4. De beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie in verbinding met artikel 8:81 Awb kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van het College op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2 Met betrekking tot het gestelde spoedeisend belang van de revalidatiecentra wier belangen door verzoekster sub 1 worden behartigd, overweegt de voorzieningenrechter dat de in deze voorlopige voorzieningenprocedure aan de orde zijnde generieke tariefmaatregel, inhoudende een neerwaartse bijstelling per 1 januari 2011 van het voor ziekenhuizen beschikbare budget met 2,31%, een financieel belang vertegenwoordigt. Een financieel belang vormt volgens vaste jurisprudentie op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het staat verzoeksters immers vrij financiële compensatie van NZa te vorderen indien de bestreden tariefbeschikkingen op de grond dat zij onrechtmatig zijn in bezwaar of beroep niet zouden worden gehandhaafd. Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter wel in beeld kunnen komen als het financieel belang, gelet op bijvoorbeeld de activiteiten en/of de vermogenspositie van de betrokken revalidatiecentra, zodanig zwaarwegend is, dat hun continuïteit wordt bedreigd. In dat geval zal op basis van een verdere toetsing en belangenafweging moeten worden beoordeeld of het treffen van een voorlopige voorziening geboden is.
4.3 De voorzieningenrechter constateert dat verzoeksters stellen dat de hier aan de orde zijnde additionele korting, die naast de doelmatigheidstaakstelling voor 2011 van structureel € 150 miljoen is opgelegd, aanzienlijk is. Zij hebben echter geen gegevens overgelegd, waaruit kan worden opgemaakt dat de financiële situatie van de revalidatiecentra zodanig is dat bovenbedoelde dreiging zich zal verwezenlijken indien van hen wordt verlangd dat zij de beslissing op de door hen ingediende bezwaren afwachten. Ter zitting heeft NZa aangegeven dat naar verwachting vóór de zomervakantie op zowel de bezwaarschriften van verzoeksters als die van de andere bezwaarmakers zal zijn beslist. De stelling van NZa ter zitting dat de algemene financiële positie van de revalidatiecentra thans zodanig is dat zij in staat moeten worden geacht de financiële gevolgen van bedoelde maatregel te dragen - een stelling die NZa ter zitting heeft toegelicht op basis van gegevens die zij heeft ontleend aan de jaarrekeningen van de instellingen over 2009 - hebben verzoeksters niet weersproken. Evenmin hebben verzoeksters betwist dat, zoals NZa heeft gesteld, de bestreden tariefmaatregel moet worden bezien in het licht van de stijgende ontwikkeling van het budget, waarin de ook in 2011 door de overheid ter compensatie van de loon- en prijsontwikkeling en voor productiegroei beschikbaar gestelde extra middelen zijn verwerkt, welke groei thans door de maatregel wordt gedempt door een negatieve post van 2,31%. Nu verzoeksters naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk hebben gemaakt dat van een zwaarwegend financieel belang in vorenbedoelde zin sprake is, bestaat geen aanleiding voor een nadere beoordeling van de vraag of het treffen van een voorlopige voorziening op die grond geboden is.
4.4 Tot het treffen van een voorlopige voorziening kan ook worden overgegaan indien zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door NZa ingenomen standpunt juist is en het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Dit oordeel van de voorzieningenrechter omtrent de rechtmatigheid van het bestreden besluit heeft een voorlopig karakter en bindt het College op geen enkele wijze in de bodemprocedure.
Omtrent de vraag naar de rechtmatigheid van de bestreden tariefbeschikkingen overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.5 In geschil zijn zestien tariefbeschikkingen van NZa die zijn genomen met inachtneming van een beleidsregel van NZa, die op zijn beurt is vastgesteld op grond van een aanwijzing door de minister. Verzoeksters betwisten niet, gelet op hun argumenten, dat NZa met de vaststelling van deze tariefbeschikkingen de Beleidsregel correct heeft uitgevoerd. Evenmin wordt betwist dat de Beleidsregel op zichzelf in overeenstemming is met de Aanwijzing. De bezwaren van verzoeksters zijn gericht tegen de inhoud van de Aanwijzing, zoals ter zitting ook door verzoeksters gemachtigde is bevestigd, en komen er in de kern op neer dat de Aanwijzing onmiskenbaar onrechtmatig is, nu deze voorbij gaat aan de door verzoeksters genoemde omstandigheden, welke naar hun oordeel maken dat de opgelegde korting niet voor revalidatie-instellingen als die van verzoeksters behoort te gelden. Met verwijzing naar onder meer de uitspraak van het College van 29 januari 2009 (AWB 08/30; , LJN BH3020), overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeksters hun grieven tegen de Aanwijzing door de bestuursrechter beoordeeld kunnen krijgen in het kader van een procedure die is gericht tegen een tariefbeschikking, via de zogeheten exceptieve toetsing.
