ECLI:NL:CBB:2011:BQ5797

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/276
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.R. Eggeraat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van bestuursdwang op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 april 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker A, die zijn honden terug wilde krijgen na toepassing van bestuursdwang door de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De staatssecretaris had op 14 februari 2011 zes honden van verzoeker in bewaring genomen wegens overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd). Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn honden terug te krijgen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de staatssecretaris bevoegd was om bestuursdwang toe te passen, gezien de slechte conditie van de honden en de beperkte huisvesting. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker de bepalingen van de Gwd had overtreden, aangezien de honden ernstig ondervoed waren en de nodige zorg ontbeerden. Verzoeker had aangevoerd dat hij goed voor zijn dieren zorgde, maar dit werd niet onderbouwd met bewijs.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen zicht was op herstel van de situatie en dat de staatssecretaris terecht had ingegrepen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de situatie van de honden op het moment van de controle spoedeisend was en er geen aanleiding was voor een waarschuwing of termijn voor herstel. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris rechtmatig had gehandeld en dat er geen proceskostenveroordeling nodig was.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Voorzieningenrechter
AWB 11/276 29 april 2011
11201 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Bestuursdwang
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
A, te B, verzoeker,
gemachtigde: mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem,
tegen
staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Wellenberg, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Bij besluit van 22 februari 2011 heeft verweerder zijn beslissing tot toepassing van bestuursdwang op 14 februari 2011, waarbij zes honden van verzoeker in bewaring zijn genomen, op schrift gesteld. Verzoeker is een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de artikelen 36, eerste en derde lid en 37, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd).
Bij brief van 21 maart 2011 heeft verzoeker tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij brief van diezelfde datum heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat verzoeker zijn honden terug krijgt, welk verzoek door de griffier van genoemde rechtbank bij brief van 30 maart 2011 met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan de voorzieningenrechter van het College heeft doorgezonden.
Bij brief van 11 april 2011 heeft verweerder een reactie op de verzoeken en de op de zaken betrekking hebbende stukken ingediend. Bij brief van 26 april 2011 heeft verweerder een aanvullend stuk ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting op 26 april 2011. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde, vergezeld door C, dierenarts en werkzaam bij Dienst Regelingen van verweerder.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Awb bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
" Artikel 5:21
Onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Artikel 5:24
1. Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking.
(…)
4. In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. Het bestuursorgaan omschrijft de te nemen maatregelen.
5. Geen termijn behoeft te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.
6. Indien de situatie dermate spoedeisend is dat het bestuursorgaan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt het alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.
Artikel 5:29
1. Voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, kan het bestuursorgaan zaken meevoeren en opslaan.
(…)
3. Het bestuursorgaan draagt zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende.
4. Het bestuursorgaan kan de teruggave opschorten tot de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten zijn voldaan.
Artikel 5:31
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder dwangsom op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluitene dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt."
Ingevolge artikel 36, eerste lid, Gwd is het verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.
Ingevolge het derde lid is een ieder verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.
Ingevolge artikel 37 Gwd is het de houder van een dier verboden aan een dier de nodige zorg te onthouden.
2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Op 14 februari 2011 heeft een districtinspecteur van de Stichting Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (hierna: LID) samen met een dierenarts, naar aanleiding van een melding een onderzoek ingesteld naar het welzijn van de dieren van verzoeker. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een toezichtrapport, ondertekend op 17 februari 2011.
- Op 14 februari 2011 heeft verweerder bestuursdwang toegepast door zes honden in bewaring te nemen.
- Bij besluit van 22 februari 2011 heeft verweerder zijn beslissing omtrent toepassen van bestuursdwang op schrift gesteld.
3. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker is van mening dat de maatregel van bestuursdwang zwaar overtrokken is. Binnen de grenzen wat voor hem mogelijk is, zorgt verzoeker goed voor zijn dieren. De dieren krijgen regelmatig te eten en er is ook zo nodig contact met de dierenarts. Volgens verzoeker had eerst op bepaalde punten een waarschuwing of overleg kunnen plaatsvinden. Dit klemt te meer nu verzoeker eind februari 2011 heeft vernomen dat hij zijn honden terug kan krijgen wanneer hij € 2960,- betaalt en nog aan een paar andere voorwaarden voldoet. Hieruit blijkt zijns inziens dat van een echt bedreigende situatie voor de dieren geen sprake is geweest.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder stelt dat wanneer verzoeker voldoet aan de voorwaarden zoals vermeld in de brief van 25 februari 2011, hij de honden terug kan krijgen. In zoverre zou dan geen sprake meer zijn van een spoedeisend belang.
Gezien de slechte conditie van de honden en de beperkte huisvesting was ingrijpen noodzakelijk. De dieren waren schraal en extreem mager en hadden een te kleine huisvesting tot hun beschikking. Het spoedshalve toepassen van bestuursdwang was noodzakelijk omdat de situatie waarin de honden verkeerden in stand zou worden gehouden dan wel verergerd zou worden. Dit is volgens verweerder bevestigd door de dierenarts. Om een einde te maken aan de verwaarloosde status van de dieren is besloten tot terstond ingrijpen. Bovendien heeft verzoeker tijdens het verhoor op 14 februari 2011 te kennen gegeven dat hij wist dat de honden erg mager waren en dat hij inzag dat de situatie niet langer zo kon voortduren. Hem ontbreken echter de financiële middelen om aan deze situatie een einde te maken. Derhalve moet worden vastgesteld dat verzoeker willens en wetens, zonder redelijk doel, het welzijn en de gezondheid van de honden heeft benadeeld. Gelet op de houding van verzoeker viel niet in te zien dat hij zelfstandig een einde aan deze situatie zou maken. De honden hebben immers lange tijd de nodige zorg ontbeerd. Verweerder was derhalve niet alleen bevoegd, maar ook gehouden tegen de aangetroffen situatie op te treden. Nu er geen zicht op herstel was, was het ook niet mogelijk minder vergaande maatregelen te treffen om de overtredingen te beëindigen.
