ECLI:NL:CBB:2011:BQ9615

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/407
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.R. Eggeraat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang wegens overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren met betrekking tot paardenverzorging en afrastering

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 juni 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker A, die in beroep ging tegen een last onder bestuursdwang opgelegd door de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De last was opgelegd wegens vermeende overtredingen van de artikelen 36 en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd), met betrekking tot de verzorging van zijn paarden en de staat van de afrastering van zijn weilanden. Verweerder had A gelast om voor 17 april 2011 maatregelen te treffen om de situatie te verbeteren, maar A maakte bezwaar tegen deze last en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder een controle op 17 maart 2011 door toezichthoudende ambtenaren, die constateerden dat de afrastering van de weilanden ondeugdelijk was en dat er losse materialen lagen die een risico voor de paarden zouden kunnen vormen. A betwistte de noodzaak van de opgelegde maatregelen en voerde aan dat zijn paarden in goede conditie verkeerden en dat de situatie niet gevaarlijk was. Tijdens de zitting op 22 juni 2011 werd duidelijk dat de toezichthoudende dierenarts geen verwondingen bij de paarden had geconstateerd als gevolg van de situatie in de weilanden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de gezondheid of het welzijn van de paarden in gevaar was en dat de opgelegde bestuursdwang niet proportioneel was. Het verzoek om voorlopige voorziening werd toegewezen, het bestreden besluit werd geschorst en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van verzoeker. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij de toepassing van bestuursdwang in het kader van dierenwelzijn.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Voorzieningenrechter
AWB 11/407 30 juni 2011
11201 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Bestuursdwang
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
A, te B, verzoeker,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.A. Diephuis, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Bij besluit van 6 april 2011, verzonden 7 april 2011, heeft verweerder aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de artikelen 36, eerste en derde lid, en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd). Daarbij heeft verweerder verzoeker gelast de bij het besluit genoemde maatregelen voor 17 april 2011 uit te voeren.
Verzoeker heeft bij brief van 1 mei 2011 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 23 mei 2011 is verweerder gestart met de uitvoering van bestuursdwang.
Bij brief van 23 mei 2011 heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen, inhoudend, naar de voorzieningenrechter begrijpt, dat verweerders besluit wordt geschorst. Dit verzoek is door de griffier van genoemde rechtbank bij brief van 24 mei 2011 met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan de voorzieningenrechter van het College doorgezonden.
Bij brief van 3 juni 2011 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken en een reactie op het verzoek ingediend.
Bij brieven van 16 en 20 juni 2011 heeft verweerder aanvullende stukken ingediend.
Verzoeker heeft bij brief van 17 juni 2011 een nadere reactie ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 22 juni 2011, waarbij verzoeker en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen. Tevens zijn aan de zijde van verweerder verschenen C, toezichthoudend ambtenaar bij de Algemene Inspectiedienst Zuid Nederland (hierna: de toezichthoudend ambtenaar), D, toezichthoudend dierenarts bij de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (hierna: de toezichthoudend dierenarts) en E, dierenarts bij verweerders Dienst Regelingen.
Ter zitting is afgesproken dat verweerder de drie door verzoeker in het kader van de bezwaarprocedure ingediende verklaringen, aan het College zal toezenden. Het College heeft deze verklaringen op 22 juni 2011 ontvangen. Het College heeft voorts op 27 juni 2011 een faxbericht van verzoeker ontvangen inzake een kostenvergoeding.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Awb bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:24
1. De last onder bestuursdwang omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. De last onder bestuursdwang vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
3. De last onder bestuursdwang wordt bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.
Artikel 5:25
1. De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. De last vermeldt in hoeverre de kosten van bestuursdwang ten laste van de overtreder zullen worden gebracht.
3. Tot de kosten van bestuursdwang behoren de kosten van voorbereiding van bestuursdwang, voor zover deze zijn gemaakt na het verstrijken van de termijn waarbinnen de last had moeten worden uitgevoerd.
4. De kosten van voorbereiding van bestuursdwang zijn ook verschuldigd, voor zover als gevolg van het alsnog uitvoeren van de last geen bestuursdwang is toegepast.
5. Tot de kosten van bestuursdwang behoren tevens de kosten van vergoeding van schade ingevolge artikel 5:27, zesde lid.
6. Het bestuursorgaan stelt de hoogte van de verschuldigde kosten vast.”
De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd) bepaalt, voor zover hier van belang:
“Artikel 36
1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.
(…)
3. Een ieder is verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.
Artikel 37
Het is de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden.”
2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Op 17 maart 2011 heeft de toezichthoudend ambtenaar, in samenwerking met de toezichthoudend dierenarts, een controle uitgevoerd op het bedrijf van verzoeker. Daarbij werd ten aanzien van 4 van de 14 in een weiland te Giersbergen aanwezige paarden geconstateerd dat de hoeven bekapt dienden te worden. Voorts werd geconstateerd dat in de weilanden van verzoeker te Giersbergen en Drunen losse materialen lagen, dat het prikkeldraad waarmee de percelen waren omheind op diverse plaatsen slap hing en op sommige plaatsen was gebroken en vervolgens gerepareerd met nylon touwen. Voorts werd geconstateerd dat één paard achter op het erf van verzoekers woning tot halverwege zijn benen in een modderpoel stond.
