ECLI:NL:CBB:2011:BT6187

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/373
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een tariefbesluit onder de Loodsenwet

In deze zaak, uitgesproken op 23 september 2011 door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, hebben appellanten, bestaande uit verschillende regionale loodsencorporaties en de Nederlandse loodsencorporatie, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een tariefbesluit door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) voor het jaar 2010. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaten mr. J.K. de Pree en mr. A.A. Kleinhout, stelden dat de NMa niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn had beslist op hun aanvraag voor de vaststelling van de loodsgeldtarieven.

Het College heeft vastgesteld dat de NMa de termijn voor het nemen van een besluit had overschreden. De appellanten hadden de NMa op 28 april 2011 in gebreke gesteld, en het beroep was ontvankelijk. Echter, na het indienen van het beroep had de NMa op 7 juli 2011 alsnog een besluit genomen over de loodsgeldtarieven. Hierdoor was het procesbelang van het beroep tegen het niet tijdig beslissen komen te vervallen, en het College verklaarde dit beroep niet-ontvankelijk.

Desondanks oordeelde het College dat het beroep van appellanten tegen het besluit van 7 juli 2011, dat niet aan hun verzoek tegemoetkwam, ook geacht moest worden te zijn ingediend. Dit beroep werd doorverwezen naar de NMa voor behandeling als bezwaarschrift. Het College veroordeelde de NMa in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 109,25 en bepaalde dat het door appellanten betaalde griffierecht van € 302,-- door de NMa vergoed moest worden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 11/373 23 september 2011
14090 Loodsenwet
Uitspraak in de zaak van:
de Nederlandse loodsencorporatie, gevestigd te Rotterdam,
de algemene raad van de Nederlandse loodsencorporatie,
de ledenvergadering van de Nederlandse loodsencorporatie,
de regionale loodsencorporatie Noord, gevestigd te Delfzijl,
de regionale loodsencorporatie Amsterdam-IJmond, gevestigd te IJmuiden,
de regionale loodsencorporatie Rotterdam-Rijnmond, gevestigd te Rotterdam,
de regionale loodsencorporatie Scheldemonden, gevestigd te Vlissingen, en
Nederlands Loodswezen B.V., gevestigd te Rotterdam,
appellanten,
gemachtigden: mr. J.K. de Pree en mr. A.A. Kleinhout, beiden advocaat te Amsterdam,
tegen
de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, te ’s-Gravenhage,
verweerder (hierna ook aan te duiden als: NMa),
gemachtigde: mr. A.S.M.L. Prompers, werkzaam bij NMa.
1. Het procesverloop
Bij brief van 13 mei 2011, bij het College binnengekomen op dezelfde dag, hebben appellanten beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen door verweerder van een tariefbesluit als bedoeld in artikel 27f, eerste lid, van de Loodsenwet voor het jaar 2010.
Bij brief van 31 mei 2011 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Bij brief van 7 juli 2011 heeft verweerder het College afschrift doen toekomen van zijn besluit van 7 juli 2011 tot vaststelling van de loodsgeldtarieven 2010.
Bij brief van 18 augustus 2011 hebben appellanten het College medegedeeld dat zij zich niet kunnen verenigen met het besluit van verweerder van 7 juli 2011.
Bij brief van 19 augustus 2011 heeft verweerder een reactie gegeven op de brief van appellanten van 18 augustus 2011.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in werking getreden (Stb. 2009, 383). In verband daarmee is - onder meer - Afdeling 8.2.4a (beroep bij niet tijdig beslissen) in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingevoerd.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie (hierna: Wbbo) in samenhang bezien met artikel 8:55b, eerste lid, Awb doet het College, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 Awb, tenzij het College een onderzoek ter zitting nodig acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. Artikel 4:13, eerste lid, Awb bepaalt dat een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
