ECLI:NL:CBB:2011:BR5443

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/923
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen kosten keuringswerkzaamheden door officiële dierenarts

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 juni 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen Porkland Holding B.V. en de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De appellante, Porkland Holding B.V., had bezwaar gemaakt tegen de kosten die door de Voedsel- en Warenautoriteit (VWa) in rekening waren gebracht voor keuringswerkzaamheden door officiële dierenartsen. De Minister had eerder de bezwaren van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep bij het College.

De procedure begon met een besluit van de Minister op 16 oktober 2007, waarin de bezwaren van appellante tegen de facturen van de VWa werden afgewezen. Appellante voerde aan dat er geen wettelijke grondslag was voor de in rekening gebrachte kosten en dat de keuringen niet altijd onder toezicht van een officiële dierenarts hoefden te plaatsvinden. Het College heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder eerdere rapportages van de VWa over tekortkomingen in het slachthuis van appellante.

Het College oordeelde dat de kosten voor keuringswerkzaamheden op basis van Europese en nationale wetgeving in rekening konden worden gebracht. De verplichting tot het factureren van deze werkzaamheden was volgens het College gerechtvaardigd, gezien de noodzaak van toezicht op de voedselveiligheid. Echter, het College constateerde ook dat de Minister in zijn besluit niet adequaat had gereageerd op specifieke bezwaren van appellante met betrekking tot bepaalde facturen. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep van appellante gegrond, vernietigde het de beslissing van de Minister voor wat betreft de factuur van 10 maart 2006, en stelde het bedrag van die factuur vast op € 132,75. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op € 644,- werden vastgesteld, en diende de Minister het griffierecht van € 285,- aan appellante te vergoeden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/923 24 juni 2011
11237 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Regeling retributies VWA veterinaire en hygiënische aangelegenheden
Uitspraak in de zaak van:
Porkland Holding B.V., te Sint Philipsland, appellante,
gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg,
tegen
de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. J.C.Q. Bult, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Bij besluit van 16 oktober 2007 heeft verweerder de bezwaren van appellante gericht tegen de door de Voedsel- en warenautoriteit (hierna: VWa) in rekening gebrachte kosten voor keuringswerkzaamheden, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 27 november 2007, bij het College ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Bij brief van 27 december 2007 heeft appellante de gronden aangevuld.
Bij brief van 23 januari 2008 heeft verweerder een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Op 14 oktober 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij gemachtigden van partijen zijn verschenen. Voor appellante is tevens verschenen: A.
2. De grondslag van het geschil
2.1. De Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PB. 2004, nr. L139, nadien gewijzigd; hierna: Verordening (EG) 854/2004) luidde ten tijde en voor zover hier van belang als volgt:
“ HOOFSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 2
Definities
1. Voor de doeleinden van deze verordening zijn de volgende definities van toepassing:
(...)
f. “officiële dierenarts”: een dierenarts die, overeenkomstig deze verordening, gekwalificeerd is om als zodanig op te treden en door de bevoegde autoriteit is aangesteld;
(…)
h. “ officiële assistent”: een persoon die, overeenkomstig deze verordening, gekwalificeerd is om als zodanig op te treden, die door de bevoegde autoriteit is aangesteld en die werkt onder het gezag en de verantwoordelijkheid van een officiële dierenarts.
(…)
HOOFDSTUK II
OFFICIËLE CONTROLES IN VERBAND MET COMMUNAUTAIRE INRICHTINGEN
(…)
Artikel 5
Vers vlees
De lidstaten zorgen ervoor dat de officiële controles van vers vlees overeenkomstig bijlage I worden uitgevoerd.
1. De officiële dierenarts voert in slachthuizen (...) inspecties uit overeenkomstig de algemene voorschriften van bijlage I, sectie I, hoofdstuk II, en de specifieke voorschriften van sectie IV, met name met betrekking tot:
a. voedselketeninformatie;
b. antemortemkeuring;
c. dierenwelzijn
en
d. postmortemkeuring;
e. gespecificeerd risicomateriaal en andere dierlijke bijproducten
en
f. laboratoriumtests;
(…)
4. Officiële assistenten kunnen de officiële dierenarts bijstaan bij de in de bijlage I, secties I en II, bedoelde officiële controles als gespecificeerd in sectie II, hoofdstuk I. Zij maken dan deel uit van een onafhankelijk team;
(...)
