3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerster
Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van Achmea niet-ontvankelijk verklaard, omdat moet worden aangenomen dat Achmea, mede gelet op de werking van de toepasselijke beleidsregels en het daarin vervatte beslismodel, niet langer een belang heeft bij de behandeling daarvan. Verweerster heeft opgemerkt dat de besluiten waartegen bezwaar is gemaakt inmiddels zijn opgevolgd door nieuwe besluiten van op of omstreeks 19 december 2007. Die besluiten, die zijn genomen op nieuwe, geactualiseerde budgetaanvragen uit de oktoberronde, betreffen evenals de besluiten waartegen bezwaar is gemaakt, de vaststelling van de budgetten en de in rekening te brengen tarieven over het kalenderjaar 2007.
Toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan niet aan de orde zijn, aangezien de tariefbeschikkingen van december 2007 zijn genomen naar aanleiding van nieuwe, tweezijdige aanvragen van partijen en om die reden niet kunnen worden aangemerkt als besluiten die in de plaats treden van de eerdere besluiten op aanvragen uit de maart- en julironde. Bovendien geldt dat de tariefbeschikkingen van december 2007 zijn genomen conform de tweezijdige aanvragen van de betreffende instellingen en Achmea, zodat, zo de eerder ingediende bezwaren al mede op deze tariefbeschikkingen betrekking zouden hebben, deze vanwege het ontbreken van een belang niet-ontvankelijk zouden moeten worden verklaard.
Voor zover Achmea zich heeft beroepen op de uitspraak van het College van 21 februari 2008 (AWB07/537 LJN: BC6225) heeft verweerster het volgende opgemerkt. Weliswaar kunnen in het kader van een bezwaarschriftprocedure onderliggende beleidsregels aan de orde worden gesteld, maar dit doet niet af aan het feit dat een bezwaar niet-ontvankelijk is wanneer wegens het ontbreken van een direct belang het bestuursorgaan niet gehouden is tot een inhoudelijke behandeling. Van dit laatste is volgens verweerster thans sprake, omdat een heroverweging niet tot een andere uitkomst kan leiden dan hetgeen in december 2007 is beslist.
Uit de door Achmea aangevoerde omstandigheid dat andere aanvragen zouden zijn ingediend wanneer de onderliggende regelgeving zou zijn aangepast, kan niet worden afgeleid dat sprake is van een belang bij een inhoudelijke behandeling van de zaken. Het is aan de zorgaanbieder en het zorgkantoor om een aanvraag in te dienen die in overeenstemming is met hetgeen tussen partijen is overeengekomen dan wel een eenzijdige aanvraag in te dienen, indien deze overeenstemming niet kan worden bereikt. Van verweerster kan niet worden verwacht dat zij bij de behandeling van een aanvraag moet uitgaan van de onverbindendheid of ongeldigheid van de onderliggende overeenkomst tussen zorgaanbieder en zorgkantoor.
De stelling van Achmea dat zij bezwaar heeft gemaakt tegen de tariefbeschikkingen in de oktoberronde klopt niet. Uit de correspondentie waar Achmea in dit verband naar heeft verwezen, wordt enkel voorafgaand aan de primaire beschikkingen van 19 december 2007 aangekondigd dat tegen de besluiten bezwaar gemaakt zal worden. Een daadwerkelijk bezwaarschrift is niet ontvangen.
Ten overvloede is verweerster in het bestreden besluit inhoudelijk op de bezwaren van Achmea ingegaan, aangezien deze bezwaren volgens haar, al zouden die ontvankelijk zijn geweest, niet tot een wijziging van de primaire besluiten zouden hebben geleid.