houdt in dit geval in dat de effecten van wholesalemaatregelen op de hoger gelegen markt voor ULL worden betrokken in de analyse van de lager gelegen markten voor WBT. In lijn hiermee heeft OPTA in het bestreden besluit de markten voor WBT onderzocht in aanwezigheid van de (voorgenomen) regulering op de markt voor ULL (hierna ook: ULL).
10.2.2 In zijn uitspraak van 28 oktober 2009 heeft het College de beroepen tegen het marktanalysebesluit ULL van 19 december 2008 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Het College is tot een vernietiging gekomen omdat het er, gelet op de toen voorhanden gegevens niet van overtuigd was geraakt dat ODF-access (FttH) en ODF-access (FttO) tot één markt moeten worden gerekend. Het College heeft voorts overwogen dat met de vernietiging van het besluit de aan KPN opgelegde verplichtingen zouden vervallen, maar dat geen van de beroepen erop was gericht om de regulering van de markt voor zover deze betrekking heeft op ODF-access (FttH), MDF en SDF, te ontkrachten. Het College heeft daarom de voorlopige voorziening getroffen dat de aan KPN bij het vernietigde besluit opgelegde verplichtingen voor zover zij betrekking hebben op MDF-, SDF- en ODF-(FttH)-access in stand blijven, met de bepaling dat deze voorziening zou vervallen zes maanden na de datum van de uitspraak of zoveel eerder als OPTA een nieuw besluit zou hebben genomen.
10.2.3 OPTA heeft vervolgens op 27 april 2010 het gewijzigde marktanalysebesluit ULL vastgesteld. Naar aanleiding van de tegen dit besluit gerichte beroepen heeft het College in de uitspraak van heden (AWB 10/298, 10/536 en 10/545) geoordeeld dat OPTA er niet in geslaagd is te motiveren dat MDF-access, SDF-access en ODF-access (FttH) enerzijds en ODF-access (FttO) anderzijds tot dezelfde markt behoren. Ook nu geldt dat geen van de beroepen erop gericht was de regulering van de markt betreffende MDF-, SDF- en ODF-access (FttH) te ontkrachten. Niet gebleken is voorts dat de conclusies met betrekking tot de concurrentie op de retailmarkt voor breedbandinternettoegang in afwezigheid van wholesaleregulering en de daarop gebaseerde verdere analyses in het licht van de verwijdering van ODF-access (FttO) uit de marktdefinitie principieel gewijzigd worden. Daarom heeft het College besloten de rechtsgevolgen van het marktanalysebesluit voor andere delen van de door OPTA afgebakende markt voor ULL op wholesaleniveau dan het gedeelte ODF-access (FttO), in stand te laten.
10.2.4 Als gevolg van de uitspraak van het College zijn de aan KPN op de ten opzichte van de WBT-markten hoger gelegen markt voor ULL opgelegde verplichtingen voor zover betrekking hebbend op (uitsluitend) ODF access (FttO), met ingang van 1 januari 2009 komen te vervallen. Dit heeft tot gevolg dat de door OPTA (voorgenomen) regulering met betrekking tot ODF access (FttO) op de hoger gelegen markt voor wholesale ULL niet langer een grondslag kan vormen voor de analyse en regulering van markten voor producten en diensten, waarvoor toegang over glas tot grote zakelijke gebruikers een belangrijke bouwsteen vormt. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb en kan daarom geen stand houden.
10.2.5 Het staat vast dat ODF-access (FttO) een belangrijke input is voor WBT HK (over glas), maar niet voor WBT LK. Daarom mag ervan uitgegaan worden, dat het wegvallen van de regulering van ODF-access (FttO) slechts gevolgen heeft voor de analyse van de regulering van de markt voor WBT HK. In dat geval rijst de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor wat betreft de markt voor WBT LK wellicht in stand kunnen worden gelaten. Ter beantwoording van die vraag zal het College hierna nog slechts die grieven bespreken, die voor de beslissing over dit gedeeltelijk in stand laten van de rechtsgevolgen van belang kunnen zijn. Gelet daarop behoeven de overige grieven die betrekking hebben op de markt voor WBT HK - te weten: grief IV van Vodafone, grieven 1, 2, 10, 11, 12, 15, 16 en 17 van KPN, grief 3 van BT, Colt en Verizon alsmede grieven 2, 3, 4 en 5 van bbned en Tele2 - geen bespreking. Het College zal zich dus beperken tot beoordeling van de grieven met betrekking tot de markt voor WBT LK.
10.2.6 Het College ziet zich gesteld voor de vraag welke consequenties de vernietiging met gedeeltelijke instandlating van de rechtsgevolgen van het marktanalysebesluit ULL heeft voor de analyse van de retailmarkt voor breedbandinternettoegang. OPTA analyseert in hoofdstuk 7 van het bestreden besluit deze retailmarkt in een situatie zonder WBT-regulering, maar in aanwezigheid van ULL-regulering. Deze ULL-regulering is, zoals hierboven is aangegeven, gewijzigd in het opzicht dat de regulering van ODF-access (FttO) is vervallen. Het College stelt vast dat genoemde wijziging in ieder geval niet af kan doen aan een eventuele vaststelling door OPTA in het bestreden besluit van dominantie van KPN op de retailmarkt voor breedbandinternettoegang. Indien op een hoger gelegen markt minder verplichtingen aan een partij worden opgelegd, kan dit immers wel mogelijkerwijs leiden tot een versterking van de dominantie van die partij op een onderliggende markt, maar ligt een verzwakking hiervan niet in de rede. Indien de tegen de vaststelling van AMM van KPN op de retailmarkt voor breedbandinternettoegang in aanwezigheid van ULL-regulering, inclusief regulering van ODF-access (FttO), aangevoerde grieven falen, kan de vernietiging van het ULL-besluit niet afdoen aan de juistheid en rechtmatigheid van het onderhavige besluit, voorzover het de dominantieanalyse van de retailmarkt voor breedbandinternettoegang betreft.
10.3 KPN betwist in grieven 4 tot en met 7, evenals bbned en Tele2 in grief 1, de conclusie van OPTA dat er een risico bestaat dat KPN in de komende reguleringsperiode over AMM beschikt op de retailmarkt voor breedbandinternettoegang.