BIJLAGE I
VERS VLEES
SECTIE I: TAKEN VAN DE OFFICIËLE DIERENARTS
(...)
HOOFDSTUK II: INSPECTIETAKEN
(...)
B. Antemortemkeuring
1. Met inachtneming van de punten 4 en 5,
a. onderwerpt de officiële dierenarts vóór het slachten alle dieren aan een antemortemkeuring;
b. vindt de keuring plaats binnen 24 uur na aankomst in het slachthuis en minder dan 24 uur vóór het slachten.
Voorts kan de officiële dierenarts te allen tijde een keuring eisen.
(...)
3. Naast de gebruikelijke antemortemkeuring moet de officiële dierenarts alle dieren die de exploitant van het levensmiddelenbedrijf of een officiële assistent apart heeft gezet, aan een klinisch onderzoek onderwerpen.
(….)
D. Postmortemkeuring
3. Het karkas en het slachtafval moeten na het slachten onverwijld aan een postmortemkeuring worden onderworpen. (…)
SECTIE III: VERANTWOORDLIJKHEDEN EN FREQUENTIE VAN CONTROLES
(…)
HOOFDSTUK II: DE FREQUENTIE VAN CONTROLES
1. De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat ten minste één officiële dierenarts aanwezig is:
a. in slachthuizen bij de antemortem- en de postmortemkeuring;
(….)
2. De bevoegde autoriteit kan echter deze aanpak aanpassen in bepaalde, op basis van een risicoanalyse en overeenkomstig de eventuele criteria als bedoeld in artikel 18, punt 3, uitgekozen slachthuizen en wildverwerkings-inrichtingen. In zulke gevallen
a. hoeft de officiële dierenarts niet aanwezig te zijn tijdens de antemortemkeuring in het slachthuis indien;
i. een officiële of erkende dierenarts een antemortemkeuring heeft uitgevoerd op het bedrijf van herkomst, de gegevens over de voedselketen heeft gecontroleerd en het resultaat van die controle heeft doorgegeven aan de officiële assistent in het slachthuis,
ii. de officiele assistent in het slachthuis ervan overtuigd is dat de gegevens over de voedselketen niet wijzen op enig mogelijk probleem voor de voedselveiligheid en dat de algemene gezondheids- en welzijnstoestand van het dier bevredigend is
en
iii. de officiële dierenarts zich er regelmatig van vergewist dat de officiële assistent dergelijke controles op deugdelijke wijze uitvoert.
b. hoeft de officiële dierenarts niet voortdurend aanwezig tijdens de postmortemkeuring, indien
i. een officiële assistent de postmortemkeuring uitvoert en vlees met afwijkingen en al het overige vlees van hetzelfde dier terzijde legt,
ii. de officiële dierenarts dat vlees daarna inspecteert
en
iii. de officiële assistent zijn procedures en bevindingen zodanig documenteert dat de officiële dierenarts eruit kan opmaken dat aan de normen wordt voldaan.
(…)
3. De onder punt 2 bedoelde flexibele regeling geldt niet
a. voor dieren die een noodslachting hebben ondergaan;
(….)
De Richtlijn van de Raad van 29 januari 1985 inzake de financiering van de keuringen en veterinaire controles zoals bedoeld in de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG, 90/675/EEG en 91/496/EEG (hierna Richtlijn 85/73/EEG) luidde ten tijde en voor zover van belang als volgt:
“ Artikel 1
De Lid-Staten dragen overeenkomstig de voorschriften in bijlage A zorg voor de heffing van een communautaire retributie voor de kosten die verbonden zijn aan de keuringen en controles van van de in de genoemde bijlage genoemde
produkten, met inbegrip van keuringen en controles die ertoe strekken de bescherming van dieren in de slachthuizen te waarborgen, in overeenstemming met de vereisten van Richtlijn 93/119/EEG.
Artikel 4
(….)
2. De Lid-Staten kunnen met het oog op de in lid 1 omschreven doeleinden, nationale retributies heffen, met inachtneming van de beginselen die gelden voor communautaire retributies.”
De Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften (PB. 2004, nr. L165, nadien gewijzigd; hierna: Verordening (EG) 882/2004) luidde ten tijde en voor zover van belang als volgt:
“ TITEL I: ONDERWERP, WERKINGSSFEER, DEFINITIES
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van de artikelen 2 en 3 van Verordening (EG) nr. 178/2002
Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:
1. Officiële controle: elke vorm van controle die door de bevoegde autoriteit of door de Gemeenschap wordt uitgevoerd om na te gaan of de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn worden nageleefd;
(…)
TITEL II: OFFICIËLE CONTROLES DOOR DE LIDSTATEN
(...)
HOOFDSTUK VI
FINANCIERING VAN OFFICIËLE CONTROLES
Artikel 26
Algemeen beginsel
De lidstaten zorgen, op een wijze die zij passend achten, inclusief door algemene belastingen of door het vaststellen van vergoedingen of heffingen, voor voldoende financiële middelen voor het nodige personeel en andere middelen voor officiële controles.
Artikel 27
Vergoedingen of heffingen
1. De lidstaten kunnen vergoedingen of heffingen innen ter dekking van de kosten van officiële controles.”
De Landbouwwet luidde ten tijde en voor zover van belang als volgt:
“Artikel 22a
1. Onze Minister kan een vergoeding van kosten heffen overeenkomstig een door hem vastgesteld tarief ter zake van:
a. de behandeling van een aanvraag om een krachtens deze wet voorgeschreven vergunning, toelating, aanwijzing, erkenning of registratie danwel een aanvraag tot wijziging daarvan;
b. de instandhouding van de krachtens deze wet verleende vergunning, toelating, aanwijzing, erkenning of registratie.
2. Onverminderd artikel 13, eerste lid, kan Onze Minister bij of krachtens algemene maatregel van bestuur een vergoeding van kosten heffen overeenkomstig een door hem vastgesteld tarief ter zake van bij die maatregel benoemde onderzoeken of verrichtingen met betrekking tot producten.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de betaling van de vergoeding, bedoeld in het eerste en tweede lid.”
De Regeling retributies VWA veterinaire en hygiënische aangelegenheden (hierna: de Regeling retributies VWA) luidde ten tijde en voor zover hier van belang als volgt:
“ Hoofdstuk 1. Definities
Artikel 1
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
(….)
c. werkzaamheden: onderzoeken en keuringen;
(….)
i. starttarief: toeslag op de retributie voor werkzaamheden die op één dag, in één aaneengesloten periode, reguliere pauzes daaronder begrepen, voor één aanbieder op één plaats worden verricht;
(….)
Hoofdstuk 5. Slacht
§ 1. Officiële controles in het kader van het slachten van runderen, kalveren, varkens, schapen, geiten en eenhoevige dieren.
Artikel 17
1. Voor de controles, bedoeld in de artikelen 4, tweede lid, en 5, eerste lid, van verordening (EG) nr. 854/2004, binnen openingstijd ter zake van het slachten van runderen, kalveren, varkens, schapen, geiten en eenhoevige dieren, alsmede voor een bijzondere keuring, verricht door een officiële dierenarts, is de aanbieder een retributie verschuldigd, bestaande uit een starttarief van € 29,39 en een tarief per dier (na indexering m.i.v. 01.01.07: € 29,95).
2. Het tarief per dier, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend door het totaal aantal kwartieren dat op één en dezelfde dag door één of meer met de werkzaamheden belast persoon, werkzaam bij de VWA, aan keuring en onderzoek in verband met het slachten is besteed, de tijd die met onderbrekingen en uitstel van de werkzaamheden is gemoeid hieronder begrepen, te vermenigvuldigen met het in het derde lid en voor zover van toepassing het vierde lid genoemde bedrag per diersoort, en de uitkomst hiervan te delen door het aantal dieren van dezelfde soort, dat op deze dag in het desbetreffende slachthuis is geslacht.
3. Voor de werkzaamheden verricht door één of meer officiële dierenartsen gelden per diersoort, per officiële dierenarts en per kwartier dat door de officiële dierenarts aan werkzaamheden is besteed, de volgende bedragen:
(...)
c. voor varkens: € 24,26 (…) (na indexering m.i.v. 01.01.07: € 24,72)
2.2. Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante exploiteerde ten tijde van belang een slachthuis voor als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren alsmede een wasplaats voor vervoermiddelen van evenhoevigen.