2.2 Bij uitspraak van 6 december 2010, verzonden op diezelfde datum (AWB 10/260, www.rechtspraak.nl, LJN BO6669) heeft het College het besluit van verweerder van 17 december 2009 tot vaststelling van de loodsgeldtarieven 2010 vernietigd en verweerder opgedragen opnieuw op het tariefvoorstel van het Loodswezen voor het jaar 2010 te beslissen. Bij genoemde uitspraak is verweerder daartoe geen termijn gesteld als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, Awb. Zoals het College eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van 30 januari 2004, AWB 03/1394, www.rechtspraak.nl, LJNAO3296) betekent zulks niet dat verweerder bij de (opnieuw) te nemen beslissing niet aan enige termijn is gebonden. Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 8:72, vijfde lid, Awb (Kamerstukken II, 1991-1992, 22 495, nr. 3, p. 146) geldt als maximumtermijn waarbinnen moet worden beslist na vernietiging door de rechter, de termijn die van toepassing is op de primaire besluitvorming. Gelet op artikel 4.21, tweede lid, van het Besluit markttoezicht registerloodsen bedraagt die termijn in het onderhavige geval twintig weken. Dit betekent dat verweerder uiterlijk 25 april 2011 een nieuw besluit tot vaststelling van de loodsgeldtarieven 2010 bekend had moeten maken.
Het College stelt vast dat de termijn waarbinnen verweerder een nieuw besluit had moeten nemen ten tijde van het instellen van beroep door appellanten ruimschoots was overschreden. Voorts stelt het College vast dat appellanten verweerder bij brief van 28 april 2011 in gebreke hebben gesteld en dat tussen die datum en het moment van indiening van het beroepschrift meer dan twee weken zijn verstreken. Het beroep is mitsdien in zoverre ontvankelijk.
2.3 Bij besluit van 7 juli 2011 heeft verweerder een nieuw besluit tot vaststelling van de loodsgeldtarieven 2010 genomen. Nu verweerder alsnog een besluit heeft genomen, is het procesbelang aan het beroep wegens niet tijdig beslissen komen te ontvallen. Dit beroep zal om die reden dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.4 Appellanten stellen in hun brief van 18 augustus 2011 dat ingevolge artikel 6:20 Awb hun beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede moet worden geacht te zijn gericht tegen het alsnog genomen besluit, nu dit besluit niet aan het beroep tegemoet komt. Verweerder stelt in zijn brief van 19 augustus 2011 dat artikel 6:20 Awb hier niet van toepassing is omdat het niet gaat om een besluit op aanvraag. Ook als dat anders zou zijn, moet volgens verweerder in een geval als het onderhavige eerst bezwaar worden gemaakt.
Dienaangaande overweegt het College als volgt.
De stelling van verweerder dat artikel 6:20 Awb in de onderhavige zaak geen toepassing kan vinden snijdt geen hout. Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2009 van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen is artikel 6:20 Awb gewijzigd, in die zin dat in het eerste tot en met het zesde lid de woorden “op de aanvraag” zijn komen te vervallen.
Aangezien het beroep van appellanten tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit van 7 juli 2011 en dit besluit niet geheel aan het beroep tegemoet komt, wordt dit beroep, gelet op artikel 6:20, derde lid, Awb, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden. Dit beroep moet ingevolge artikel 14a, zesde lid, van de Procesregeling bestuursrechtelijke colleges 2006 op de gewone wijze worden behandeld. In dit geval verwijst het College daartoe laatstgenoemd beroep met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, Awb naar verweerder teneinde als bezwaarschrift te worden behandeld.
2.5 Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de kosten van het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit tot vaststelling van de loodsgeldtarieven 2010. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van de beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 109,25,-- (1 punt voor het beroepschrift, met wegingsfactor 0,25 (zeer licht) en een waarde van € 437,-- per punt).
Ingevolge artikel 8:41, vierde lid, Awb dient het door appellanten betaalde griffierecht te worden vergoed door verweerder.
2.6 Met toepassing van artikel 19 Wbbo, in samenhang bezien met artikel 8:54 Awb, leidt dit tot de volgende uitspraak.
3. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verwijst het beroep voor zover dit mede betrekking heeft op het besluit van 7 juli 2011 naar verweerder ter behandeling als
bezwaarschrift;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 109,25 (zegge: honderdnegen euro en
vijfentwintig cent);
- bepaalt dat verweerder aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,-- (zegge:
driehonderdtwee euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. A. Douwes als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 september 2011.
w.g. W.E. Doolaard w.g. A. Douwes