10.3.1 Artikel 1.1, aanhef en onder s, Tw bepaalt dat onder een onderneming die beschikt over AMM wordt verstaan een onderneming die alleen of tezamen met andere ondernemingen over een economische kracht beschikt die haar in staat stelt zich in belangrijke mate onafhankelijk van haar concurrenten, klanten en uiteindelijk consumenten te gedragen. Hieruit volgt dat het bestaan van een zekere mate van concurrentie op een relevante markt niet in de weg staat aan de vaststelling dat er op die markt sprake is van een onderneming met een aan een machtspositie gelijkwaardige positie. De vraag die voorligt, is of KPN op de retailmarkt voor breedbandinternettoegang een dusdanige mate van concurrentie ondervindt of in de reguleringsperiode zal ondervinden, dat niet kan worden vastgesteld dat zij over AMM beschikt.
10.3.2 Aan de conclusie dat KPN op de retailmarkt voor breedbandinternettoegang over AMM beschikt, heeft OPTA onder meer haar verwachting ten grondslag gelegd dat de concurrentiedruk van de alternatieve DSL-aanbieders op KPN, als gevolg van de aankondiging door KPN van haar All-IP-plannen, in de onderhavige reguleringsperiode niet zal toenemen. Door KPN is eind 2005 bekend gemaakt dat zij (een deel van) het koperen aansluitnetwerk door glasvezel zal vervangen. Wanneer KPN hiertoe zal overgaan zullen de MDF-locaties, waarop marktpartijen momenteel ULL afnemen, hun belang verliezen en op termijn worden uitgefaseerd. In een brief van 29 juli 2008 heeft KPN marktpartijen geïnformeerd over het geplande verloop van de uitrol van nieuwe netwerken en de uitfasering van MDF-centrales in het kader van All-IP. In de brief is aangegeven dat de uitrol van het nieuwe netwerk per centralegebied zal plaatsvinden en dat in de onderhavige reguleringsperiode zeven locaties zullen worden uitgefaseerd, waarbij in één van deze daarbij betrokken centrales MDF-access daadwerkelijk wordt uitgefaseerd. Deze planning wijkt af van de aanvankelijke All-IP-plannen van KPN bij de bekendmaking in 2005, waarbij er nog van werd uitgegaan dat in de periode 2007-2010 alle MDF-centrales zouden worden uitgefaseerd. OPTA stelt dat de bekendmaking van de All-IP-plannen door KPN een verlammend effect heeft gehad op de investeringen van alternatieve DSL-aanbieders, waardoor de door OPTA in het marktanalysebesluit WBT van 21 december 2005 verwachte toename van dekking op basis van MDF-access niet heeft plaatsgevonden. Volgens OPTA blijft de onzekerheid over het (tijd)pad voor uitfasering van genoemde centrales voor de alternatieve DSL-aanbieders in de onderhavige reguleringsperiode groot, waardoor de concurrentiedruk van deze aanbieders op KPN in deze periode evenmin zal toenemen. In aanmerking genomen dat OPTA een prospectieve analyse dient te verrichten, ziet het College geen grond voor het oordeel dat OPTA ten onrechte de All-IP-plannen van KPN heeft betrokken in haar analyse van de retailmarkt voor breedbandinternettoegang. In hetgeen KPN heeft aangevoerd, ziet het College evenmin grond voor het oordeel dat OPTA de gevolgen van de All-IP-plannen voor de concurrentiepositie van de alternatieve DSL-aanbieders in de onderhavige reguleringsperiode niet op juiste waarde heeft geschat. KPN heeft de stelling van OPTA dat sinds de aankondiging van het All-IP-programma in 2005 investeringen door alternatieve DSL-aanbieders in bestaande MDF-locaties vrijwel geheel achterwege zijn gebleven niet gemotiveerd weersproken. Het College gaat derhalve uit van de juistheid van deze stelling. Nu KPN in vorengenoemde brief van 29 juli 2008 heeft vermeld dat aan de daarin genoemde programmering van de uitrol van netwerken en uitfasering van MDF-centrales geen rechten kunnen worden ontleend, heeft OPTA voorts terecht vastgesteld dat bij marktpartijen onzekerheid is blijven bestaan over het tijdsbestek waarin het All-IP-programma zal worden uitgevoerd. OPTA heeft aldus voldoende aannemelijk gemaakt dat de All-IP-plannen van KPN in de onderhavige reguleringsperiode een zodanige weerslag zullen hebben op de concurrentiepositie van de alternatieve DSL-aanbieders op de retailmarkt voor breedbandinternettoegang dat deze aanbieders naar verwachting niet noemenswaardig terrein zullen winnen op KPN. Grief 4 van KPN slaagt daarom niet.
10.3.3 Aan grief 5 heeft KPN onder meer ten grondslag gelegd dat OPTA heeft miskend dat haar marktaandeel ten opzichte van de vorige reguleringsperiode slechts in beperkte mate en uitsluitend als gevolg van bedrijfsovernames is toegenomen en dat de beperkt stijgende lijn van het marktaandeel in 2008 is omgebogen naar een daling.
OPTA heeft in het bestreden besluit aangenomen dat KPN in het tweede kwartaal 2008 een marktaandeel heeft dat de 50% nadert en dat het marktaandeel van KPN sinds het vierde kwartaal 2005 stabiel is, indien wordt geabstraheerd van de stijging van dat marktaandeel die valt toe te schrijven aan het feit dat zij Demon, Speedlinq en Tiscali heeft overgenomen. KPN's stelling dat OPTA niet heeft onderkend dat haar marktaandeel ten opzichte van de vorige reguleringsperiode in beperkte mate en slechts als gevolg van bedrijfsovernames is toegenomen – daargelaten de vraag in hoeverre het feit dat stijging van marktaandeel tot stand is gekomen door overnames in plaats van door organische groei, kan afdoen aan de relevantie van deze stijging in het kader van een dominantieanalyse – mist derhalve in zoverre feitelijke grondslag. OPTA heeft haar aanname gebaseerd op vertrouwelijke gegevens afkomstig uit de structurele marktmonitor. Gelet op deze gegevens, waarvan het College met toestemming van partijen kennis heeft genomen, ziet het College geen grond voor het oordeel dat OPTA de ontwikkeling van het marktaandeel van KPN in genoemde periode onjuist heeft geschetst.
In het bestreden besluit heeft OPTA voorts aangenomen dat het marktaandeel van KPN in de onderhavige reguleringsperiode tenminste stabiel blijft op nagenoeg 50%, indien sprake is van een beperkte uitfasering van MDF-access in het kader van de All-IP-plannen van KPN overeenkomstig de in de brief van 29 juli 2008 uiteengezette planning. Gelet op hetgeen het College in paragraaf 10.3.2 heeft overwogen, mocht OPTA hierbij ervan uitgaan dat het marktaandeel van KPN in de onderhavige reguleringsperiode niet onder betekenisvolle druk van de alternatieve DSL-aanbieders komt te staan.