- Verweerder heeft appellante bij brieven van 14 maart 2005, 20 juni 2005 en 22 september 2005 rapportages toegezonden met daarin de bevindingen die tijdens controles in het kader van de erkenning van het slachthuis zijn gedaan. In de rapporten worden diverse bouwtechnische en hygiënische tekortkomingen vermeld.
- Appellante heeft in de periode 10 maart 2006 tot en met 22 juni 2007 op diverse data bezwaar gemaakt tegen 22 facturen van de Vwa.
- Bij brief van 3 juli 2006 heeft verweerder onder meer meegedeeld dat hij er nog niet van overtuigd is dat alleen toezicht door de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (hierna: KDS) tijdens het slachten voldoende is. Dit is gebaseerd op informatie die verweerder ontvangt van de dierenartsen die bij appellante toezicht houden. Voorts is vermeld dat indien appellante de eigen bedrijfsprocessen zodanig onder controle krijgt en zich houdt aan de wettelijke voorschriften het toezicht zal worden teruggebracht naar de oude situatie.
- De antemortemkeuring wordt door een officiële dierenarts van de VWa verricht. De KDS verricht de postmortemkeuring van de slachtdieren.
- Bij besluit van 1 december 2006 heeft verweerder de erkenning van het slachthuis geschorst. Bij besluit van 7 december 2006 heeft verweerder de schorsing opgeheven.
- Appellante is op 5 februari 2007 door verweerder omtrent haar bezwaren gehoord.
- Naar aanleiding van de hoorzitting heeft appellante bij brief van 23 februari 2007 dagrapportages van het slachtproces toegezonden.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
- Bij besluit van 22 juni 2007 heeft verweerder de erkenning van het slachthuis opnieuw geschorst.
- Bij besluit van 31 juli 2007 heeft verweerder de erkenning van het slachthuis ingetrokken.
- Bij brief van 4 oktober 2007 heeft verweerder appellante verzocht om de bedoeling van de toegezonden dagrapportages kenbaar te maken.
- Bij brief van 11 oktober 2007 heeft appellante onder meer bericht dat de dagrapportages zijn toegezonden ten bewijze van de stelling dat er in de facturen posten zijn opgevoerd voor werkzaamheden die niet zijn verricht en voorts dat er werkzaamheden zijn verricht die korter hebben geduurd dan uit de factuur volgt.
3. Het bestreden besluit en nadere standpunten van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen 22 facturen gebaseerd op de Regeling retributies VWA ongegrond verklaard. Daartoe is het volgende overwogen.
Op grond van de van toepassing zijnde bepalingen uit Verordening (EG) nr. 853/2004 en Verordening (EG) 854/2004 moeten alle dieren voor en na de slacht worden gekeurd. Daarbij maakt het niet uit of het gezonde of wrakke dieren betreft; alle dieren dienen te worden gekeurd.
De verplichting tot het factureren van de werkzaamheden van de dierenarts vloeien volgens verweerder voort uit Richtlijn 85/73/EEG. De tarieven die worden gehanteerd zijn neergelegd in artikel 17 van de Regeling.
Voorts dienen de keuringen op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 854/2004 in samenhang bezien met bijlage I, sectie III, hoofdstuk II, punt 1 van die Verordening te worden verricht onder toezicht van tenminste één officiële dierenarts. Op grond van punt 2 van hoofdstuk II uit bijlage I, sectie III, van Verordening (EG) 854/2004, kan op basis van een risicoanalyse kan worden afgeweken van het principe dat bij ante- en postmortemkeuringen tenminste één dierenarts aanwezig moet zijn. Omdat op het bedrijf van appellante in periode maart 2005 en juni 2007 regelmatig incidenten hebben plaatsgevonden, acht verweerder het juist dat op het slachthuis van appellante permanent toezicht wordt gehanteerd.