- Op dezelfde dag is de partner van verzoeker meegedeeld dat verzoeker zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk voor 17 april 2011, de hoeven van de paarden moest laten bekappen, de percelen waar de paarden worden gehouden vrij moest maken van alle materialen waaraan paarden zich kunnen verwonden, de omheining optimaal in orde moest maken, zodanig dat de paarden zich niet kunnen verwonden en ervoor moest zorgen dat het paard achter op het erf over een droge ligplaats kan beschikken.
- Op 19 mei 2011 heeft een hercontrole plaatsgevonden. Daarbij is geconstateerd dat het paard achter op het erf een schone vacht had, alsmede dat dit perceel droog was. De toezichthoudend ambtenaar heeft daaruit afgeleid dat het paard een droge en hygiënische ligplek had. Geconstateerd werd voorts dat dat paard te lange hoeven had. Van andere paarden is niet geconstateerd dat deze te lange hoeven zouden hebben. Op de locatie te Giersbergen werden geen paarden meer gehouden. Op het perceel te Drunen werden op dat moment nog 3 paarden gehouden. Voorts heeft de toezichthoudend ambtenaar geconstateerd dat het prikkeldraad waarmee het perceel was omheind op diverse plaatsen slap hing en op sommige plaatsen was gebroken en vervolgens gerepareerd met nylon touwen. Het prikkeldraad van de tussenomheining was op sommige plaatsen gebroken, waarbij de draad op de grond lag. Ook lagen er diverse bouwmaterialen op het perceel, zoals ijzeren, betonnen en houten balken, ijzeren platen, etc. De paarden hadden vrij toegang tot deze materialen.
- Op 23 mei 2011 is verweerder gestart met de uitvoering van bestuursdwang, in die zin dat een agrarische bedrijfshulp op verzoek van verweerder een inventarisatie heeft gemaakt voor het maken van een deugdelijke omheining voor één van de percelen waar verzoeker zijn paarden houdt.
- In reactie op het door verzoeker ingediende verzoek om voorlopige voorziening heeft verweerder de uitvoering van de bestuursdwang opgeschort.
3. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker is van mening dat de door verweerder bedoelde maatregelen niet nodig zijn. Hij heeft gewezen op de uitstekende conditie van zijn paarden, die het gehele jaar door in de buitenlucht verblijven. De controle op 17 maart 2011 vond plaats op een ongelukkig moment, aan het einde van de winterperiode, nadat het dagenlang had geregend.
Verweerder heeft niet de moeite genomen om met verzoeker zelf te spreken tijdens de controle. Dan had verzoeker een aantal zaken kunnen toelichten.
Het paard dat achter het erf stond beschikte wel degelijk over een schone ligplek. Dat paard kan namelijk vanuit de stal naar de buitenbak en terug. Tijdens de controle stond dat paard na een vorst- en regenperiode voor het eerst in de buitenbak en had zich uitgebreid door de modder gerold.
De opmerking dat vier paarden onmiddellijk gekapt moesten worden was onterecht. De hoeven zijn inmiddels behandeld. Er hoefde maar een klein randje af.
Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat het niet erg is dat het prikkeldraad slap hangt en dat slap hangend prikkeldraad zelfs zijn voorkeur heeft. Uiterst strak gespannen prikkeldraad kent geen enkele meegaandheid en is daarom volgens verzoeker gevaarlijker dan slap hangend prikkeldraad. Dat het prikkeldraad hier en daar met nylon touwen is gerepareerd doet niet af aan de functionaliteit van de afrastering. Verzoeker wijst erop dat paarden vluchtdieren zijn. Zij zijn zeer oplettend, nemen hun omgeving zeer nauwlettend op en maken overal vluchtgangen. Op de foto’s die verzoeker heeft meegenomen zijn deze vluchtgangen volgens hem duidelijk te zien. Paarden weten heel snel hoe de plaatselijke situatie is en hebben de gewoonte om steeds op dezelfde en accurate wijze obstakels te ontwijken en te passeren door middel van deze vluchtgangen. Stenen, palen en andere obstakels deren hen niet. Verzoeker wijst erop dat bij geen van zijn paarden sprake is van verwondingen door prikkeldraad of andere materialen. Deze materialen bevinden zich al 20 jaar op de percelen, zonder dat dit ooit tot problemen heeft geleid. De bouwmaterialen die in het weilanden lagen, bestemd voor de bouw van een nostalgische stal, heeft hij overigens opgeruimd en binnen de fundering van die stal (in aanbouw) gelegd. Daardoor zijn die materialen onbereikbaar voor de paarden. Het opruimen van de overige materialen is onnodig en kost teveel tijd, aldus verzoeker.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder meent dat het verzoek om voorlopige voorziening dient te worden afgewezen. Verweerder heeft aangevoerd dat het laten bestaan van risicovolle situaties op plaatsen waar men paarden houdt, zoals los hangend, kapot en slecht gerepareerd draad en het laten slingeren van losliggende materialen, waaronder materialen met scherpe kanten, in strijd is met de voorschriften van artikel 36 en 37 van de Gwd. Ook moeten paarden rond de klok kunnen beschikken over een schone en droge ligplaats en moeten hoeven tijdig worden bekapt. Het verbaast verweerder dat verzoeker de geconstateerde, eenvoudig te verhelpen gebreken bagatelliseert. Het gaat daarbij vooral om het (prikkel)draad en de losliggende materialen. Paarden zijn nu eenmaal vluchtdieren, en mede daarom is het risico van letsel, zoals een draadwond, niet ondenkbeeldig. Paarden kunnen ernstige letsels oplopen als zij in draad verstrikt raken. De inzet van verweerder is overigens erop gericht om prikkeldraad langs paardenweiden uit te faseren en de vervangen door band of hekwerken.
