ECLI:NL:CBB:2011:BR5458

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/27 en 10/28
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing voor zondagopenstelling na wijziging gemeentelijke verordening

In deze zaak, die werd behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, hebben de appellanten, A Plusmarkten Heerlen B.V. en Supermarkt Hehe B.V., beroep ingesteld tegen de weigering van de burgemeester en wethouders van Heerlen om ontheffing te verlenen van het verbod op zondagopenstelling op grond van de Winkeltijdenwet. De aanvragen voor ontheffing werden ingediend op 17 maart 2009, maar de gemeenteraad van Heerlen wijzigde op 7 juli 2009 de verordening, waardoor de mogelijkheid voor ontheffing verviel. De besluiten van de gemeente om de aanvragen af te wijzen werden op 23 juli 2009 genomen, en de bezwaren hiertegen werden op 17 december 2009 ongegrond verklaard. De appellanten stelden dat de besluiten niet rechtsgeldig waren omdat deze niet door een gemandateerde persoon waren genomen, maar het College oordeelde dat dit niet leidde tot vernietiging van de besluiten.

De appellanten voerden verder aan dat de aanvragen onder de oude verordening waren ingediend en dat de gemeente deze niet zonder meer op basis van de nieuwe verordening had mogen afwijzen. Het College oordeelde echter dat de gemeenteraad de bevoegdheid had om de ontheffingsmogelijkheid te laten vervallen en dat de nieuwe verordening van toepassing was. De appellanten konden zich niet beroepen op het vertrouwensbeginsel, omdat de oude verordening niet meer van toepassing was en er geen ontheffing was verleend. Het College concludeerde dat de beroepen ongegrond waren en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/27 en 10/28 8 juli 2011
12500 Winkeltijdenwet
Uitspraak in de zaken van:
A Plusmarkten Heerlen B.V. (nr. AWB 10/27) en
Supermarkt Hehe B.V. (nr. AWB 10/28),
beide te Heerlen, appellanten,
gemachtigde: mr. J.H.P. Hardy, advocaat te Maastricht,
tegen
burgemeester en wethouders van Heerlen, verweerders.
1. Het procesverloop
Bij besluiten van 23 juli 2009 hebben verweerders afwijzend beslist op de verzoeken van appellanten om ontheffing op grond van de Winkeltijdenwet (hierna: de Wet) van het verbod om op zondag geopend te zijn. Bij besluiten van 17 december 2009 hebben verweerders de bezwaren hiertegen ongegrond verklaard.
Tegen laatstgenoemde besluiten hebben appellanten beroep ingesteld, bij het College binnengekomen op 6 januari 2010.
Verweerders hebben verweer gevoerd.
Appellanten hebben hierop schriftelijk gereageerd. Verweerders hebben een aanvullend verweerschrift ingediend.
Op 11 mei 2011 zijn de beroepen ter zitting aan de orde gesteld. Partijen zijn met bericht niet verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Bij brieven van 17 maart 2009 zijn verweerders verzocht om voor de supermarkten van appellanten ontheffing te verlenen van het in artikel 2 van de Wet neergelegde verbod tot zondagopenstelling. Verweerders hebben de beslissing op deze aanvragen aangehouden, in afwachting van besluitvorming in de gemeenteraad over wijziging van de toen geldende Verordening winkeltijden gemeente Heerlen. Deze verordening gaf verweerders de bevoegdheid om op aanvraag voor vier winkels ontheffing te verlenen van het verbod tot zondagopenstelling. In zijn vergadering van 7 juli 2009 trok de gemeenteraad van Heerlen de verordening in en verving deze door de Winkeltijdenverordening Heerlen 2009, die per 23 juli 2009 in werking trad en niet langer een ontheffingsmogelijkheid voor de zondagsluiting kent. Het overgangsrecht in artikel 11 van de Winkeltijdenverordening Heerlen 2009 luidt dat de op grond van de vervallen verordening verleende ontheffingen van kracht blijven. Na de inwerkingtreding van de nieuwe verordening hebben verweerders de aanvragen van appellanten afgewezen en de daartegen gerichte bezwaren ongegrond verklaard, omdat niet langer een ontheffingsmogelijkheid bestond.
2.2 Over het betoog van appellanten dat zij betwijfelen of de weigeringen om ontheffing te verlenen zijn genomen door een persoon die daartoe door verweerders was gemandateerd, overweegt het College dat, daargelaten of dit betoog juist is, het niet kan leiden tot vernietiging van de besluiten op bezwaar die appellanten in beroep hebben bestreden. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat in ieder geval wel de besluiten op bezwaar zijn genomen door een persoon die daartoe gemandateerd was. Door bij de besluiten op bezwaar de weigeringen om ontheffing te verlenen in stand te laten, hebben verweerders de weigeringen, voor zover dat nodig zou zijn, voor hun rekening genomen.
2.3 Appellanten hebben voorts betoogd dat verweerders de aanvragen niet zonder meer op grond van de nieuwe verordening hadden mogen afwijzen. De aanvragen zijn immers nog onder de oude verordening ingediend. Als verweerders binnen de daarvoor geldende beslistermijn op de aanvragen hadden beslist, zouden zij aan die beslissing de oude verordening ten grondslag hebben moeten leggen en zou aan appellanten wel ontheffing zijn verleend, aldus appellanten.
In navolging van de uitspraak van het College van 10 december 2010 (AWB nr. 10/111, www.rechtspraak.nl, LJN BO7209) overweegt het College dat de Wet er niet aan in de weg staat dat de gemeenteraad afziet van het gebruik van de bevoegdheid om ontheffing mogelijk te maken of dat de gemeenteraad een bestaande ontheffingsmogelijkheid laat vervallen. Het is vaste rechtspraak van het College dat hij aan de wet slechts verbindende kracht kan ontzeggen, indien de wet strijdig is met een wet van hogere rang, of, met respect voor de beoordelingsvrijheid van de wetgever en dus terughoudend toetsend, de wet in strijd is met algemene rechtsbeginselen. Meer in het bijzonder kan dat laatste zich voordoen in het geval van willekeur, in die zin dat de wetgever, in aanmerking genomen de belangen die hem ten tijde van het tot stand brengen van de wet bekend waren of bekend konden zijn, niet in redelijkheid tot de vaststelling kon komen. Van willekeur bij het laten vervallen van de bestaande ontheffingsmogelijkheid is geen sprake. De gemeenteraad nam een overgangsbepaling op met respecterende werking voor de verleende ontheffingen. Hij was, anders dan appellanten menen, niet gehouden om overgangsrecht te treffen dat de honorering van eerdere ontheffingsaanvragen verzekert.
Dit alles betekent dat verweerders gehouden waren om op de aanvragen de Winkeltijdenverordening Heerlen 2009 toe te passen. Omdat die niet voorziet in de mogelijkheid de verlangde ontheffingen te verlenen, hebben verweerders deze terecht geweigerd, ongeacht of verweerders te laat op de aanvragen van appellanten beslisten. De enkele omstandigheid dat de eerder geldende verordening wel een mogelijkheid bood tot ontheffingverlening is onvoldoende voor een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor de afweging van belangen, die appellanten voorstaan, biedt de wet geen ruimte en een beroep op het overgangsrecht komt hun niet toe, nu hun geen ontheffing was verleend.
2.4 De slotsom is dat de beroepen niet kunnen slagen. Voor vergoeding van proceskosten ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. S.C. Stuldreher en mr. B. Hessel, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2011.
w.g. C.M. Wolters w.g. M.B.L. van der Weele