10.3.4 Blijkens het bestreden besluit heeft OPTA onderzocht of waarschijnlijk is dat de kabelaanbieders de positie van alternatieve DSL-aanbieders als aanjagers van de concurrentie op de retailmarkt voor breedbandinternettoegang kunnen overnemen. OPTA heeft op basis van onder meer het rapport "Switchgedrag telecommunicatiediensten. Waarom switchen gebruikers" van Interview NSS van maart 2007 en het rapport "Marktontwikkelingen 2008-2011" van onderzoeksbureau Verdonck, Klooster & Associates (hierna VKA) van 12 juni 2008 geconcludeerd dat kabelaanbieders op de korte termijn niet in staat zijn om voldoende concurrentiedruk uit te oefenen op KPN om de stagnerende concurrentiedruk van alternatieve DSL-aanbieders te compenseren. OPTA heeft er daarbij onder meer op gewezen dat blijkens eerstgenoemd rapport consumenten DSL ten opzichte van de kabel als kwalitatief beter en sneller percipiëren. Dit is een aanwijzing dat afnemers kabel en DSL ten dele als gedifferentieerde producten zien en dat prijsdisciplinering van KPN door de kabelaanbieders minder waarschijnlijk is.
In het kader van haar grieven 5 en 6 vecht KPN de onderbouwing van evengenoemde conclusie aan. Naar de mening van KPN is het onderzoek van Interview NSS gedateerd (de gegevens dateren van begin 2007) en is OPTA er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de concurrentiepositie van de kabelaanbieders in de onderhavige reguleringsperiode zal worden versterkt door de toenemende vraag naar tripleplay, die onder meer naar voren komt uit OPTA's "Marktmonitor 2008".
Het College stelt vast dat VKA in haar rapport de nodige aandacht heeft geschonken aan de invloed van bundeling van diensten op de marktontwikkelingen. VKA heeft daartoe het door haar dominant geachte scenario "Gemak per doelgroep", dat zich kenmerkt door een grote mate van bundeling en pakketten van zowel infrastructuur als breedbandinternettoegangsdiensten, nader uitgewerkt. Hierbij is gekeken naar zowel het geval waarin de uitrol van All-IP en het uitfaseren van MDF-accesslocaties geen effect heeft op de markt, als naar het geval dat dit effect zich vanaf 2010 wel voordoet. In dit scenario wordt er door VKA op basis van de gesignaleerde trend van uitgegaan dat consumenten in de periode 2008-2011 naar verwachting een voorkeur zullen hebben voor dual play en dat triple play in deze periode nog niet echt doorzet. Uitgaande van deze voorkeur heeft VKA in het rekenmodel zonder effecten van All-IP op de markt geconcludeerd dat de marktverhoudingen tussen DSL-aanbieders en kabelaanbieders min of meer gelijk blijven met een licht voordeel voor de kabel ten opzichte van DSL. Indien All-IP vanaf 2010 toch effect zou hebben, blijven volgens VKA de verhoudingen tussen DSL-aanbieders en kabelaanbieders gelijk of verschuiven deze licht in het voordeel van DSL. Binnen het DSL-segment verschuiven de marktverhoudingen dan in het voordeel van KPN. VKA heeft in haar rapport eveneens de marktverhoudingen in beeld gebracht in de situatie dat de voorkeur voor triple play toch de overhand zou krijgen. In die situatie heeft de kabel bij het ontbreken van een snelle All-IP-uitrol het meeste groeipotentieel in marktaandeel. De marktverhouding DSL-kabel kan dan in de periode 2008-2011 omslaan van 60:40 naar bijna 50:50, waarbij de marktaandelen van kabelaanbieders Ziggo en UPC groeien ten koste van het marktaandeel van KPN.
Uit paragraaf 7.1 van het bestreden besluit moet naar het oordeel van het College worden afgeleid dat OPTA in haar beschouwingen over de ontwikkeling van de marktaandelen in de onderhavige reguleringsperiode tot uitgangspunt heeft genomen dat de voorkeur voor dual play bij consumenten in deze periode dominant is. Dit is in overeenstemming met het rapport van VKA. Met hetgeen KPN heeft aangevoerd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat OPTA er zodoende ten onrechte van is uitgegaan dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen sprake was van een zodanige preferentie van consumenten voor triple play boven dual play dat OPTA de door VKA voor dat geval geschetste marktverhoudingen uitdrukkelijk in haar beschouwingen in het bestreden besluit had moeten betrekken en deze van doorslaggevende betekenis had moeten achten. Steun voor dit standpunt van OPTA kan worden ontleend aan het onderzoek Markttrends Multi Play van Heliview Research uit mei 2008 met betrekking tot het eerste kwartaal 2008, waarin is geconcludeerd dat het gebruik van multiplay-abonnementen voor internet, digitale televisie en vaste telefonie, hoewel deze markt in beweging is, stabiel is en waarin het potentieel voor dual play hoger is getaxeerd dan dat van triple play. De Marktmonitor 2008, die eerst op 19 mei 2009 als onderdeel van OPTA's jaarverslag over 2008 is gepubliceerd, was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog niet beschikbaar. OPTA kon derhalve bij dat besluit geen rekening houden met de in de marktmonitor integraal verwerkte gegevens, zodat zij daarin geen aanleiding hoefde te vinden om vorengenoemde onderzoeksgegevens in een ander daglicht te plaatsen, daargelaten de vraag in hoeverre de in die Marktmonitor opgenomen gegevens afbreuk kunnen doen aan de door OPTA in het bestreden besluit ten aanzien van de ontwikkelingen in het marktaandeel van KPN getrokken conclusies.
Het vorenstaande betekent dat OPTA zich op het standpunt heeft mogen stellen dat kabelaanbieders in de onderhavige reguleringsperiode naar verwachting nog onvoldoende concurrentiedruk zullen kunnen uitoefenen op KPN om de stagnerende concurrentiedruk van alternatieve DSL-aanbieders te compenseren. De positie van de kabelaanbieders rechtvaardigt derhalve niet de gevolgtrekking dat OPTA in het bestreden besluit van een te hoog marktaandeel van KPN is uitgegaan, daargelaten de vraag of OPTA het marktaandeel van KPN niet had mogen beschouwen als een factor die bijdraagt aan het risico dat zij zal beschikken over AMM op de retailmarkt voor breedbandinternettoegang indien dit (enigermate) lager dan 50% zou zijn.