Het bezwaar dat werkzaamheden in rekening zijn gebracht die niet zijn verricht, dan wel minder tijd in beslag hebben genomen dan waarvoor is gefactureerd, heeft appellante – ondanks dat hij meerdere malen in de gelegenheid is gesteld dit punt nader te onderbouwen – onvoldoende gemotiveerd.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende wettelijke grondslag bestaat voor de door dierenartsen van de VWa uitgevoerde en in rekening gebrachte keuringen. Met name voor categorie 1 en 2 varkens is geen keuring vereist.
Voorts heeft appellante aangevoerd dat de keuringen niet altijd onder toezicht van een officiële dierenarts plaats hoeven te vinden. Daarnaast oefent verweerder te veel toezicht uit. Appellante acht het niet terecht dat zij onder het permanente toezicht valt. Zij heeft meerdere malen bewezen ook zonder permanent toezicht te kunnen functioneren.
Richtlijn 85/73/EEG heeft volgens appellante geen directe werking in de nationale rechtssfeer. De Regeling retributies VWA kan niet worden aangemerkt als implementatie van die richtlijn.
Appellante heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat hij ten opzichte van andere gelijkwaardige bedrijven een veelvoud aan controlekosten heeft gehad en dat hiervoor geen rechtvaardiging bestaat. Daarnaast heeft verweerder te veel waarde heeft gehecht aan eerdere – overigens betwiste – problemen met zijn bedrijf.
In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat een aantal facturen onjuist zijn. Ten bewijze hiervan heeft zij desgevraagd gegevens overgelegd aan verweerder. Verweerder heeft deze gegevens ten onrechte niet betrokken bij de beslissing op bezwaar. Uit de overgelegde gegevens blijkt dat er meer personen dan noodzakelijk op het bedrijf kwamen en dat meer kwartieren in rekening zijn gebracht dan daadwerkelijk zijn verricht.
Opmerking: ik heb het Rapport normstelling niet vermeld,: verweerder heeft in het verweerschrift en ook ter zitting aangevoerd dat het rapport geen grondslag vormt; appellante heeft hier niet op gereageerd; ook in de pleitnota wordt het rapport niet meer genoemd; m.i. kan het dan ook worden weggelaten.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Aan de orde is het besluit van verweerder waarbij de facturering van kosten voor keuringswerkzaamheden door de officiële dierenarts is gehandhaafd.
5.2 Het College overweegt dat lidstaten op grond van artikel 4, tweede lid, van de Richtlijn 85/73/EEG nationale retributies voor de kosten die verbonden zijn aan de keuringen en controles konden heffen. De Richtlijn is op grond van artikel 61 van Verordening 882/2004 met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken. Vanaf die datum kunnen de lidstaten op grond van artikel 27, eerste lid, van Verordening 882/2004 vergoedingen of heffingen innen ter dekking van de kosten van de officiële controles. In Nederland worden de retributies voor de officiële controles op grond van de Regeling retributies VWa geheven. Het College overweegt dat in zijn uitspraak van 20 juli 2010 (www.rechtspraak.nl; LJN: BN5427) reeds is geoordeeld dat artikel 22a van de Landbouwwet de grondslag biedt voor de Regeling retriburies VWa.
Het vorenstaande brengt het College tot de conclusie dat een wettelijke grondslag bestaat voor het in rekening brengen van de kosten voor keuringswerkzaamheden. Het standpunt van appellante hieromtrent kan niet worden gevolgd.
5.3 Het College overweegt voorts dat verweerder bij het in rekening brengen van de kosten geen rekening hoefde te houden met het feit dat de te slachten varkens in de praktijk in verschillende categorieën van mate van gezondheid/ziekte worden ingedeeld. Ingevolge Bijlage I van Sectie II van Hoofdstuk II, onder B, punt 1a, van Verordening 854/2004 worden immers álle dieren voor het slachten aan een antemortemkeuring onderworpen. Er wordt daarbij geen onderscheid in categorieën gemaakt.