De dieren kunnen aan verzoeker worden teruggeven als de dieren voldoende aangesterkt zijn, verzoeker de kosten verbonden aan de toepassing van spoedbestuursdwang voldoet, en de huisvestingssituatie het toelaat. Inmiddels zijn de honden voldoende aangesterkt. Evenwel zijn de kosten nog niet door verzoeker voldaan. De door verzoeker voorgestelde betalingsregeling heeft verweerder afgewezen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 Awb in verbinding met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, in die zin dat de kosten van opvang van de honden van verzoeker per dag stijgen. De omstandigheid dat de honden thans zijn "vrijgegeven", doet aan het vorenstaande niet af. De honden zijn immers nog steeds in de opvang, zodat de kosten nog steeds oplopen.
5.3 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat verzoeker de bepalingen als neergelegd in artikel 36, eerste en derde lid, Gwd en artikel 37 Gwd, heeft overtreden. Tijdens het controlebezoek op 14 februari 2011 is gebleken dat de zes honden van verzoeker (zeer sterk) vermagerd en schraal waren. Over de lichamen van de honden werden uitstekende botten, scherpe ruglijnen en heupbeenderen gevoeld. Van sommige honden was de vacht verklit en werd geconstateerd dat deze honden huidproblemen hadden. Een andere hond had enkele klitten aan de voor- en achterpoten en aan de staartwortel en vele kale huiddelen op het lichaam. Voorts is door de dierenarts die bij het bezoek op 14 februari 2011 aanwezig was, D, blijkens de aanvullende verklaring van 22 april 2011 geconstateerd dat de honden ernstig ondervoed waren en dat zij de basisverzorging (vacht- en nagelverzorging, ontvlooien) misten. Blijkens deze verklaring heeft de dierenarts geadviseerd om de honden mee te laten nemen omdat de bewegingsruimte van de honden (zes honden op een flat) veel te beperkt is, de honden de belangrijkste basisverzorging misten (voeding, algemene lichamelijke verzorging) en zij broodmager waren. Uit de bij de gedingstukken gevoegde foto’s is de voorzieningenrechter gebleken dat de honden zeer mager waren. Verzoeker stelt dat hij de honden wel voldoende voer en water heeft gegeven, maar dat zij door een wormenkuur zijn vermagerd en juist net weer aan het aansterken waren, doch verzoeker heeft deze stellingen niet onderbouwd met bijvoorbeeld een verklaring van een dierenarts.
Gelet op het vorengaande is er voldoende grond voor het oordeel dat verzoeker de gezondheid van de honden heeft benadeeld en dat hij de dieren de nodige verzorging heeft onthouden. Verzoeker heeft derhalve in strijd gehandeld met het bepaalde in de Gwd en het Besluit. Hieruit volgt dat verweerder de bevoegdheid toekwam handhavend op te treden.
5.4 De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat niet viel te verwachten dat, met name gelet op de conclusie van de dierenarts dat de honden al gedurende lange tijd verzorging is onthouden, verzoeker zijn overtredingen op de korte termijn zou staken. Verweerder is derhalve terecht van opvatting dat geen concreet zich op legalisatie bestond. De voorzieningenrechter neemt voorshands aan dat de op 14 februari 2011 aangetroffen situatie dermate spoedeisend was dat terstond bestuursdwang kon worden toegepast. Gelet hierop was geen plaats voor een waarschuwing aan verzoeker of het stellen van een termijn voor het nemen van maatregelen.
De stelling van verzoeker dat niet is gebleken van ernstig gevaar voor de gezondheid van de honden aangezien verweerder op 25 februari 2011 te kennen heeft gegeven dat verzoeker de honden, onder bepaalde voorwaarden, terug kan krijgen, doet aan geconstateerde situatie van de honden op 14 februari 2011 niet af. Van belang is dat verzoeker de bepalingen van de Gwd heeft overtreden en dat geen concreet zicht was op legalisatie.
Verzoeker wijst erop dat niet is besloten zijn katten, die ook zijn onderzocht door meergenoemde dierenarts, mee te nemen. Ten aanzien van deze katten heeft verweerder verzoeker geadviseerd deze te laten onderzoeken door een dierenarts, hetgeen verzoeker ook daadwerkelijk heeft gedaan. Dit gegeven zegt echter niets over de toestand waarin de honden zijn aangetroffen. Verweerder heeft gelet op de aangetroffen situatie op goede grond er voor gekozen de honden uit de beperkte huisvestingssituatie te halen, te onderzoeken en bij te voederen om de dieren te laten aansterken en zo de overtredingen te staken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder derhalve niet in strijd gehandeld met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Nu naar voorlopig oordeel sprake is van rechtmatige toepassing van bestuursdwang kan verweerder zich met recht beroepen op artikel 5:29, vierde lid, Awb.
5.5 Gelet hierop dient het verzoek te worden afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Beishuizen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2011.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. P.M. Beishuizen