ECLI:NL:CBB:2011:BQ7878

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/259
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.R. Eggeraat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestuursdwang op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

In deze zaak heeft verzoeker, A, zich tot het College van Beroep voor het bedrijfsleven gewend met het verzoek om een voorlopige voorziening. Dit verzoek was gericht tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarbij verzoeker een last onder bestuursdwang was opgelegd wegens overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd). De voorzieningenrechter heeft op 18 mei 2011 uitspraak gedaan. De zaak kwam voort uit een controle op 26 januari 2011, waarbij geconstateerd werd dat verzoeker niet voldeed aan de Gwd en het Besluit welzijn productiedieren. Verweerder had verzoeker gelast om voor 22 februari 2011 zes herstelmaatregelen te treffen, maar bij een hercontrole op 9 maart 2011 bleek de situatie niet verbeterd. Verzoeker had slechts één van de maatregelen uitgevoerd, terwijl de andere maatregelen niet waren genomen. Dit leidde tot de inbeslagname van dertien runderen, die in bewaring werden genomen. Verzoeker voerde aan dat de inbeslagname onterecht was, omdat hij de nodige zorg voor de dieren had verleend. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker in strijd had gehandeld met de Gwd en dat de maatregelen van verweerder proportioneel waren. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat er geen zicht was op verbetering van de situatie van de runderen en de gezondheid van de dieren in het geding was.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 11/259 18 mei 2011
11201 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Bestuursdwang
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
A, te B, verzoeker,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.A. Diephuis, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Bij brief van 22 maart 2011 heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter van het College gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen, ertoe strekkende dat het besluit van verweerder van 16 februari 2011, wordt geschorst.
Bij voornoemd besluit heeft verweerder verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de artikelen 36, 37 en 38 van de Gezondheids-en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd) en verschillende artikelen van het Besluit houdende regelen ter zake van het houden, verzorgen en huisvesten van productiedieren (hierna: Besluit welzijn
productiedieren).
Bij brief van 6 april 2011 heeft verweerder een schriftelijke reactie op het verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, onder overlegging van op de zaak betrekking hebbende stukken.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld ter zitting van 13 mei 2011, waarbij verzoeker en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen. Voor verweerder zijn voorts verschenen drs. C.B. Pump (hierna: Pump), dierenarts werkzaam bij de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit (hierna: nVWA), drs. A.J. van Doorn, dierenarts werkzaam bij de Dienst Regelingen van verweerder en D.A. Flapper, ambtenaar werkzaam bij de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID).
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het volgende bepaald:
“ Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
(..)
Art. 5:24
1. De last onder bestuursdwang omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. De last onder bestuursdwang vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
3. De last onder bestuursdwang wordt bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.
Art. 5:25
1. De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. De last vermeldt in hoeverre de kosten van bestuursdwang ten laste van de overtreder zullen worden gebracht.
(….)
Art. 5:29
1. Voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, kan het bestuursorgaan zaken meevoeren en opslaan.
(..)
3. Het bestuursorgaan draagt zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende.
4. Het bestuursorgaan kan de teruggave opschorten tot de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten zijn voldaan.
De Gezondheids-en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd) bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
“ Artikel 36
1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.
(..)
3. Een ieder is verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.
Artikel 37
Het is de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden.
Artikel 106
Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.”
Het Besluit welzijn productiedieren bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
“ Artikel 6
1. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Diergeneesmiddelenwet wordt door de eigenaar of houder van een dier een register bijgehouden van de verstrekte medische zorg en het bij iedere controle geconstateerde aantal sterfgevallen. Dit register wordt ten minste drie jaar bewaard.
(..)”
2.2. Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan.
- Op 26 januari 2011 hebben ambtenaren van de AID, vergezeld door eerder genoemde Pump, dierenarts van de nVWA, een controle uitgevoerd op het bedrijf van verzoeker. Bij deze controle is geconstateerd dat niet werd voldaan aan de Gwd en verschillende artikelen van het besluit welzijn productiedieren.
- Bij besluit van 16 februari 2011 heeft verweerder, naar aanleiding van genoemde controle en de door de toezichthouders van de AID geconstateerde overtredingen, verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd. Bij dit besluit heeft verweerder verzoeker gelast een zestal maatregelen voor 22 februari 2011 uit te voeren. In het besluit is voorts bepaald dat indien verzoeker de gestelde maatregelen niet voor 22 februari 2011 heeft uitgevoerd, bestuursdwang zal worden toegepast, inhoudende dat verweerder op kosten van verzoeker de maatregelen zal laten uitvoeren.