4.6 Bij de beoordeling van deze grieven van verzoeksters stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. De grondslag voor de bevoegdheid van de minister tot het geven van aanwijzingen als de onderhavige is in artikel 7 Wmg vastgelegd. De Aanwijzing voldoet aan de wettelijke eis dat zij betrekking heeft op een onderwerp waarover NZa ingevolge de wet beleidsregels kan vaststellen, namelijk op tariefvaststelling. NZa heeft zich met argumenten ontleend aan de wetsgeschiedenis naar voorlopig oordeel niet ten onrechte, met verwijzing naar de eerder vermelde uitspraak van het College van 29 januari 2009, op het standpunt gesteld dat tariefregulering, waaronder de mogelijkheid de tarieven te verlagen wanneer het totaal van de kosten de door de overheid aanvaardbaar geachte kosten overschrijdt, na de inwerkingtreding van de Wtg-ExPres en ook onder het huidige wettelijk stelsel mogelijk is gebleven, in beginsel ook in situaties als de onderhavige. Voor tariefregulering en volumebeheersing dragen de zorgverzekeraars noch de instellingen van gezondheidszorg de (eind)verantwoordelijkheid. In het systeem van de Wmg is het, net als overigens voorheen onder de Wtg, de minister die in dit verband de beleidsmatige keuzen maakt en NZa die daaraan binnen de grenzen van rechtmatigheid uitvoering geeft door middel van het vaststellen van beleidsregels en tariefbeschikkingen. Een maatregel als hier aan de orde wordt op grond van financieel-economische overwegingen genomen en strekt ertoe de kosten van gezondheidszorg te beteugelen. Bij de uitvoering van deze publieke, in de wetgeving verankerde taak komt de minister - naar ook het gerechtshof in zijn uitspraak voorop heeft gesteld - een grote mate van beleidsvrijheid toe. In de wijze waarop de minister aan die taak invulling geeft, is hij in hoge mate vrij, waarbij bovendien geldt dat hij bij de daartoe gemaakte keuzen aan politieke controle onderworpen is. Gelet hierop kan, zeker in het kader van een voorlopige voorzieningenprocedure, de rechterlijke beoordeling van een maatregel als hier aan de orde slechts terughoudend zijn.
4.7 Het primair aangevoerde argument van verzoeksters komt er in essentie op neer dat de minister, bij het geven van de aanwijzing strekkende tot redressering van de door hem geconstateerde structurele overschrijding van het ziekenhuiskader, in een mogelijkheid voor een gedifferentieerde uitvoering had moeten voorzien, in die zin dat de mate waarin een individueel ziekenhuis aan de overschrijding van de aanvaardbare kosten op macroniveau heeft bijgedragen bepalend is voor de hoogte van de korting op het budget. Verzoeksters zijn van mening dat de revalidatiecentra van de additionele korting hadden moeten worden uitgezonderd, aangezien zij aan die overschrijding aantoonbaar niet hebben bijgedragen en, door de wijze waarop zij worden gebudgetteerd, ook niet hebben kunnen bijdragen. Dat de revalidatiecentra in 2009 niet aan de overschrijding van het ziekenhuiskader hebben bijgedragen, blijkt volgens verzoeksters eenvoudigweg uit de door NZa voor de revalidatiecentra vastgestelde budgetten. De gemiddelde groei van de revalidatiecentra in 2009 ten opzichte van 2008 was 2,46%. Daarmee zijn zij in 2009 onder de door de minister toegestane volumegroei van 3,1% gebleven. Zelfs de grootste groei van een van de revalidatiecentra (4,61%) blijft ruim onder de door de minister geconstateerde gemiddelde groei van circa 8% bij de ziekenhuizen. Twee revalidatie-instellingen hebben hun groei zelfs zien dalen, met respectievelijk -1,16% en -8,03%. Met een gemiddelde groei van 2,46% komen de revalidatiecentra, aldus verzoeksters, niet eens tot de helft van gemiddelde groei van de ziekenhuissector als geheel van 7 à 8%. De zes revalidatiecentra die de toegestane volumegroei van 3,1% overschrijden, blijven elk ver onder dat gemiddelde. Verzoeksters concluderen hieruit dat in de revalidatiesector in 2009 zelfs sprake is geweest van een onderschrijding ten opzichte van de toegestane