Verweerder acht de voorgenomen uitoefening van de bestuursdwang, namelijk het opruimen van de materialen en het herstel van de afscheiding door een agrarische bedrijfshulp, alsmede de inschakeling door een hoefsmid voor het bekappen van de hoeven, proportioneel. Verweerder kan zich namelijk niet voorstellen welke minder vergaande herstelmaatregel hij had kunnen treffen om de overtredingen te doen beëindigen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van het College, hangende beroep bij het College of hangende de beslissing op bezwaar indien van die beslissing beroep bij het College openstaat, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voorzover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
5.2 Bij de hercontrole op 19 mei 2011 is gebleken dat het paard, dat tijdens de eerdere controle achter op het erf stond, over een droge en hygiënische ligplek beschikt. Volgens verweerder bleek bij die hercontrole tevens dat (uitsluitend) dit paard te lange hoeven had. Verzoeker heeft ter zitting meegedeeld dat de hoefsmid op 22 mei 2011 de hoeven van dit paard heeft bekapt. Verweerder heeft dit niet weersproken.
Voorts is bij de hercontrole gebleken dat op het perceel te Giersbergen geen paarden meer werden gehouden.
Dit betekent dat thans uitsluitend een oordeel gegeven behoeft te worden over de door verweerder voorgenomen bestuursdwang voorzover het de situatie van het weiland in Drunen betreft. Daartoe dient allereerst te worden beoordeeld of verzoeker –in strijd met artikel 36 Gwd– de gezondheid of het welzijn van zijn paarden heeft benadeeld.
5.3 De toezichtendhoudend dierenarts heeft ter zitting verklaard dat niet gebleken is dat verzoekers paarden door de toestand van de afrastering dan wel de in het weiland liggende materialen ooit verwondingen hebben opgelopen. De maatregelen waarvoor bestuursdwang is aangezegd zijn preventief bedoeld, om het risico op verwondingen te vermijden.
De voorzieningenrechter betwijfelt of hier kan worden gesproken van overtreding van artikel 36 Gwd. Aangezien verzoeker reeds gedurende vele jaren paarden houdt, terwijl niet gebleken is dat de paarden ooit verwondingen hebben opgelopen als gevolg van de volgens verweerder ondeugdelijke afrastering of de in het weiland liggende materialen, rijst de vraag hoe reëel het door verweerder bedoelde risico is. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat verzoeker onweersproken heeft gesteld dat de materialen –voorzover nog niet opgeruimd– al 20 jaar in het weiland liggen en dat de paarden gewend zijn om over de door hen gemaakte vluchtpaden daaromheen te lopen. Onduidelijk is tevens in hoeverre slap hangend prikkeldraad of met nylon touwen hersteld prikkeldraad meer kans op verwondingen zou geven dan strak gespannen prikkeldraad.
5.4 Daarbij komt dat verzoeker ter zitting heeft verklaard dat hij thans nog slechts vier paarden houdt: het paard achter op het erf en drie paarden in het weiland te Drunen, te weten twee oude merries en een hengst die binnenkort weggaat. Verzoeker heeft tevens aangegeven dat hij in het najaar de omheining van zijn percelen zal verbeteren.
5.5 Het hiervoor overwogene leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat, voorzover er sprake zou zijn van een overtreding van artikel 36 Gwd, niet gebleken is van zodanige risico’s voor het welzijn of de gezondheid van de paarden dat op korte termijn maatregelen geboden zijn, als door verweerder in het bestreden besluit aan verzoeker opgelegd. Dit leidt tot de conclusie dat het verzoek in na te melden zin dient te worden toegewezen.
5.6 De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de reiskosten van verzoeker voor de zitting van 22 juni 2011. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en op basis van openbaar vervoer (NS 2e klasse en bus) vastgesteld op € 36,82. De overige door appellant in zijn faxbericht van 27 juni 2011 opgevoerde kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit van 6 april 2011 tot zes weken nadat door verweerder op het bezwaar van verzoeker tegen
het bestreden besluit is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 36,82 (zegge: zesendertig euro en
tweeëntachtig cent);
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,-- (zegge:
eenhonderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, in tegenwoordigheid van mr. J.M.M. Bancken als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2011.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. J.M.M. Bancken