- Op 9 maart 2011 heeft een hercontrole op het bedrijf van verzoeker plaatsgevonden. Blijkens proces-verbaal, opgemaakt op 11 maart 2011, door R. Luimstra, ambtenaar van de nVWA, zijn na afloop van deze hercontrole in het kader van het door verweerder genomen besluit dertien runderen meegevoerd en in bewaring genomen.
- Bij brief van 14 maart 2011 heeft verweerder verzoeker te kennen gegeven dat hij heeft vernomen dat verzoeker de dertien runderen terug wilt ontvangen. Alvorens tot teruggave over te gaan dient verzoeker de geschatte kosten voor de opvang te betalen. Deze geschatte kosten bedragen € 7000,-. De dieren kunnen aan verzoeker worden overgedragen indien de plaats, waar de dieren (tijdelijk) worden ondergebracht, door een toezichthouder van de AID is gecontroleerd en akkoord is bevonden voor wat betreft de geldende wet- en regelgeving.
- Bij brief van 24 maart 2011 heeft verzoeker tegen het besluit van 16 februari 2011 bezwaar gemaakt.
3. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker wil dat de dertien runderen worden teruggegeven. Dit, in de eerste plaats, vanwege de impact die de hercontrole en de inbeslagname op 9 maart jl., op de kinderen van verzoeker heeft gehad, die keer op keer vragen wanneer de dieren terugkeren. De stelling van verweerder dat verzoeker, ten tijde van de hercontrole, niet zou hebben voldaan aan alle zes door verweerder opgelegde herstelmaatregelen is volgens verzoeker onjuist. Verzoeker heeft de herstelmaatregelen uitgevoerd. Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat, anders dan verweerder stelt, hij de schurftaandoeningen van de runderen op passende wijze heeft verzorgd. Bovendien benadrukt verzoeker dat de schurft zal weggaan wanneer de runderen weer de weide in gaan, hetgeen binnen enkele weken na meevoering en in bewaringneming zou hebben plaatsgevonden. Volgens verzoeker brengt het voorgaande met zich mee dat verweerder niet had mogen overgaan tot het meevoeren en opslaan van de runderen.
4. Het standpunt van verweerder
In het besluit van 16 februari 2011 tot het opleggen van bestuursdwang heeft verweerder onder verwijzing naar de bevindingen van de ambtenaren van de AID en de schriftelijke verklaring van de dierenarts van de nVWA, geconcludeerd dat verzoeker het welzijn van zijn runderen heeft benadeeld. Gelet hierop heeft verzoeker gehandeld in strijd met (onder meer) de artikelen 36 en 37 Gwd. In voornoemd besluit heeft verweerder bepaald dat verzoeker voor 22 februari 2011 zes herstelmaatregelen dient uit te voeren: de dieren dienen over vers en schoon drinkwater te beschikken, de dieren dienen over een schone en droge ligplek te beschikken, de dieren mogen niet onnodig in hun bewegingsvrijheid worden beperkt, de dieren dienen op passende wijze te worden verzorgd (zonodig met hulp van dierenarts), de hoeven/klauwen van de dieren moeten goed verzorgd zijn en er moet ingevolge artikel 6, eerste lid, Besluit welzijn productiedieren, een register worden bijgehouden, waarin de medische zorg en het aantal sterfgevallen wordt bijgehouden.
In zijn reactie op het verzoek heeft verweerder het volgende naar voren gebracht. Na ommekomst van de begunstigingstermijn bleek de situatie van de runderen op 9 maart 2011 niet te zijn verbeterd, maar zelfs verslechterd. Verzoeker had alleen de drinkwatervoorziening in orde gemaakt. De andere verlangde maatregelen waren niet genomen. De runderen beschikten (nog steeds) niet over een droge ligplaats, de stal was nog steeds ernstig vervuild. Daarnaast had verzoeker geen adequate maatregelen genomen om de schurftachtige huidaandoeningen aan te pakken. Volgens verweerder mocht verzoeker niet volstaan met het argument dat de dieren snel in de weide zouden kunnen herstellen. Ook heeft verzoeker verzuimd de bewegingsvrijheid van de vastgebonden runderen te verbeteren. Gelet op het voorgaande handelt verzoeker (nog steeds) in strijd met (onder meer) de artikelen 36 en 37 Gwd. Bovendien kon verzoeker geen register, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Besluit welzijn productiedieren overleggen.
Nu bij de hercontrole van 9 maart 2011 door verweerder werd geconcludeerd dat de situatie van de runderen niet was verbeterd, is verweerder overgegaan tot het meevoeren en opslaan van de dertien runderen. Verweerder stelt dat verzoeker een meer dan redelijke termijn is geboden om het meevoeren van de runderen te voorkomen.
