ECLI:NL:CBB:2011:BU2152

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/18
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van S&O-aanvraag en bewijsvoering omtrent postbezorging

In deze zaak heeft TNO Automotive Safety Solutions B.V. (hierna: appellante) beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna: verweerder) inzake de afgifte van een S&O-verklaring. Appellante had op 29 december 2009 beroep ingesteld tegen het besluit van 18 december 2009, waarin verweerder de bezwaren van appellante tegen een eerder besluit van 10 november 2009 ongegrond verklaarde. Dit eerdere besluit betrof de afgifte van een S&O-verklaring voor de periode van augustus tot en met december 2009, waarbij de aanvraag voor de maand juli 2009 als te laat ingediend werd beschouwd.

De procedure begon met de indiening van de aanvraag op 3 juni 2009, terwijl appellante stelde dat de aanvraag op 29 mei 2009 ter post was bezorgd. De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva) vereist dat aanvragen ten minste een maand voor de aanvang van de periode waarvoor de aanvraag geldt, moeten worden ingediend. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat het aan appellante was om aannemelijk te maken dat de aanvraag tijdig ter post was bezorgd.

Tijdens de zitting op 30 augustus 2011 werd duidelijk dat de datum op het poststempel van de aangetekende verzending 2 juni 2009 was, wat bevestigde dat de aanvraag pas na de uiterste indieningstermijn was ontvangen. Appellante voerde aan dat de aanvraag op 29 mei 2009 was afgegeven bij het postkantoor, maar het College oordeelde dat de door appellante ingebrachte bewijsstukken niet voldoende waren om aan te tonen dat de aanvraag tijdig was verzonden. Het College concludeerde dat de aanvraag op 2 juni 2009 was ingediend, waardoor de S&O-verklaring alleen voor de periode van augustus tot en met december 2009 kon worden verstrekt. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
AWB 10/18 11 oktober 2011
27100 Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk
Uitspraak in de zaak van:
TNO Automotive Safety Solutions B.V., te Delft, appellante,
gemachtigde : mr. L. van de Reep, advocaat te Rotterdam,
tegen
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigden: mr. H. Azzahimi en mr. J.W. Schrotenboer, werkzaam bij Agentschap NL (voorheen SenterNovem).
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 29 december 2009, bij het College binnengekomen op 30 december 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 18 december 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen het besluit van 10 november 2009 waarbij appellante een S&O-verklaring is verstrekt voor de periode augustus tot en met december 2009, ongegrond verklaard.
Bij brief van 2 februari 2010 heeft appellante de beroepsgronden aangevuld.
Bij brief van 26 februari 2010 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van het College verwezen naar een enkelvoudige kamer.
Op 30 augustus 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen zijn verschenen. Voorts is aan de zijde van appellante verschenen A.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: Wva) bepaalt onder meer:
"Artikel 22
(…)
4. De aanvraag moet worden ingediend ten minste een kalendermaand voorafgaande aan de periode waarop de aanvraag betrekking heeft. (…)
Artikel 23
1. Onze Minister van Economische Zaken verstrekt aan een S&O-inhoudingsplichtige die voornemens is in een periode van een kalenderjaar speur- en ontwikkelingswerk te verrichten, op zijn aanvraag op de voet van artikel 22 een S&O-verklaring.
(…)"
Artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt als volgt:
"2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 3 juni 2009 heeft verweerder ontvangen een aanvraag van appellante voor een S&O-verklaring voor de periode juli tot en met december 2009. Op die aanvraag is Van Mens & Wisselink N.V. (hierna: VMW Taxand) als tussenpersoon van appellante opgegeven.
- Bij brief van 30 juni 2009 heeft verweerder aan appellante medegedeeld dat een aanvraag uiterlijk één maand voorafgaande aan de periode waarop de aanvraag betrekking heeft moet worden ingediend, dat appellante haar aanvraag heeft ingediend op 2 juni 2009 en dat dit betekent dat de aanvraagperiode start per augustus 2009.
- Op deze brief heeft appellante bij brief van 2 juli 2009 gereageerd, waarin is uiteengezet dat de aanvraag reeds op 29 mei 2009 door een medewerkster van VMW Taxand op het postkantoor aan het Weena 296-298 te Rotterdam is afgeleverd.
- Bij besluit van 10 november 2009 heeft verweerder aan appellante een S&O-verklaring afgegeven voor de periode van augustus tot en met december 2009.
- Appellante heeft hiertegen bij brief van 13 november 2009 bezwaar gemaakt.
- Op 9 december 2009 heeft verweerder appellante telefonisch gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen:
"Uw aanvraag is door mij op 3 juni 2009 ontvangen. Om te bepalen of de aanvraag tijdig is ingediend, heb ik rekening gehouden met de datum waarop de enveloppe voor aangetekende verzending (met kenmerk: 3S RRRB 1806542) aan TNT Post is aangeboden. Het verzendbewijs van deze aangetekende verzending toont een, weliswaar moeilijk leesbaar, maar wel leesbaar datumstempel, namelijk: 2 juni 2009. Blijkens vaste jurisprudentie komt de bewijsnood omtrent het door u gestelde tijdstip van verzending voor uw eigen rekening.