10.3.5 Hetgeen KPN in grief 7 heeft aangevoerd ten betoge dat OPTA haar infrastructuur, schaalvoordelen, distributie- en verkoopnetwerk en product- en dienstendiversificatie ten onrechte heeft beschouwd als factoren die eraan bijdragen dat zij op de retailmarkt voor breedbandinternettoegang over AMM beschikt, komt voor een belangrijk deel neer op een herhaling van de argumenten waarmee KPN de beoordeling door OPTA van (de ontwikkeling van) KPN's marktaandeel heeft aangevochten. Dit geldt met name waar het betreft de kwalitatieve vergelijkbaarheid van kabel en DSL en de door KPN gestelde ontwikkeling in de richting van triple play. Het College ziet geen reden in deze context anders over deze argumenten te oordelen dan het in de voorgaande paragrafen heeft gedaan en verwijst derhalve daarnaar. Dat meerdere concurrenten van KPN deel uitmaken van internationale concerns en actief zijn op meerdere elektronische communicatiemarkten, is een factor die het College in de onderhavige context van beperkt belang acht. Het betreft in de eerste plaats een nationaal afgebakende markt. Voor zover deze concurrenten actief zijn op dezelfde elektronische markten als KPN, geldt dat zij in het algemeen op deze markten een minder sterke positie innemen dan KPN. Aan de van dit algemene beeld afwijkende situatie op de markt voor omroepdiensten, heeft OPTA in haar analyse van de positie van de kabelmaatschappijen expliciet aandacht besteed. Zij is hierbij tot de conclusie gekomen dat weliswaar denkbaar is dat KPN en de kabelmaatschappijen over vergelijkbare breedtevoordelen beschikken – waarbij zij overigens heeft gewezen op de relatief zwakke positie van de kabelmaatschappijen op het zakelijke segment van de markt – maar dat KPN aanmerkelijk meer afnemers heeft dan welke kabelmaatschappij ook, zodat de schaalvoordelen van KPN onbetwistbaar lijken. De feitelijke vaststellingen die OPTA in dit kader heeft gedaan, acht het College aannemelijk.
10.3.6 Mede gelet op hetgeen hiervoor in 10.3.3, 10.3.4 en 10.3.5 is overwogen, volgt het College KPN niet in haar betoog dat OPTA zich op onjuiste gronden op het standpunt heeft gesteld dat het hoge marktaandeel van KPN, de aard van de concurrentie, de door KPN behaalde voordelen uit de controle over niet gemakkelijk te repliceren infrastructuur, schaal- en breedtevoordelen van KPN, de voordelen van KPN uit het distributie- en verkoopnetwerk en uit product- en dienstendiversificatie, alle factoren zijn die bijdragen aan het risico dat KPN in de onderhavige reguleringsperiode beschikt over AMM op de retailmarkt voor breedbandinternettoegang. Het College acht de motivering die OPTA in het bestreden besluit aan vorengenoemd standpunt ten grondslag heeft gelegd, toereikend.
10.3.7 Grief 1 van bbned en Tele2, inhoudende dat OPTA zich in de dominantieanalyse heeft beperkt tot het consumentendeel van de retailmarkt voor breedbandinternettoegang mist feitelijke grondslag. Het College wijst erop dat OPTA in haar beschouwing over de product- en dienstendiversificatie heeft overwogen dat KPN als enige aanbieder een sterke positie inneemt zowel op de consumentensegmenten als op de zakelijke segmenten voor elektronische communicatiediensten en daardoor een belangrijk voordeel heeft ten opzichte van alle andere aanbieders. Deze grief treft daarom geen doel.
10.3.8 Gelet op hetgeen is overwogen in paragrafen 10.3.1 tot en met 10.3.7 is het College van oordeel dat OPTA terecht tot de vaststelling is gekomen dat er een risico bestaat dat KPN zich in belangrijke mate onafhankelijk van andere aanbieders kan gedragen en daarmee dat er een risico bestaat dat KPN over AMM beschikt op de retailmarkt voor breedbandinternettoegang. Gelet op hetgeen hiervoor onder 10.2.5 is overwogen hoeft de gedeeltelijke vernietiging van het ULL-besluit dus niet tot de conclusie te leiden, dat de in het bestreden besluit vastgestelde dominantie van KPN op de retailmarkt voor breedbandinternettoegang niet als uitgangspunt voor de verdere analyse in dit besluit kan dienen.
10.4 Online en Scarlet hebben met grief A betoogd dat de door OPTA afgebakende relevante markt voor WBT LK naast de kopernetwerken ten onrechte ook de coaxnetwerken omvat.
10.4.1 In het marktanalysebesluit WBT van 21 december 2005 is OPTA net als in het bestreden besluit tot de vaststelling gekomen dat de coaxnetwerken, met de kopernetwerken, onderdeel uitmaken van dezelfde markt voor WBT LK. Het College stelt vast dat Online en Scarlet niet hebben aangevoerd dat de marktomstandigheden sinds de vorige reguleringsronde in beduidende mate zijn veranderd en dat OPTA reeds daarin aanleiding had moeten vinden om nu WBT LK over coax niet langer met WBT LK over koper tot dezelfde markt voor WBT LK te rekenen.
10.4.2 In het bestreden besluit heeft OPTA eerst op basis van objectieve kenmerken onderzocht of het productaanbod van WBT over coax voldoende vergelijkbaar is met WBT over koper om voor afnemers in dezelfde behoefte te kunnen voorzien. OPTA heeft daarbij in aanmerking genomen dat coax- en kopernetwerken grotendeels vergelijkbare dekking hebben en dat de retailtarieven voor breedbandinternettoegang over koper en over coax vergelijkbare prijsniveaus kennen zodat aannemelijk is dat kabelaanbieders WBT kunnen aanbieden tegen kosten die vergelijkbaar zijn met die van DSL-aanbieders. Voorts heeft OPTA van belang geacht dat kabelaanbieders en DSL-aanbieders vergelijkbare up- en downloadsnelheden bieden. Voor zover het de markt voor WBT LK betreft - waartoe het College zich in deze beoordeling, gelet op het in paragraaf 10.2.3 gegeven oordeel, beperkt - heeft OPTA aangetekend dat lage overboekingswaarden zowel over koper als over coax kunnen worden geleverd.
Online en Scarlet hebben deze bevindingen van OPTA niet gemotiveerd betwist. Het College volgt daarom OPTA in de aanname dat afnemers van WBT in beginsel geen voorkeur hebben voor WBT over koper of coax, nu het aanbod van WBT over koper en coax vergelijkbaar is wat betreft prijs en producteigenschappen.