groei van 3,1%. Voorts stellen verzoeksters dat de revalidatiecentra niet aan de overschrijding hebben kunnen bijdragen, omdat zij geheel onder het A-segment vallen. Dit betekent dat wordt vastgesteld welk totaalbedrag aan omzet de instelling in enig jaar voor de geleverde productie kan ontvangen. Verschillen tussen het voor een bepaald jaar vastgestelde budget en de bekostiging daarvan middels het in rekening brengen van DBC’s worden het daarop volgende jaar door NZa nagecalculeerd en in de tariefbeschikkingen verwerkt. Overschrijdingen van de budgetten worden aldus door verrekening ongedaan gemaakt in het jaar erna. Voor zover de minister stelt dat de overschrijding door ontwikkelingen in het B-segment wordt veroorzaakt, kan die oorzaak derhalve niet aan de revalidatiecentra worden toegeschreven. Hetzelfde geldt volgens verzoeksters voor zover de minister de kosten van dure- en weesgeneesmiddelen als oorzaak aanwijst: van de 35 door NZa aangewezen dure geneesmiddelen wordt er in de revalidatiezorg één gebruikt. De kosten daarvan maken slechts circa 1% uit van de kosten van dure geneesmiddelen die ten laste van het budgettair kader zijn gekomen en van dat ene procent aan kosten is 15% in revalidatiecentra gemaakt. Verzoeksters achten het toepassen van de additionele korting op de revalidatiecentra, gezien het bovenstaande, voorts onevenredig, omdat zij als gevolg daarvan onder de omzet van vóór 2009 dalen. De revalidatiecentra worden immers meer gekort volgens verzoeksters dan zij zijn gegroeid, terwijl de ziekenhuizen daar boven blijven. Het laten delen van de revalidatiecentra in de additionele korting op dezelfde wijze als de ziekenhuizen, terwijl bij hen - in afwijking van de ziekenhuizen - sprake is van volledige budgettering en van een onderschrijding, is naar de mening van verzoeksters bovendien in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Wat betreft door de minister aangevoerde oorzaken van de overschrijding en redenen voor de additionele korting wijken de revalidatiecentra volgens verzoeksters zodanig af van de ziekenhuizen dat dit een afwijkende behandeling rechtvaardigt.
4.8 Aan de keuze om de overschrijding van het ziekenhuiskader generiek te laten verwerken, heeft de minister blijkens de onder rubriek 2 geciteerde stukken bij de besluitvorming voor de Aanwijzing, ten grondslag gelegd dat sprake is van een overschrijding van de voor ziekenhuizen in de VWS-begroting opgenomen beschikbare middelen door de sector in totaliteit. De begroting kent volgens de minister geen verdeling van het ziekenhuiskader in deelkaders voor het A- en B-segment, zodat de overschrijding niet aan het ene of het andere segment is toe te rekenen. Voorts acht de minister een generieke korting aangewezen, omdat de oorzaken van de overschrijding, naar de minister op vragen van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft aangegeven, niet goed zijn vast te stellen. Voor de budgetontwikkeling op lokaal niveau bestaan bovendien geen normen, zodat het niet mogelijk is om per zorgaanbieder aan te geven of en in welke mate hij aan de overschrijding heeft bijgedragen.
4.9 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de minister in de context van een bezuinigingsmaatregel, waarbij het totaal van de korting voor de ziekenhuizen neerkomt op ruim 2,3% van het totaal van de ziekenhuisbudgetten - een korting waarvan naar voorlopig oordeel niet ten onrechte door NZa is betoogd dat deze in beginsel, gelet ook op de financiële situatie bij de revalidatie-instellingen, door die instellingen redelijkerwijze zonder al te ingrijpende maatregelen is op te vangen - ervoor kunnen kiezen de korting op generieke wijze te laten verwerken. De voorzieningenrechter acht de genoemde argumenten van de minister voor de keuze om de uitgavenoverschrijding aan de gehele sector toe te rekenen en door sector als geheel te laten dragen voldoende draagkrachtig. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter meer in het bijzonder het volgende.