Ten slotte stelt verweerder dat de maatregel tot het meevoeren en opslaan van de runderen proportioneel was. Hieromtrent stelt verweerder dat geen minder vergaand besluit kon worden genomen om verzoekers overtredingen ongedaan te maken. De dertien runderen konden niet in deze slechte omstandigheden qua verzorging en huisvesting blijven zonder het risico van onomkeerbare gezondheidsschade.
Verweerder is van opvatting dat verzoeker zijn zaken niet op orde heeft. Dat verzoeker de tekortkomingen niet of nauwelijks herstelt, komt door een combinatie van onwil en (financieel) onvermogen. Ter zitting is meegedeeld dat bij een zeer recente controle bij de nog op het bedrijf aanwezige dieren weer tekortkomingen zijn geconstateerd. Verweerder is van mening dat wanneer de runderen zouden worden teruggegeven, de verwaarlozing van de runderen zich waarschijnlijk zal herhalen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 Awb in verbinding met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, in die zin dat de kosten van opvang van de runderen per dag stijgen.
5.3 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat verzoeker de bepalingen als neergelegd in artikel 36, eerste en derde lid, Gwd en artikel 37 Gwd en artikel 6, eerste lid, Besluit welzijn productiedieren heeft overtreden. Dit is met voldoende zekerheid af te leiden uit de verklaringen van de ambtenaren van de AID en dierenarts Pump, met betrekking tot de controle op 26 januari 2011 en het controlebezoek van 9 maart 2011.
De voorzieningenrechter acht het op grond van die stukken en het verhandelde ter zitting allereerst aannemelijk dat de runderen niet over een schone en droge ligplaats konden beschikken. In de stallen waar de runderen verbleven lagen, ook ten tijde van de hercontrole, ophopingen van mest en urine op de gruppen, roosters en ligplaatsen. Daarnaast heeft verweerder gesteld dat de runderen op 26 januari 2011 last hadden van schurftaandoening en dat deze situatie bij de hercontrole niet verbeterd bleek te zijn. Verzoeker heeft erkend te hebben nagelaten deze runderen door een dierenarts te laten verzorgen, hij heeft zelf getracht met motorolie de aandoening te bestrijden. De voorzieningenrechter acht het standpunt van verweerder dat een dergelijke behandeling niet passend en zelfs niet verantwoord is, aannemelijk. Voorts is vast komen staan dat bij beide controles enkele runderen in hun bewegingsvrijheid werden beperkt. Van deze runderen waren de achterpoten met touwen vastgebonden aan de muur of de ligplaatsafscheiding. Ten slotte heeft verzoeker niet betwist dat hij, ten tijde van beide controles, geen register, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Besluit welzijn productiedieren kon overleggen.
Gelet op het voorgaande is er voldoende grond voor het oordeel dat verzoeker de gezondheid van de runderen heeft benadeeld en hij de dieren de nodige verzorging heeft onthouden en derhalve in strijd heeft gehandeld met de Gwd en het Besluit welzijn productiedieren. Hieruit volgt dat verweerder de bevoegdheid toekwam om op grond van artikel 106 Gwd handhavend op te treden.
5.4 De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat niet viel te verwachten dat verzoeker zijn overtredingen op korte termijn zou staken. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de aan verzoeker gegunde termijn om de aangezegde maatregelen uit te voeren, niet heeft geleid tot een noemenswaardige verbetering van de situatie. Verzoeker heeft feitelijk meer dan twee weken de tijd gehad om de herstelmaatregelen, die relatief snel en eenvoudig uitvoerbaar waren, te bewerkstelligen. Verweerder heeft dan ook kunnen concluderen dat geen concreet zicht op verbetering van de situatie viel te verwachten.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verzoeker ter zitting het standpunt heeft ingenomen dat zijn gewraakte manier van verzorging volstaat. Gelet op deze houding van verzoeker is de voorzieningenrechter met verweerder van opvatting dat het niet aannemelijk is dat verzoeker uit eigen beweging de verzorgings- en huisvestingssituatie zou verbeteren. In verband hiermee heeft verweerder op goede gronden er voor gekozen de runderen op 9 maart 2011 mee te voeren en in bewaring te nemen. Een dergelijk handelen is, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, niet in strijd met het beginsel van proportionaliteit.
Nu naar voorlopig oordeel verweerders besluit rechtmatig is, kan verweerder zich beroepen op artikel 5:29, vierde lid, Awb.
5.5 Gelet hierop dient het verzoek te worden afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, in tegenwoordigheid van mr. L.B.J. Leunissen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. L.B.J. Leunissen