10.4.3 OPTA heeft vervolgens onderzocht of een kleine maar significante prijsstijging die wordt doorgevoerd door een hypothetische monopolist op de wholesalemarkt voor WBT over koper, leidt tot een aanzienlijke substitutie van koper door coax op retailniveau, zodat de prijsstijging op wholesaleniveau niet rendabel zou zijn. Evenals het geval was in het marktanalysebesluit WBT van 21 december 2005 heeft OPTA hiermee bij de toepassing van de SSNIP-test gekeken naar de indirecte prijsdruk vanuit de ondergelegen retailmarkt voor breedbandinternettoegang. OPTA is hiertoe overgegaan omdat zij de overstapdrempels voor een afnemer van WBT via koper naar coax of omgekeerd hoog acht en er bijna uitsluitend interne leveringen plaatshebben binnen verticaal geïntegreerde ondernemingen. Directe vraagsubstitutie speelt onder deze omstandigheden slechts een beperkte rol bij de mate waarin een hypothetische monopolist van WBT over koper gedisciplineerd wordt door WBT over coax. Met de in randnummers 437 en 438 van het bestreden besluit beschreven voorbeelden heeft OPTA toegelicht waarom onder evengenoemde omstandigheden een prijsverhoging van een hypothetische monopolist al snel winstgevend zal zijn: het aantal externe afnemers is beperkt en derhalve zal de directe vraagsubstitutie dit ook zijn.
Online en Scarlet zijn om de hiervoor in paragraaf 4.1 genoemde redenen primair van mening dat OPTA niet had mogen nagaan of door indirecte prijsdruk vanuit de ondergelegen retailmarkt de bovengelegen wholesalemarkt zowel WBT via koper als via coax omvat en subsidiair dat OPTA er niet in is geslaagd te bewijzen dat deze prijsdruk zich voordoet. Daarover wordt als volgt overwogen.
Het College volgt Online en Scarlet niet in hun primaire stelling dat OPTA ten onrechte met het oog op de afbakening van vorengenoemde wholesalemarkt heeft onderzocht of sprake is van indirecte prijsdruk vanuit de ondergelegen retailmarkt. Dat onder omstandigheden bij het hanteren van een SSNIP-test rekening mag worden gehouden met indirecte prijsdruk die uitgaat van een onderliggende retailmarkt, is door het College aanvaard in zijn uitspraak inzake het marktanalysebesluit WBT van 21 december 2005 (AWB 06/120 en 06/136, 9 mei 2007, LJN: BA4656). Zoals in punt 44 van de Richtsnoeren staat vermeld, omvat de relevante markt voor een product of dienst volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie alle producten of diensten die daarmee substitueerbaar of voldoende uitwisselbaar zijn, niet alleen op grond van hun objectieve kenmerken, maar ook op grond van de mededingingsvoorwaarden en/of de structuur van vraag en aanbod op de betrokken markt. Gelet op de structuur van de markt voor WBT LK die – naar onweersproken door OPTA is gesteld – voor meer dan 90% wordt bepaald door aan hun eigen ISP's leverende aanbieders, heeft OPTA terecht de vraag beantwoord of aannemelijk is dat vanuit de retailmarkt voldoende indirecte prijsdruk wordt uitgeoefend, waardoor een hypothetische monopolist op de markt voor WBT LK niet in staat is zijn prijzen winstgevend met 5 tot 10% te verhogen. Mede in het licht van vorengenoemde passage in de Richtsnoeren, meent het College, anders dan Online en Scarlet hebben betoogd, dat OPTA uit het gestelde met betrekking tot de indirecte prijsdruk in het Werkdocument bij de Aanbeveling relevante markten 2007 op blz. 34, laatste alinea en blz. 35, eerste alinea, niet heeft hoeven afleiden dat zij indirecte prijsdruk slechts in aanmerking zou mogen nemen bij de mate van daadwerkelijke concurrentie en niet bij de marktafbakening. Overigens blijkt uit de opmerkingen die de Commissie heeft gemaakt bij het ontwerpbesluit (in haar brief aan OPTA van 8 december 2008 en voor zover hier relevant opgenomen in Annex 4 van het bestreden besluit, met name randnummer 489 e.v.) weliswaar dat de Commissie betwijfelt of de door OPTA getrokken conclusie uit de door haar gebruikte feiten kan worden afgeleid, maar niet dat de Commissie de door OPTA gehanteerde methode als zodanig ongeschikt acht in het kader van een marktafbakening.
10.4.4 Ten aanzien van de subsidiaire stelling van Online en Scarlet overweegt het College dat in dit kader OPTA in het bestreden besluit zich de vraag heeft gesteld welk deel van de eindgebruikers naar een andere aanbieder dient over te stappen, om een prijsstijging van 10% onrendabel te maken (critical loss). OPTA heeft op basis van gegevens van KPN het aandeel van de marginale kosten in de prijs van het product WBT geschat op 20 tot 40%. Onder correctie voor het feit dat voor een deel van de retailmarkten het coax-aansluitnetwerk geen alternatief is voor koper, heeft OPTA hieruit afgeleid dat het niveau van critical loss tussen 11,5% en 14,8% ligt. Vervolgens is OPTA nagegaan wat het daadwerkelijke effect is van een dergelijke prijsverhoging (actual loss). Op grond van het gegeven dat het wholesaletarief van WBT over het koperen aansluitnetwerk van KPN een aandeel heeft van 49% in het retailtarief van de bundel van residentiële vaste telefoonaansluitingen met breedbandinternettoegang en 64% in het retailtarief van breedbandinternettoegang, zal een wholesaleprijsstijging van 10% resulteren in een retailprijsstijging van 4,9% respectievelijk 6,4%. Vervolgens heeft OPTA een schatting gemaakt van de prijselasticiteit voor breedbandinternettoegang, die aangeeft in welke mate eindgebruikers zullen overstappen bij een prijsverhoging. OPTA heeft de op basis van gegevens van consumentenonderzoek in Oostenrijk uit 2006 berekende prijselasticiteit van -2,545, een goede benadering geacht van de prijselasticiteit voor breedbandinternettoegang in Nederland. OPTA heeft berekend dat, uitgaande van een prijselasticiteit van -2,545 en de hierboven genoemde retailprijsstijging, de vraag naar WBT ten behoeve van (bundels van) breedbandinternettoegang met circa 12,3% zal dalen. Gelet op de critical loss van minimaal 11,5% valt volgens OPTA te verwachten dat een wholesaleprijsverhoging van 5 tot 10% in zodanige mate tot overstap van eindgebruikers op retailniveau zal leiden dat deze niet winstgevend kan worden doorgevoerd. OPTA heeft daarom geconcludeerd dat sprake is van indirecte prijsdruk, terwijl daarnaast coax en koper voor afnemers in beginsel directe substituten zijn waardoor er ook sprake is van directe prijsdruk, zodat het gerechtvaardigd is om koper en coax tot dezelfde markt voor WBT te rekenen. Het College constateert dat Online en Scarlet hun subsidiaire stelling, dat OPTA met de hiervoor weergegeven berekening niet heeft bewezen