ECLI:NL:CBB:2011:BQ6205

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/546
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over kennelijke fout in aanvraag GLB-inkomenssteun

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 mei 2011 uitspraak gedaan in het geschil tussen de Maatschap A en B, appellante, en de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder. Appellante had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij de bezwaren van appellante tegen een eerder besluit ongegrond waren verklaard. Dit eerdere besluit betrof de toekenning van een voorschot op de bedrijfstoeslag voor het jaar 2009 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Appellante stelde dat zij abusievelijk een te klein aantal hectare gewaspercelen had aangekruist in haar aanvraag, wat leidde tot een verzoek om aanpassing van de aanvraag op basis van een kennelijke fout.

Het College heeft vastgesteld dat appellante 15 percelen met een totale oppervlakte van 28.10 hectare had opgegeven, terwijl zij in werkelijkheid 33.44 hectare had moeten aanvragen. De vraag was of het niet opgeven van alle percelen een kennelijke fout opleverde. Het College oordeelde dat het verschil tussen de aangevraagde en maximaal aan te vragen toeslagrechten niet zo groot was dat verweerder dit bij summier onderzoek had moeten opmerken. Het College concludeerde dat er geen sprake was van een kennelijke fout, omdat de aanvraag niet in strijd was met de werkelijke bedoeling van appellante.

De beroepsgronden van appellante werden verworpen, en het College verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de criteria voor het vaststellen van een kennelijke fout in aanvragen voor GLB-inkomenssteun en de verantwoordelijkheden van zowel de aanvrager als de bevoegde autoriteit in het proces.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/546 20 mei 2011
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. N.J.H. Klomp, werkzaam bij Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 4 juni 2010 beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 27 april 2010, waarbij verweerder de bezwaren van appellante tegen het besluit van 18 maart 2010 ongegrond heeft verklaard. Met dat laatste besluit heeft verweerder appellante een voorschot op de bedrijfstoeslag voor het jaar 2009 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: Regeling) toegekend.
Bij brief van 9 augustus 2010 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Op 8 april 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Namens appellante zijn verschenen A en B voornoemd. Namens verweerder is verschenen mr. Klomp voornoemd.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (hierna te noemen: Verordening (EG) nr. 796/2004) luidt, voor zover en ten tijde van belang als volgt:
" Artikel 15
(..)
1. Na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag mogen individuele percelen landbouwgrond (..) aan de verzamelaanvraag worden toegevoegd mits de in de betrokken steunregelingen gestelde eisen in acht worden genomen.
(..)
2. Onverminderd (..) worden overeenkomstig lid 1 (..) aangebrachte wijzigingen schriftelijk aan de bevoegde autoriteit meegedeeld uiterlijk op
31 mei (..) van het betrokken kalenderjaar (..).
(..)
Artikel 19
(..)
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend. "
2.2 Het College gaat uit van de volgende feiten.
- Appellante heeft om uitbetaling van haar toeslagrechten over 2009 verzocht en hiervoor 15 percelen met een totale oppervlakte van 28.10 hectare opgegeven.
- Bij het besluit van 18 maart 2010 heeft verweerder het voorschot op de bedrijfstoeslag vastgesteld op € 14.396,62.
- In haar bezwaar tegen dit besluit stelt appellante dat zij abusievelijk een te klein aantal hectare gewaspercelen heeft aangekruist. Het totaal is 28.10 + 5.34 = 33.44.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Met het bezwaarschrift doet appellante een verzoek tot aanpassing van de aanvraag. Dit verzoek kan, gelet op het moment waarop het wordt gedaan, alleen worden gehonoreerd indien sprake is van een kennelijke fout. Daarvan kan sprake zijn, indien de aanvraag een tegenstrijdigheid bevat, die op een vergissing wijst en het redelijkerwijs is uitgesloten dat de aanvraag overeenstemde met de werkelijke bedoeling van de aanvrager.
Appellante heeft 28.10 van in totaal 32 toeslagrechten, en 28.10 van in totaal 41.03 hectare opgegeven. Zij heeft 15 van haar 28 percelen aangekruist. Het verschil tussen het aangevraagde en hetgeen maximaal kon worden aangevraagd is niet zo groot, dat verweerder dit bij summier onderzoek direct had moeten opvallen. Er kon voor appellante een reden zijn om deze percelen niet voor uitbetaling in aanmerking te brengen.
Onder deze omstandigheden was er geen aanleiding om de aanvraag van appellante als niet samenhangend te beschouwen.
4. Het standpunt van appellante
Appellante was onbekend met het online invoeren van de gecombineerde opgave. Rondom dat invoeren waren ook onduidelijkheden. Een tegenstrijdigheid en een fout in het systeem is, dat indien appellante te weinig toeslagrechten aanvraagt, dit niet opvalt en niet wordt gecontroleerd, maar dat, indien zij teveel toeslagrechten aanvraagt, dit wel opvalt. Om deze redenen is er aanleiding de aanvraag als niet samenhangend te beschouwen.
Appellante geeft in overweging dat het hier gaat om geld dat is bedoeld ter ondersteuning van inkomen voor de agrarische sector. In Europa is hiervoor gekozen.
Ter zitting is hieraan toegevoegd, dat het verschil met andere jaren dermate groot is, dat verweerder dit bij controle had moeten zijn opgevallen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 De Europese Commissie heeft met betrekking tot de vraag wanneer sprake is van een kennelijke fout een Werkdocument uitgebracht. Verweerder hanteert dit document bij de beoordeling van verzoeken om na de uiterste indieningstermijn nog wijzingen in een aanvraag te mogen aanbrengen. In vaste rechtspraak heeft het College deze benadering aanvaardbaar geacht.
Het College heeft het werkdocument eerder zo uitgelegd en samengevat, dat van een kennelijke fout als regel alleen kan worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen.
Verweerder heeft op basis van het Werkdocument voor zichzelf als criterium geformuleerd dat slechts dan een kennelijke fout erkend kan worden, als sprake is van een tegenstrijdigheid in de aanvraag die wijst op een vergissing, terwijl het redelijkerwijs is uitgesloten dat de aanvraag conform de bedoeling van de aanvrager is ingevuld.
Ter beantwoording ligt de vraag voor of het niet opgeven van niet alle voor uitbetaling van toeslagrechten in aanmerking komende percelen een kennelijke fout oplevert. Naar het oordeel van het College is het verschil tussen de 28.10 aangevraagde en de maximaal 32 aan te vragen toeslagrechten niet zo buitensporig, dat verweerder bij beoordeling van de aanvraag in een oogopslag kon zien dat sprake was van een tegenstrijdig ingevulde aanvraag. Dat betekent dat niet kan worden staande gehouden dat met een summier onderzoek na ontvangst van de aanvraag kon worden vastgesteld dat de aanvraag blijkbaar geen goede weergave was van hetgeen appellante beoogde, zodat geen sprake is van een kennelijke fout. Daaraan doet niet af dat appellante in voorgaande jaren meer percelen heeft aangekruist.
5.2 De beroepsgronden falen.
5.3 Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2011.
w.g. R.C. Stam w.g. E. van Kerkhoven