5.4 Bij de antemortem- en postmortemkeuringen, die in slachthuizen worden verricht, dient voorts op grond van punt 1 van Bijlage I van sectie II van hoofdstuk II van Verordening 854/2004 minimaal één officiële dierenarts aanwezig te zijn. Van dit principe kan de bevoegde autoriteit ingevolge punt 2 van genoemde Bijlage op basis van een risico-analyse afwijken. Verweerder heeft naar aanleiding van diverse incidenten in de periode maart 2005 en juni 2007 met het oog op de risico’s voor de volksgezondheid geen aanleiding gezien af te wijken van het principe van permanent toezicht. Het College is van oordeel dat niet onredelijk te achten, gezien de tekortkomingen die verweerder blijkens de rapportages zoals vermeld in rubriek 2.2 van deze uitspraak heeft geconstateerd en de besluiten die verweerder naar aanleiding van incidenten en geconstateerde gebreken met betrekking tot de erkenning van het slachthuis heeft genomen, eveneens zoals vermeld in rubriek 2.2. van deze uitspraak. Appellante heeft geen gronden aangevoerd die het College tot een ander oordeel kunnen brengen.
5.5 Appellante heeft voorts betoogd dat de facturen van verweerder niet voor juist kunnen worden gehouden. Het College stelt vast dat appellante in haar bezwaarschriften ten aanzien van 20 facturen niet nader heeft gepreciseerd om welke posten het gaat. Naar aanleiding van een brief van verweerder van 23 februari 2007 heeft appellante de dagrapportages van het slachtproces zonder nader toelichting toegezonden. Bij brief van 11 oktober 2007 heeft appellante desgevraagd bericht dat de dagrapportages zijn toegezonden ten bewijze van de stelling dat er in de facturen posten zijn opgevoerd voor werkzaamheden die niet zijn verricht en voorts dat er werkzaamheden zijn verricht die korter hebben geduurd dan uit de factuur volgt. Het College is van oordeel dat appellante op deze wijze heeft nagelaten per factuur inzichtelijk te maken welk onderdeel van die factuur onjuist zou zijn.
Dit is anders ten aanzien van de bezwaren gericht tegen de facturen van 10 maart 2006 en 7 april 2006. Het bezwaar tegen de factuur van 7 april 2006 houdt in dat appellante de kosten van de door KDS verrichte keuring aan KDS wil voldoen. Het College stelt vast dat verweerder dit in de beslissing op bezwaar onbesproken laat. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat de door KDS verrichte keuringen onder verantwoordelijkheid van de VWa vallen en daarom door verweerder worden geheven. Appellante heeft dit niet weersproken.
Het bezwaar tegen de factuur van 10 maart 2006 houdt in dat twee maal een starttarief is berekend. Het College stelt vast dat verweerder ook dit punt in de beslissing op bezwaar onbesproken laat. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat een starttarief voor de antemortemkeuring en een starttarief voor de postmortemkeuring is berekend. Het College is van oordeel dat dit standpunt niet voor juist kan worden gehouden, nu uit de overige facturen blijkt dat er per dag één starttarief wordt berekend.
5.6 Het College komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat het bestreden besluit op dit punt gebrekkig is gemotiveerd. Verweerder heeft nagelaten in te gaan op de bezwaren die zijn aangevoerd tegen de facturen van 10 maart 2006 en 7 april 2006. Voorts moet de factuur van 10 maart 2006 onjuist worden geacht, nu ten onrechte twee maal een starttarief in rekening is gebracht.
5.7 Het vorenstaande brengt met zich mee dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Het beroep is gegrond. Het College ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door de factuur van 10 maart 2006 op het juiste bedrag vast te stellen, zijnde € 137,85.
Verweerder zal met toepassing van artikel 8:75 van de Awb worden veroordeeld in de proceskosten van appellante. Dit zijn de kosten van de door haar gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, die met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn vastgesteld op € 874,-. Daarbij is uitgegaan van één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, tegen een waarde van € 437,-per punt.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 16 oktober 2007, voor zover daarbij de factuur van 10 maart 2006 is gehandhaafd;
- stelt, onder herroeping van de factuur van 10 maart 2006, het bedrag van die factuur vast op € 132,75 (zegge:
honderdtweeëndertig euro en vijfenzeventig cent);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro)
- bepaalt dat verweerder aan appellante het door haar betaalde griffierecht ad € 285,= (zegge: tweehonderdvijfentachtig
euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, mr. W.A.J. van Lierop en mr. M.M. Smorenburg, in tegenwoordigheid van mr. N.W.A. Verrijt als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2011.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. N.W.A. Verrijt