dat sprake is van indirecte prijsdruk, hoofdzakelijk hebben onderbouwd met een verwijzing naar het kritische commentaar van de Commissie in haar brief aan OPTA van 8 december 2008 over de opname van kabel in de markt voor WBT op basis van die indirecte prijsdruk. Deze brief bevat de opmerkingen van de Commissie krachtens artikel 7, derde lid, Kaderrichtlijn met betrekking tot het ontwerp van het bestreden besluit. Aanknopend bij dit commentaar van de Commissie hebben Online en Scarlet aangevoerd dat OPTA had moeten aantonen dat ISP's in Nederland gedwongen zijn om een wholesaleprijsstijging aan eindgebruikers op retailniveau door te berekenen, dat bij een dergelijke prijsverhoging voldoende eindgebruikers naar kabelaanbieders zouden overstappen en dat de klanten van de ISP's niet zouden overstappen naar de retailtak van KPN. Ingevolge het ter uitvoering van artikel 7, vijfde lid, Kaderrichtlijn vastgestelde artikel 6b.2, derde lid, Tw dient OPTA zoveel mogelijk rekening te houden met zulke opmerkingen van de Commissie. Uit deze bepaling volgt echter niet zonder meer dat OPTA in deze opmerkingen van de Commissie aanleiding had moeten vinden om de in het bestreden besluit gegeven onderbouwing van haar standpunt dat door indirecte prijsdruk vanuit de ondergelegen retailmarkt de bovengelegen wholesalemarkt zowel WBT over koper als over coax omvat, als ontoereikend ter zijde te schuiven. Artikel 6b.2, derde lid, Tw houdt weliswaar in dat aan de opmerkingen van de Commissie zwaarwegende betekenis moet worden toegekend, maar ontzegt OPTA niet de mogelijkheid tot het nemen van een besluit waarin deze opmerkingen niet worden gevolgd. Daarbij geldt onverminderd dat OPTA, indien zij deze ruimte wenst te benutten, het besluit op het betreffende punt dient te voorzien van een begrijpelijke en inzichtelijke motivering die het besluit kan dragen.
Het College ziet onvoldoende grond voor het oordeel dat de onderbouwing in het bestreden besluit van het standpunt van OPTA dat door met name indirecte prijsdruk vanuit de ondergelegen retailmarkt de bovengelegen wholesalemarkt zowel WBT via koper als via coax omvat, niet aan deze eis voldoet. De grief die Online en Scarlet op basis van de opmerkingen van de Commissie hebben geformuleerd, komt er in essentie op neer dat OPTA specifiek op de Nederlandse situatie gericht onderzoek had behoren te verrichten, teneinde aan de op haar rustende bewijslast te voldoen. Het College stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat, waar OPTA de relevante Nederlandse markten analyseert, zij zoveel als mogelijk uit dient te gaan van aan de situatie op deze markten ontleende gegevens. Dat betekent echter niet dat als uit de beschikbare gegevens, van welke oorsprong ook, met een voldoende mate van waarschijnlijkheid een bepaalde conclusie kan worden afgeleid, OPTA verplicht zou zijn, die conclusie nog eens nader met een expliciet op de Nederlandse situatie gericht onderzoek te onderbouwen. OPTA moet wel steeds kunnen aangeven, waarom zij meent, dat de door haar gebruikte informatie de door haar getrokken conclusies kan dragen. In het onderhavige geval heeft OPTA zich bij de bepaling van de marginale kosten in de prijs van het product WBT en de doorwerking van WBT-tarieven in de kosten voor onderliggende retaildiensten, gebaseerd op Nederlandse gegevens. Slechts ter bepaling van de prijselasticiteit heeft zij gebruik gemaakt van reeds gepubliceerd onderzoek van de situatie in Oostenrijk, waarbij zij gemotiveerd heeft uiteengezet waarom zij aanneemt dat de uitkomsten van dit onderzoek een goede benadering vormen van de Nederlandse situatie. Daartoe heeft zij gewezen op overeenkomsten tussen de retailmarkten voor breedbandinternettoegang in Oostenrijk en Nederland, zoals de sterke penetratie van kabelnetwerken en een hoge adoptie van breedband door consumenten. Online en Scarlet hebben zich hiertegenover beperkt tot het innemen van de – summier gemotiveerde – stelling dat KPN, anders dan de aanbieder in Oostenrijk met AMM, geen marktaandeel verliest aan de kabelaars, maar haar marktaandeel heeft kunnen behouden. Daarmee hebben zij het College er, ook tegen de achtergrond van de opmerkingen van de Commissie, niet van kunnen overtuigen dat geen aanvaardbare grond aanwezig is voor het zoeken van aansluiting bij de Oostenrijkse prijselasticiteit. Overigens hebben Online en Scarlet de juistheid van de berekeningen van OPTA als zodanig niet betwist.
10.4.5 Uit hetgeen hiervoor in 10.4.1 tot en met 10.4.4 is overwogen volgt dat het College geen grond vindt voor het oordeel dat OPTA de markt voor WBT LK onjuist heeft afgebakend door de vaststelling dat breedbandtoegang via coax tot deze markt behoort.
10.5 In grief 3 bestrijdt KPN de conclusie van OPTA dat WBT LK over glas tot dezelfde markt behoort als WBT LK over koper. OPTA heeft deze conclusie onder meer doen steunen op de subconclusie dat voor breedbandinternettoegang, omroep en vaste telefonie geldt dat WBT over glas voor eindgebruikers een substituut vormt voor WBT over koper. De vraagsubstitutie op retailniveau tussen koper en glas brengt volgens OPTA met zich mee dat ook op wholesaleniveau substitutie plaatsvindt tussen koper en glas.
10.5.1 Ter onderbouwing van grief 3 wijst KPN op het toenemende belang op retailniveau van tripleplay. Het College overweegt dat KPN daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat op wholesaleniveau een afzonderlijke vraag bestaat naar WBT LK over glas, in die zin dat de markt voor WBT LK over glas afgescheiden dient te worden van de markt voor WBT LK over koper. De enkele verwijzing naar genoemd belang kan derhalve niet leiden tot het oordeel dat grief 3 met succes is voorgesteld. KPN's stelling dat analoge omroep niet door middel van WBT LK over koper kan worden geleverd, geeft evenmin aanleiding tot dat oordeel. Bezien in het licht van hetgeen hiervoor in paragraaf 10.3.4 is overwogen met betrekking tot de verwachting van OPTA dat consumenten in de onderhavige reguleringsperiode geen duidelijke voorkeur zullen hebben voor tripleplay boven dualplay, kan naar het oordeel van het College de juistheid van deze stelling in het midden worden gelaten. Gelet op vorengenoemde verwachting van OPTA, die volgens het College gerechtvaardigd is, is immers niet aannemelijk dat de betekenis van tripleplay, waarvan analoge omroep deel uitmaakt, in de onderhavige reguleringsperiode in die mate zal toenemen dat OPTA WBT LK over glas niet samen met WBT over koper tot dezelfde markt voor WBT LK heeft mogen rekenen.