In reactie op uw stelling dat de aangetekende verzending op 29 mei 2009 heeft plaatsgevonden en de datumstempel op het verzendbewijs niet juist is, heb ik u om een verklaring van TNT Post gevraagd over de geldende procedure ten aanzien van de aanbieding van (aangetekende) poststukken van Van Mens & Wesselink N.V. Ook zou u bij de betreffende medewerkster navraag doen of zij op 29 mei 2009 tegen het einde van de middag alleen het onderhavige poststuk of meerdere aangetekende stukken ter verzending heeft aangeboden. lk heb van u geen reactie ontvangen. U heeft daardoor niet aannemelijk weten te maken dat de aangetekende verzending op 29 mei 2009 heeft plaatsgevonden. Daarbij merk ik verder op dat 'Track & Trace' leert dat de aangetekende verzending met het genoemde kenmerk niet eerder dan op 2 juni 2009 bij TNT Post is geregistreerd.
Ik ben van mening dat 2 juni 2009 terecht is aangemerkt als datum van indiening van uw aanvraag. Volgens de geldende indieningsystematiek (artikel 22, vierde lid van de Wet) is augustus 2009 de eerst mogelijke kalendermaand waarover een S&O-verklaring kan worden verstrekt."
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd dat de stelling van appellante dat de aanvraag op 29 mei 2009 ter post is bezorgd uitsluitend wordt onderbouwd met omstandigheden die binnen haar eigen invloedssfeer liggen, zoals de bij de aanvraag meegestuurde begeleidende brief van 29 mei 2009, een brief van 29 mei 2009 van VMW Taxand aan appellante betreffende de aanvraag van een S&O-verklaring, alsmede een getuigenverklaring van een medewerkster van appellante van 31 januari 2010 over de gang van zaken op 29 mei 2009. Daarnaast heeft verweerder gewezen op de volgende hem ter beschikking staande objectieve gegevens die buiten de invloedssfeer van appellante liggen. Het track & tracesysteem op de website van TNT Post (thans Post NL) geeft aan dat het poststuk op 2 juni 2009 is verzonden. De datum van het poststempel op het TNT-verzendbewijs is 2 juni 2009. Appellante heeft geen verklaring van TNT Post overgelegd waaruit een mogelijke onzorgvuldigheid van TNT Post zou blijken. Het poststuk is op 3 juni 2009 ontvangen, wat volgens verweerder normaal gesproken betekent dat het poststuk een dag eerder ter post is bezorgd. Verweerder concludeert dat hij op basis van de voorhanden zijnde objectieve gegevens terecht 2 juni 2009 heeft aangemerkt als datum van indiening van de aanvraag, zodat augustus 2009 de eerst mogelijke kalendermaand is waarover een S&O-verklaring kon worden verstrekt.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd tegen het bestreden besluit. Aangezien de aanvraag op 29 mei 2009 ter post is bezorgd en op 3 juni 2009 door verweerder is ontvangen, is er wel degelijk sprake van een tijdige indiening in de zin van artikel 6:9 Awb (welk artikel van overeenkomstige toepassing is verklaard voor de indiening van S&O-aanvragen). De door VMW Taxand samengestelde aanvraag lag op 28 mei 2009 gereed voor verzending. Appellante heeft als bewijs voor haar stellingen verwezen naar de begeleidende brief bij de aanvraag en een brief van VMW Taxand aan appellante, beide gedateerd 29 mei 2009.
VMW Taxand had een haal- en brengservice abonnement met TNT Post op grond waarvan de post tussen 17.30 en 18.00 uur werd opgehaald bij VMW Taxand. Voor het verzenden van aangetekende brieven wordt door TNT Post een etui uitgereikt, bedoeld voor de aangetekende stukken en een zogenoemd ‘aangetekend stickerboek’. Op vrijdag 29 mei 2009 was de post al vóór 16.00 uur opgehaald door de haal- en brengservice, waarbij de aangetekende post, het etui en het stickerboek bij VMW Taxand waren achtergebleven. Een secretaresse van VMW Taxand heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met een TNT postkantoor en door een medewerker van TNT Post is toegezegd dat het betreffende poststuk nog dezelfde dag met de overige poststukken zou worden verzonden. De secretaresse heeft aan het eind van de werkdag het poststuk, het etui en stickerboek afgegeven aan een medewerker van TNT Post op het TNT Postkantoor. Op de eerstvolgende werkdag, dinsdag 2 juni 2009, zijn het etui en het stickerboek geretourneerd door de haal- en brengservice. Uit de aantekening in het stickerboek bleek dat het poststuk pas op 2 juni 2009 in behandeling is genomen.