4.10 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan in de door verzoeksters primair aangevoerde omstandigheid dat de revalidatiecentra aan de overschrijding van het ziekenhuiskader niet zouden hebben bijgedragen, geen grond zijn gelegen voor de conclusie dat afwezigheid in de Aanwijzing van door verzoeksters bepleite vorm van differentiatie bij de verwerking van de additionele korting onmiskenbaar onrechtmatig is. Het moge zo zijn dat de door de minister in het overleg met de vaste Kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport genoemde oorzaken voor de overschrijding - te weten een toename van het B-segment en een sterke toename van de kosten van dure- en weesgeneesmiddelen in het A-segment - zich bij de revalidatiecentra aantoonbaar niet voordoen, daaraan valt echter niet de conclusie te verbinden dat de revalidatiecentra geen veroorzaker van de overschrijding (kunnen) zijn. De kern van het antwoord van de minister in bedoeld verslag van 8 oktober 2010 op de vraag naar de oorzaken van de overschrijding en in welke onderdelen van de ziekenhuiszorg de overschrijding zich voordoet, is immers dat uit de eerste pogingen om door middel van onderzoek inzicht te krijgen in de achterliggende oorzaken van de kostenontwikkeling en de overschrijding slechts de voorlopige conclusie kan worden getrokken dat de kostenontwikkeling bij de ziekenhuizen, van welke sector de revalidatiecentra deel uitmaken, niet wordt veroorzaakt door één onderdeel binnen de ziekenhuiszorg, maar het gevolg is van verschillende ontwikkelingen, waarbij zowel het A-segment als het B-segment een rol lijken te spelen. Niet weersproken is voorts de constatering van de minister en NZa dat er binnen de budgetsystematiek geen normen voor budgetontwikkeling bestaan, zodat op deelsectorniveau of op individueel niveau geen normatieve conclusies met betrekking tot een overschrijding te trekken zijn. Het is dan ook, gezien het feit dat een specifieke veroorzaker niet valt aan te wijzen, niet ongerechtvaardigd te achten dat in het kader van de Aanwijzing die ten doel heeft de kosten zodanig te beheersen dat de overschrijding in de toekomst structureel wordt voorkomen, de overschrijding aan de sector als geheel wordt toegerekend, zonder daarbij overigens, zoals de minister in bedoeld verslag eveneens heeft benadrukt, in termen van verwijtbaarheid te spreken. Voor de keuze om tot een generieke korting over te gaan, is het al dan niet veroorzaken van de overschrijding naar voorlopig oordeel bij deze stand van zaken derhalve op goede grond niet als relevante factor in aanmerking genomen.
4.11 Verzoeksters stellen voorts dat de Aanwijzing onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat bij de voorbereiding daarvan niet is onderkend dat de revalidatiecentra binnen de sector een bijzondere positie innemen. Volgens verzoeksters verschillen de revalidatiecentra - gelet op de wijze waarop zij revalidatiezorg verlenen (die bestaat nagenoeg uitsluitend uit directe behandeling door medisch geschoold personeel in multidisciplinair verband ter opheffing of vermindering van beperkingen, waarbij geneesmiddelen en apparatuur een heel andere rol spelen dan bij ziekenhuizen) en de wijze waarop de revalidatiezorg wordt bekostigd (de revalidatiecentra vallen volledig onder het A-segment en worden bij overschrijding van het jaarlijks met de zorgverzekeraars overeengekomen en door NZa goedgekeurde budget het daarop volgende jaar gekort) - zodanig van de ziekenhuizen dat zij daar niet mee kunnen worden gelijkgesteld. Niet alleen is niet is onderkend dat de revalidatiecentra, anders dan de ziekenhuizen, doordat zij volledig zijn gebudgetteerd niet aan een overschrijding van het ziekenhuiskader hebben (kunnen) bijdragen, maar bovendien is geen acht geslagen op het gegeven dat de kosten van de revalidatiecentra, meer dan bij algemene ziekenhuizen het geval is, namelijk voor ruim 80%, uit personeelskosten bestaan, zodat bezuinigingen eerder het personeel zullen (moeten) treffen en daarmee rechtstreeks van invloed zullen zijn op de kwaliteit en/of kwantiteit van de zorgverlening. Voor zover onderzoek is gedaan naar de oorzaken van de overschrijding van het ziekenhuiskader en de mogelijke effecten van een korting zijn de revalidatiecentra, en de bijzondere positie die zij innemen, daarbij nimmer betrokken, aldus verzoeksters. Verzoeksters achten het niet onderkennen van de afwijkende positie van de revalidatiecentra ten opzichte van de ziekenhuizen, waardoor zij bij de voorbereiding van de korting volledig buiten beeld zijn gebleven, zodanig in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, dat de korting ten aanzien van de revalidatiecentra evident onrechtmatig is.
4.12 De door verzoeksters naar voren gebrachte feiten en omstandigheden leiden de voorzieningenrechter niet tot het oordeel dat de Aanwijzing onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. De voorzieningenrechter constateert daartoe dat aan de minister vóór het geven van de Aanwijzing de bij brief van 19 november 2010 aangedragen bezwaren van verzoeksters en de bijzondere situatie waarin zij stellen te verkeren, ter kennis zijn gebracht en dat de minister in zijn brief van 7 januari 2011 heeft uiteengezet aan verzoekster sub 1 waarom hij desondanks voor een generieke korting kiest. Uit die reactie blijkt dat de minister ervoor heeft gekozen de korting als een generieke korting vorm te geven, waarbij niet naar deelsectoren binnen de ziekenhuizen wordt gedifferentieerd, in het besef dat - ook in het geval van de revalidatiecentra - niet valt vast te stellen of en in hoeverre een deelsector of zorgaanbieder aan de overschrijding van het ziekenhuiskader heeft bijgedragen. De bewuste keuze om niet vooraf met bijzondere omstandigheden van een deelsector of zorgaanbieder rekening te houden, acht de voorzieningenrechter, mede gelet op de voor de minister nog bestaande onduidelijkheden in de oorzaken van de overschrijding, in de context van een relatief beperkte bezuinigingsmaatregel, voorshands niet onredelijk. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het feit dat het karakter van een generieke korting met zich brengt dat in beginsel van individuele omstandigheden wordt geabstraheerd niet betekent dat individuele omstandigheden bij de uitvoering van de korting nimmer een rol zouden kunnen spelen. Naar de minister tijdens het overleg met de vaste Kamercommissie bij herhaling heeft aangegeven doet de generieke korting niet af aan de bevoegdheid van NZa om van de beleidsregels af te wijken, in die gevallen waarin toepassing daarvan vanwege bijzondere omstandigheden onevenredige gevolgen zou hebben. Individuele omstandigheden in vorenbedoelde zin zijn door verzoeksters tot op heden niet in concreto aangevoerd.
Ook voor zover verzoeksters stellen dat de omstandigheid dat de kosten van revalidatiecentra, meer dan bij ziekenhuizen het geval is, voor het grootste deel bestaan uit personeelskosten, zodat de effecten van de bezuinigingsmaatregel hun weerslag zullen hebben op het personeel en daarmee rechtstreeks op de te leveren revalidatiezorg, overweegt de voorzieningenrechter dat, zo dit effect zich al zou voordoen, verzoeksters die stelling niet met concrete gegevens nader hebben onderbouwd. Meer in het bijzonder overweegt de voorzieningenrechter in dit verband dat verschillen in kostenstructuren, samenhangend met het type zorg dat door een instelling wordt geleverd, en met de vraag of die zorg in het A-segment of in het B-segment valt, ertoe kunnen leiden dat, gelet ook op de omvang van de generieke korting, bij bepaalde (typen) instellingen de mogelijkheden om zo’n korting op te vangen zoveel meer beperkt zijn dan bij andere instellingen binnen de sector ziekenhuizen, dat het evenredigheidsbeginsel zich verzet tegen het - met een gelijk percentage voor de gehele ziekenhuissector - generiek korten van het budget in het A-segment. De voorzieningenrechter acht echter het door de minister en NZa gehanteerde uitgangspunt dat de revalidatiecentra in staat moeten worden geacht de korting in hun deelsector te realiseren, gezien hun financiële situatie, niet onaannemelijk. Dat door de kortingsmaatregel de ondergrens van een aanvaardbare zorgkwaliteit zal worden overschreden, is gesteld noch gebleken.
4.13 Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de in deze voorlopige voorzieningenprocedure aan de orde zijnde vraag of zeer ernstig betwijfeld moet worden of de tariefbeschikkingen overeind kunnen blijven om de reden dat de Aanwijzing kennelijk onrechtmatig is, ontkennend moet worden beantwoord. Er is voorshands geen grond voor het oordeel dat de minister met die aanwijzing buiten de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is getreden. Naar voorlopig oordeel heeft de minister bij het geven van de Aanwijzing in redelijkheid doorslaggevende betekenis kunnen toekennen aan het thans, door middel van een geheel generieke maatregel, terugdringen van de structurele, sectorbrede overschrijding van het ziekenhuiskader en heeft hij het belang van de individuele ziekenhuizen, waaronder de revalidatiecentra, daaraan ondergeschikt kunnen maken.
4.14 Het vorenoverwogene leidt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat de verzoeken om voorlopige voorziening dienen te worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.