10.6 KPN betoogt in grief 8 dat zij op de markt voor WBT LK niet over AMM beschikt. Deze grief treft geen doel. Het College overweegt daartoe het volgende.
10.6.1 OPTA heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat het marktaandeel van KPN in de onderhavige reguleringsperiode, mede afhankelijk van de mate van daadwerkelijke uitfasering van MDF-access, tenminste stabiel blijft, maar mogelijk zal toenemen. OPTA heeft daarbij rekening gehouden met interne leveringen en op grond van vertrouwelijke gegevens uit de structurele marktmonitor aangenomen dat het marktaandeel van KPN is gestegen van 40%-50% eind 2005 naar 50%-60% medio 2008, waarbij geldt dat deze toename voor een belangrijk deel is toe te schrijven aan de overname van Tiscali in mei 2007. Met hetgeen KPN heeft aangevoerd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat OPTA vorengenoemde conclusie niet heeft mogen trekken. KPN weerspreekt op zichzelf niet dat haar marktaandeel tussen 2005 en medio 2008 is gestegen, vooral als gevolg van de overname van Tiscali. KPN ontkent echter dat haar marktaandeel in de onderhavige reguleringsperiode tenminste stabiel zal blijven en mogelijk zal toenemen, maar gaat uit van een afname als gevolg van het toenemende belang van tripleplay. Het College volgt KPN niet in deze stelling. OPTA heeft er in dit verband terecht op gewezen dat KPN's stelling niet rechtstreeks betrekking heeft op de dominantieanalyse van de markt voor WBT LK, omdat op deze markt op zichzelf geen vraag naar tripleplay bestaat en afnemers van WBT LK op grond van specifiek op de wholesalemarkt betrokken afwegingen, zoals het kunnen bieden van landelijke dekking en de daarmee gemoeide investeringen, bepalen of zij op wholesaleniveau WBT LK zullen afnemen van KPN of van de kabelexploitanten. Ook indien en voorzover een toenemende vraag naar multiplay op retailniveau indirect effect sorteert op de positie van de aanbieders van WBT LK op wholesaleniveau, ziet het College in hetgeen KPN met betrekking tot het belang van tripleplay heeft aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat OPTA's conclusie over de ontwikkeling van het marktaandeel van KPN op de markt voor WBT LK voor onjuist moet worden gehouden. Het College wijst op hetgeen hiervoor in paragraaf 10.3.4 is overwogen. Daarin is geoordeeld dat OPTA er niet ten onrechte van is uitgegaan dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen sprake was van een zodanige voorkeur van consumenten voor triple play boven dual play dat OPTA daaraan doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. Het College onderschrijft voorts de opvatting van OPTA dat in het licht van de door KPN te behalen voordelen uit de controle over niet gemakkelijk te dupliceren infrastructuur, schaal- en breedtevoordelen en product- en dienstendiversificatie, niet valt in te zien dat in verband met deze voorkeur de positie van KPN op de markt voor WBT LK ten opzichte van de kabelaanbieders onder serieuze druk komt te staan. Het College komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat OPTA in de dominantieanalyse van de markt voor WBT LK een belangrijke plaats heeft mogen toekennen aan het naar verwachting gedurende de onderhavige reguleringsperiode structureel hoge marktaandeel van KPN.
10.6.2 Gelet op hetgeen het College in paragraaf 10.3.2 heeft overwogen met betrekking tot de All-IP-plannen van KPN, treft hetgeen KPN daaromtrent heeft aangevoerd ter ondersteuning van de stelling dat OPTA onvoldoende heeft gemotiveerd dat zij een voordeel heeft ten opzichte van andere aanbieders van WBT LK omdat zij de beschikking heeft over een niet makkelijk te dupliceren infrastructuur, geen doel.
10.6.3 Het College is van oordeel dat OPTA in het bestreden besluit overtuigend heeft gemotiveerd dat moet worden aangenomen dat KPN beschikt over schaal- en breedte-voordelen ten opzichte van alternatieve DSL-aanbieders en in beperkte mate ten opzichte van kabelexploitanten. De hiertegen gerichte grief van KPN faalt derhalve.
10.6.4 Ook het betoog van KPN dat zij geen concurrentievoordeel heeft ten opzichte van de kabelaanbieders omdat de kabelbedrijven evenals KPN verticaal geïntegreerd zijn, kan er niet toe leiden dat grief 8 doel treft. In randnummer 552 van het bestreden besluit heeft OPTA geconcludeerd dat kabelaanbieders vergelijkbare voordelen hebben van verticale integratie als KPN. Genoemd betoog van KPN tast niet wezenlijk OPTA's vaststelling aan dat KPN om de in randnummer 551 van het bestreden besluit genoemde redenen beschikt over voordelen van verticale integratie ten opzichte van alternatieve DSL-aanbieders.
10.6.5 KPN heeft voorts aangevoerd dat OPTA zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat op de markt voor WBT geen sprake is van voldoende kopersmacht die een tegenwicht kan bieden, zodat KPN zich niet onafhankelijk van haar concurrenten kan gedragen. De daartoe door KPN aangevoerde argumenten ontkrachten naar het oordeel van het College niet in essentie de door OPTA in het bestreden besluit gegeven onderbouwing. Het College acht deze onderbouwing toereikend om het standpunt van OPTA te kunnen dragen.
10.6.6 Conclusie van het voorgaande is dat OPTA terecht tot de vaststelling is gekomen dat KPN over AMM beschikt op de markt voor WBT LK.
10.7 Voor wat betreft grief 9 van KPN, waarin zij stelt dat zij in elk geval niet over AMM beschikt op de markt waartoe WBT LK over glas behoort, overweegt het College dat het in paragraaf 10.5.1 de grief van KPN dat OPTA ten onrechte WBT LK over glas heeft gerekend tot dezelfde relevante wholesalemarkt als WBT LK over koper, heeft verworpen. Er bestaat geen rechtsregel op grond waarvan OPTA desondanks gehouden is een afzonderlijke dominantieanalyse uit te voeren ten aanzien van het door KPN in grief 9 veronderstelde deelgebied van WBT LK over glas, binnen de door OPTA afgebakende gehele markt voor WBT LK. Mede gelet op hetgeen is overwogen in de paragrafen 10.6.1 tot en met 10.6.5 kan grief 9 van KPN daarom niet slagen.