Appellante heeft in beroep een schriftelijke verklaring overgelegd van de betreffende secretaresse van VMW Taxand, W.E.E. van Beresteijn, van 31 januari 2010, waarin zij verklaart dat zij de aanvraag voor 18.00 uur op het TNT postkantoor heeft afgegeven. Gelet op de toezegging van de medewerker van TNT Post aan genoemde secretaresse, is er volgens appellante een gerechtvaardigd vertrouwen ontstaan dat het poststuk op 29 mei 2009 zou worden afgestempeld.
Onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2008 (44013, LJN: BC6556), voert appellante aan dat de omstandigheden dat de post door de haal- en brengservice op 29 mei 2009 te vroeg is opgehaald en dat het poststuk te laat is afgestempeld niet voor rekening van appellante mogen komen. Ter zitting heeft appellante verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 28 januari 2011 (10/02285, LJN: BP2138), waarin de Hoge Raad het poststempel als bewijsrechtelijk uitgangspunt hanteert voor de vaststelling van het moment van terpostbezorging. Voor afwijking van dit uitgangspunt bestaat aanleiding indien de rechter aannemelijk acht dat het poststuk ter post is bezorgd vóór de datum van afstempeling door het postvervoerbedrijf. Appellante is van mening dat zij met de door haar geleverde bewijsstukken voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag tijdig ter post is bezorgd.
5. De beoordeling van het geschil
In geschil is het besluit van verweerder om te volstaan met de afgifte aan appellante van een S&O-verklaring voor de periode augustus tot en met december 2009, en deze verklaring niet te doen gelden voor de maand juli 2009 wegens een te late indiening van de aanvraag.
Het College stelt voorop dat de aanvraag van appellante betrekking heeft op de periode juli tot en met december 2009. Gelet hierop diende appellante ingevolge het bepaalde in artikel 22, vierde lid, Wva, de aanvraag bij verweerder uiterlijk vóór 1 juni 2009 te hebben ingediend teneinde voor de volledige aangevraagde periode in aanmerking te komen voor een S&O-verklaring. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvraag eerst op 3 juni 2009 door verweerder is ontvangen. Voorts is niet in geschil dat de datum op het poststempel op het verzendbewijs van TNT Post 2 juni 2009 is, welke datum ook blijkt uit het track & tracesysteem van TNT Post.
Verweerder hanteert het beleid dat een aanvraag ook tijdig is ingediend in de zin van artikel 22, vierde lid, Wva, indien deze tijdig ter post is bezorgd. Dit beleid is naar het oordeel van het College niet in strijd met de Wva. Naar het oordeel van het College is het, indien een aanvraag na de uiterste indieningstermijn is ontvangen, aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat de aanvraag tijdig, dat wil zeggen vóór het verstrijken van de indieningstermijn, ter post is bezorgd.
Appellante heeft daartoe aangevoerd dat het poststuk op 29 mei 2009 op een postkantoor van TNT Post ter aangetekende verzending is afgeleverd door een secretaresse van VMW Taxand. Naar het oordeel van het College heeft appellante met de door haar ingebrachte bewijsstukken deze stelling niet voldoende aannemelijk gemaakt.
De verklaring van de betreffende secretaresse is hiervoor niet voldoende, nu deze niet wordt ondersteund door objectieve gegevens. De door appellante genoemde brieven van 29 mei 2009 kunnen niet als zodanig dienen, aangezien de daadwerkelijke verzenddatum hieruit niet kan worden afgeleid.
Bij persoonlijke afgifte van de aanvraag op het postkantoor ter aangetekende verzending had een afgifte-/verzendbewijs gevraagd kunnen worden, temeer nu het voor de aanvrager duidelijk was dat het betreffende poststuk vóór het weekend moest worden verzonden. Voor zover de secretaresse dit heeft nagelaten en is afgegaan op de mededeling van een medewerker van TNT Post dat het poststuk nog dezelfde dag zou worden verzonden, dient dit voor rekening en risico van appellante te komen.
Appellante heeft in beroep geen verklaring overgelegd van TNT Post waaruit een mogelijke onzorgvuldigheid van TNT Post in de verzending van het poststuk zou blijken. Dat TNT Post op verzoek van appellante niet bereid is zo'n verklaring af te geven, kan er niet toe leiden dat verweerder desalniettemin uit zou moeten gaan van onzorgvuldigheid in de verzending.
Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder bij het bestreden besluit terecht het standpunt gehandhaafd dat de aanvraag is ingediend op 2 juni 2009. Ingevolge het bepaalde in artikel 22, vierde lid, Wva heeft verweerder derhalve terecht vastgehouden aan de afgifte van de S&O-verklaring voor de periode augustus tot en met december 2009. Dit leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.M. Smorenburg, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Mulder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2011.
w.g. M.M. Smorenburg w.g. F.E. Mulder