10.8 KPN stelt in grief 13 dat OPTA in het kader van haar beschouwingen over potentiële mededingingsproblemen niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de onderhavige reguleringsperiode de mogelijkheid en de prikkel heeft om toegang tot WBT LK te weigeren.
10.8.1 OPTA heeft in genoemd kader overwogen dat KPN sinds 2005 een commercieel aanbod voor WBT LK in de markt heeft staan en dat dit aanbod mede onder concurrentiedruk van alternatieve DSL-aanbieders tot stand is gekomen. Naar de mening van OPTA wijken de omstandigheden waaronder dit aanbod tot stand is gekomen, echter af van de reguleringsperiode waarop dit besluit betrekking heeft. Door de voorgenomen uitfasering van MDF-centrales door KPN is volgens OPTA de concurrentiedruk van alternatieve DSL-aanbieders afgenomen. OPTA verwacht dat deze concurrentiedruk in de onderhavige reguleringsperiode nog verder zal afnemen vanaf het moment dat tot daadwerkelijke uitfasering van MDF-centrales wordt overgegaan.
KPN acht deze redenering van OPTA onjuist. Daartoe heeft KPN aangevoerd dat het aanbod uit 2005 niet onder concurrentiedruk van alternatieve DSL-aanbieders tot stand is gekomen, maar is voortgekomen uit de concurrentiedruk van de kabelaanbieders en dat de uitfasering van de MDF-centrales in de onderhavige reguleringsperiode nog geen effect zal hebben op de dekkingsgraad van de alternatieve DSL-aanbieders en daarmee geen wijziging van de concurrentiedruk van deze aanbieders tot gevolg zal hebben.
Het College ziet in deze argumenten van KPN geen grond voor het oordeel dat niet aannemelijk zou zijn dat KPN in de onderhavige reguleringsperiode de mogelijkheid en prikkel heeft om toegang tot WBT LK te weigeren. Het College stelt voorop dat van OPTA verwacht mag worden, dat zij aantoont dat een houder van AMM de mogelijkheid en de prikkel heeft om een bepaald, de mededinging schadend, gedrag te vertonen. Van haar wordt niet vereist te bewijzen dat deze mededingingsbeperkende gedraging zich daadwerkelijk voordoet, dan wel het in hoge mate aannemelijk is dat die gedraging zich zal voordoen. Het College verwijst verder naar hetgeen in de paragrafen 10.3.2 en 10.3.4 is overwogen met betrekking tot de gevolgen van de All-IP-plannen van KPN voor de concurrentiepositie van alternatieve DSL-aanbieders en de eventuele compensatie van de stagnerende concurrentiedruk van alternatieve DSL-aanbieders door de kabelexploitanten. In dit licht heeft OPTA ervan mogen uitgaan dat de omstandigheden in de huidige reguleringsperiode afwijken van de omstandigheden waaronder KPN haar commerciële aanbod voor WBT LK in de markt heeft gezet.
10.8.2 De stelling van KPN dat zij in de onderhavige reguleringsperiode WBT LK zal blijven leveren omdat zij zich in overeenkomsten, die voor onbepaalde tijd zijn aangegaan, hiertoe contractueel heeft verplicht, leidt het College niet tot een ander oordeel. OPTA heeft er terecht op gewezen dat potentiële nieuwe afnemers van WBT LK geen rechten kunnen ontlenen aan bestaande contracten tussen KPN en andere partijen. Deze contracten bieden genoemde afnemers op zichzelf geen bescherming tegen eventuele toegangsbelemmeringen van KPN op de markt voor WBT LK.
10.8.3 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft OPTA terecht geoordeeld dat KPN de mogelijkheid en de prikkel heeft om toegang te weigeren waardoor de mededinging op de onderliggende retailmarkt kan worden belemmerd.
10.9 Online, Scarlet, Vodafone en KPN komen op tegen de in het bestreden besluit opgelegde verplichting te voldoen aan redelijke verzoeken om toegang tot WBT LK over koper. Online, Scarlet en Vodafone betogen in grief B, respectievelijk grief II, dat OPTA in strijd met artikel 8 Kaderrichtlijn een ongerechtvaardigd onderscheid naar techniek maakt door de toegangsverplichting te beperken tot WBT LK over koper en deze verplichting niet tevens ten aanzien van WBT LK over glas aan KPN op te leggen. Daarnaast zijn Online, Scarlet en Vodafone van mening dat een toegangsverplichting ten aanzien van WBT LK over glas een noodzakelijke en passende maatregel vormt om daadwerkelijke concurrentie op de retailmarkten te waarborgen. KPN betoogt in grief 14 daarentegen dat de toegangsverplichting voor WBT LK over koper onnodig en niet proportioneel is, en daarom een niet passende maatregel vormt.
10.9.1 Het College stelt voorop dat bij de verplichtingen die op grond van een marktanalyse kunnen worden opgelegd, de wettelijke eis van proportionaliteit geldt. Dat brengt met zich dat als in beroep bepleit wordt een opgelegde remedie door een zwaardere te vervangen, daaraan alleen gehoor gegeven zou kunnen worden, als vast komt te staan dat de opgelegde remedie het gesignaleerde mededingingsprobleem niet in voldoende mate zou verhelpen. Het in artikel 8 Kaderrichtlijn neergelegde streven naar technologische neutraliteit, kan er niet toe leiden dat aan een marktpartij zwaardere lasten worden opgelegd dan op basis van gesignaleerde mededingingsproblemen noodzakelijk geacht kan worden.
10.9.2 OPTA heeft haar conclusie dat het opleggen van een toegangsverplichting voor WBT LK over glas op basis van ODF-access niet noodzakelijk is, gebaseerd op onderzoeksrapporten van Analysys van 24 juli 2008 en 10 december 2008. In deze rapporten heeft Analysys onder meer de financiële haalbaarheid van een business case op basis van ODF-access voor andere aanbieders dan KPN onderzocht. Dit is gebeurd aan de hand van een economisch model waarin eerst de "access network costs" verbonden aan de levering van WBT op basis van ODF-access zijn berekend en daarna de "incremental revenue" die, afgezet tegen WBT-toegang op basis van ULL, is vereist om deze business case "viable" te maken. In het rapport van 10 december 2008 heeft Analysys onder meer de volgende conclusies getrokken: